nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 december
2009 en het nader rapport d.d. 3 december 2009, aangeboden aan de Koningin
door de minister-president, minister van Algemene Zaken, mede namens de ministers
van Justitie, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en
van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 30 november 2009, no. 09.003418, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister-President, Minister van Algemene
Zaken, de Minister van Justitie, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende
wijziging van artikel 5.10, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet, met
memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de directeur van Uw kabinet van 30 november
2009, nr. 09.003418, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 2 december 2009, nr. WO1.090503/I, bieden wij
U hierbij aan.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat met zijn opmerkingen rekening
zal zijn gehouden.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar
maakt een opmerking met betrekking tot het beoogde tijdstip van inwerkingtreding
van de Crisis- en herstelwet. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige
aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Ingevolge artikel 5.10, eerste lid, eerste volzin, van het wetsvoorstel
Crisis- en herstelwet treedt die wet in werking met ingang van 1 januari
2010.2Omdat de Eerste Kamer der Staten-Generaal
het voorbereidend onderzoek van dat wetsvoorstel heeft geagendeerd voor 22 december
2009, is niet zeker dat 1 januari 2010 als inwerkingtredingsdatum zal
worden gehaald. Voorgesteld wordt artikel 5.10 zodanig aan te passen dat Crisis-
en herstelwet in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
De Raad merkt op dat bij het bepalen van de termijn tussen de bekendmaking
en inwerkingtreding rekening moet worden gehouden met het feit dat betrokkenen
ten behoeve van een goede uitvoering van wetgeving de nodige (administratieve)
uitvoerende maatregelen moeten treffen.1 Deze
regel geldt ook als invoering van de wet een spoedeisend karakter heeft. Bij
het bepalen van een redelijke invoeringstermijn speelt de aard van de regeling
een belangrijke rol. In het wetsvoorstel was de datum van inwerkingtreding
bepaald op 1 januari 2010 en bood daarmee voor de betrokkenen een duidelijk
referentiekader; met deze novelle vervalt dat markeerpunt.
De Crisis- en herstelwet zal van toepassing zijn op een groot aantal ruimtelijke
en infrastructurele besluiten en heeft ingrijpende gevolgen voor de regeling
van de rechtsbescherming. Eén van die gevolgen betreft het uitsluiten
van de mogelijkheid om «pro forma» beroepschriften in te dienen.
De thans voorgestelde wijze van inwerkingtreding leidt ertoe dat appellanten,
zonder dat zij daar redelijkerwijs rekening mee kunnen houden, met dit nieuwe
voorschrift worden overvallen. Dit geldt ook voor bestuursorganen, die op
dit punt hun rechtsmiddelvoorlichting zullen moeten aanpassen.2
De Raad adviseert de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet bij
koninklijk besluit te laten plaatsvinden, met dien verstande dat tussen de
datum waarop het koninklijk besluit in het Staatsblad wordt geplaatst en de
datum waarop de wet in werking treedt ten minste een periode van twee weken
zit. Daarbij verdient het aanbeveling zoveel mogelijk te streven naar een
inwerkingtreding op de eerste dag van de maand.
Het advies van de Raad van State om de Crisis- en herstelwet in werking
te laten treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, is overgenomen.
Bij de vaststelling van dit koninklijk besluit zal rekening worden gehouden
met de aanbevelingen van de Raad van State.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken, mede namens de minister van Justitie, de minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister
van Verkeer en Waterstaat, het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet,
alsmede de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De minister-president, Minister van Algemene Zaken,
J. P. Balkenende