32 236
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer; Londen, 8 juni 2009

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2009

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 november 2009.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 27 december 2009.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 8 juni 2009 te Londen totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer (Trb. 2009, 111).

Een toelichtende nota bij het Verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

I. Inleiding

Nederland heeft met Bermuda overeenstemming bereikt over een Verdrag tussen het Koninkrijk de Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met Protocol (Trb. 2009, 108). In het kader van de compenserende voordelen hebben Nederland en Bermuda, tegelijk met dit verdrag (hierna «het informatieuitwisselingverdrag»), overeenstemming bereikt over het onderhavige Verdrag tussen het Koninkrijk de Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer (hierna: «het Verdrag»). De inwerkingtreding (en beëindiging) van het Verdrag is gekoppeld aan de inwerkingtreding (en beëindiging) van het informatieuitwisselingsverdrag, doordat is overeengekomen dat het Verdrag niet in werking zal treden voordat het informatieuitwisselingsverdrag in werking is getreden.

Nederland is ervan overtuigd dat het wegnemen van fiscale belemmeringen (zoals internationale dubbele belastingheffing) voor de vrije doorgang van goederen, diensten en kapitaal een voordeel is voor beide betrokken landen. Het probleem van internationale dubbele belastingheffing is een gevolg van allerlei internationale economische activiteiten, waaronder de internationale scheep- en luchtvaart. Dergelijke ondernemingen oefenen activiteiten uit in zowel derde landen als in gebieden die niet tot de soevereiniteit van een specifiek land behoren en het is altijd uiterst moeilijk geweest om hun winsten toe te schrijven aan de activiteiten in de diverse landen waarin zij opereren.

Door middel van het onderhavige Verdrag zullen problemen op het gebied van dubbele belastingheffing tussen Bermuda en Nederland worden vermeden voor ondernemingen die lucht- of scheepvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer.

Dit ontwerp is gebaseerd op geselecteerde onderdelen van de bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1–2), met dien verstande dat daaraan zijn toegevoegd de in het Nederlandse verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toegelicht in de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna: «Notitie Uitgangspunten»), en de tekst op enige punten in overeenstemming is gebracht met de tekst van het OESO-modelbelastingverdrag 2008 (OESO-publicaties, Parijs 2008; zie www.oecd.org; hierna: «het OESO-modelverdrag»). In de volgende onderdelen is een korte toelichting opgenomen inzake de bepalingen van het onderhavige Verdrag.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

De budgettaire gevolgen en administratieve lasten zijn verwaarloosbaar.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

In artikel 1 zijn in het eerste lid diverse definities overeengekomen die in het Verdrag worden gebruikt. Deze definities zijn gebruikelijk in de belastingverdragen die Nederland sluit en zijn in overeenstemming met het internationaal gebruik betreffende deze verdragen.

Met betrekking tot de definitie van «Nederland» wordt het Verdrag, wat het Koninkrijk betreft, allereerst aangegaan voor Nederland, en dus niet voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Wel is in het onderhavige Verdrag een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt om het Verdrag geheel of gedeeltelijk van toepassing te verklaren op de Nederlandse Antillen en/of Aruba (zie de toelichting op artikel 4).

De definities komen overeen met hetgeen gebruikelijk is in de belastingverdragen waarbij Nederland partij is en met de corresponderende definities in het OESO-modelverdrag.

De definitie van de term «inkomen behaald met de exploitatie van scheepvaart of luchtvaart in het internationaal verkeer» in de aanhef van onderdeel (f) geeft een nadere omschrijving van welke inkomsten in het kader van dit Verdrag worden beoogd.

Het Bermudaanse belastingstelsel kent een payroll tax die rust op de Bermudaanse ondernemingen ten aanzien van de door de onderneming betaalde salarissen. Bovendien kent Bermuda indirecte belastingen met aanzienlijke tarieven. Ten tijde van de onderhandelingen van het Verdrag was bijvoorbeeld sprake van een importheffing met een tarief van 55% op schepen. De partijen zijn in dit geval van mening dat op Bermuda gevestigde ondernemingen aan zijn te merken als «inwoner van een Verdragsluitende Partij» in de zin van onderdeel (j).

Het tweede lid voorziet voor begrippen die niet zijn gedefinieerd in het Verdrag zelf in een oplossing overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het OESO-model belastingverdrag. In de hoofdregel zullen deze begrippen de betekenis hebben die zij op dat moment hebben in het nationale recht van de relevante verdragspartij.

Artikel 2 (Vermijden van dubbele belasting)

Het doel van dit artikel is om te verzekeren dat winsten en vermogenswinsten uit de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in het internationaal verkeer slechts door één van de Verdragsluitende Partijen worden belast. Het uitgangspunt is dat het heffingsrecht toekomt aan het land waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming zich bevindt. De bepalingen van dit artikel stemmen overeen met de gebruikelijke internationale praktijk.

