32 228
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen; Londen, 8 juni 2009

nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 december 2009

Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties de behoefte om over het belastingverdrag met Bermuda inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (Kamerstuk 32 228, nr. 1), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 10 december 2009 aan de staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 17 december 2009 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Blok

De Adjunct-griffier van de commissie,

Van den Berg

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben met buitengewone belangstelling kennisgenomen van de verdragen die de staatssecretaris van Financiën heeft gesloten om uitwisseling van belastinginformatie mogelijk of beter mogelijk te maken. Zij spreken hun waardering uit voor de inspanningen die hiervoor geleverd zijn.

Deze leden hebben een aantal algemene vragen over de acht verdragen die betrekking hebben op de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken en de twee verdragen die betrekking hebben op het voorkomen van dubbele belastingheffing. Uit oogpunt van efficiëntie zullen deze vragen niet bij ieder voorliggend verdrag opnieuw worden gesteld, maar zal waar relevant worden volstaan met een verwijzing naar de hieronder gestelde vragen.

Kan de staatssecretaris aangeven welke van de verdragspartners op de zwarte en grijze lijst hebben gestaan, en op welke lijst ze nu staan? Lopen er op dit moment nog onderhandelingen en zo ja, met welke landen?

Kan de staatssecretaris aangeven hoe automatische gegevensuitwisseling in zijn werk gaat? Betekent automatische gegevensuitwisseling dat «zwartsparen» in een land waarmee dat gebeurt onmogelijk is op een in dat land legale manier? Spant de staatssecretaris zich in internationaal verband in om automatische gegevensuitwisseling in de standaard OESO-normen opgenomen te krijgen? Hoe zijn de vooruitzichten hierop?

Hoe vaak wordt er door buitenlandse jurisdicties aan Nederland een verzoek gedaan tot belastinginformatie? Worden deze verzoeken altijd gehonoreerd, of zijn er gevallen waarin dat niet gebeurt? Hoe stelt de Nederlandse staat zich op als andere jurisdicties fishing expeditions in Nederland willen uitvoeren? Worden deze verzoeken gehonoreerd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ter stilzwijgende goedkeuring voorliggend verdrag met Bermuda inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen. Wie heeft het initiatief genomen voor dit verdrag? Nederland of Bermuda?

Waarom is er gekozen voor een viertal verdragen voor Bermuda? In welk opzicht leidt dit verdrag voor Bermuda tot een compenserend voordeel? Het verdrag is grotendeels gebaseerd op het OESO-modelverdrag. Op welke punten wijkt het daar van af?

Kunt u situaties schetsen waarbij bedrijven door middel van dit verdrag tot het vermijden van dubbele belasting minder belasting betalen dan nu het geval is? Kan dit belastingverdrag er ook toe leiden dat sommige bedrijven meer belasting moeten betalen? Zo ja, in welke situaties?

Kunt u aangeven wat voor gevolgen het aangaan van dit verdrag heeft ten opzichte van de situatie dat dit verdrag niet zou bestaan? Hierbij zou u kunnen uitgaan van een omzet van 100 miljoen en een winst van 10 miljoen euro waarvan 3 of 9 miljoen via het belastingverdragland loopt. Kunt u hierbij ook een voorbeeld schetsen waarbij er geen sprake zou zijn van een deelnemingsvrijstelling?

Wat gaat dit verdrag aan lastenverlichting opleveren voor het Nederlands bedrijfsleven? En wat