In het vierde lid is vastgelegd dat de plaats van feitelijke leiding van KLM N.V. geacht wordt in Nederland te zijn gelegen zolang Nederland de KLM N.V. in de belastingheffing mag betrekken onder de fiscale overeenkomst ter zake tussen Nederland en Frankrijk inzake KLM N.V.1

Artikel 3 (Regeling voor onderlinge overleg)

Dit artikel voorziet in een procedure voor onderling overleg om problemen op te lossen die door toepassing van het Verdrag in de ruimste zin van het woord zijn ontstaan. Het bepaalt dat de bevoegde autoriteiten door onderling overleg zullen trachten om een oplossing te zoeken voor de problemen waar belastingplichtigen tegenaan lopen die aan belastingheffing zijn onderworpen welke niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Verdrag.

Het tweede lid schept voor de bevoegde autoriteiten de mogelijkheden om rechtstreeks met elkaar in overleg te treden.

In het derde lid is aangegeven dat partijen, indien zij binnen een periode van twee jaar niet tot een oplossing komen, op verzoek van één van hen, de zaak aan arbitrage kunnen onderwerpen met schriftelijke instemming van de betrokken belastingplichtige.

Artikel 4 (Uitbreiding tot andere gebieden)

Dit artikel maakt het mogelijk om het Verdrag geheel of gedeeltelijk van toepassing te verklaren op de Nederlandse Antillen en/of Aruba. Een dergelijke uitbreiding kan echter uitsluitend plaatsvinden als de Nederlandse Antillen en/of Aruba enerzijds en Bermuda anderzijds zulks uitdrukkelijk overeenkomen. Gezien de eigen regelgeving op de Nederlandse Antillen en Aruba, met name ten aanzien van het fiscale regime en de bevoegde autoriteit, zal die uitbreiding dienen te geschieden door middel van een afzonderlijk goed te keuren verdrag, waarin de aanpassingen ten opzichte van het onderhavige Verdrag opgenomen zijn.

Artikel 5 (Inwerkingtreding)

In dit artikel is de inwerkingtreding van het Verdrag geregeld overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is in verdragen. Het verdrag zal van toepassing zijn met ingang van de datum waarop het Verdrag in werking treedt, waarvoor geldt dat beide landen de interne ratificatieprocedures afgerond moeten hebben. In andere fiscale verdragen wordt voor de toepassing veelal aangesloten bij belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding. Nu een belastingjaar veelal op 1 januari begint, kan enige tijd verstrijken voordat het Verdrag toepassing vindt. Dit zou betekenen dat informatieuitwisseling inzake strafrechtelijke belastingzaken op grond van het informatieuitwisselingsverdrag al zal starten lang voordat het Verdrag toepassing vindt. Nu het Verdrag een compenserend voordeel vormt voor Bermuda om het informatieuitwisselingsverdrag – inclusief terugwerkende kracht voor strafrechtelijke belastingzaken – overeen te komen, is in het Verdrag niet aangeknoopt bij belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding. Voor strafrechtelijke belastingzaken wordt immers ook niet aangeknoopt bij belastingtijdvakken. Het is de bedoeling dat op praktische en begunstigende wijze zal worden omgegaan met de toepassing van het belastingverdrag, indien het Verdrag in werking blijkt te treden kort nadat een belastingtijdvak begonnen is. In dat geval zal Nederland het Verdrag ten aanzien van het gehele belastingtijdvak toepassen.

In het tweede lid wordt de koppeling gelegd naar het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken: het onderhavige Verdrag treedt uitsluitend in werking indien het informatieuitwisselingsverdrag in werking is getreden.

Artikel 6 (Beëindiging)

Artikel 6 regelt de beëindiging van het Verdrag en is evenals het inwerkingtredingsartikel overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is in verdragen. Conform algemeen Nederlands beleid is overeengekomen dat het Verdrag gedurende een minimumperiode zal gelden. Voor het Verdrag is gekozen voor een periode van vijf jaar, in aansluiting op vergelijkbare verdragen, zoals het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Eiland Man tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer (Trb. 2005, 292). Deze minimumperiode dient om het Verdrag een kans te geven en zekerheid te scheppen voor de betrokken belastingplichtigen.

In het tweede lid wordt evenals het vorige artikel de koppeling gelegd naar het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken: het onderhavige Verdrag wordt zonder kennisgeving beëindigd indien het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken wordt beëindigd.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden. Het Verdrag kan echter blijkens artikel 4 in zijn geheel, of in aangepaste vorm, uitgebreid worden tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; ’s-Gravenhage, 7 april 2004 (Trb. 2004, 150).

Naar boven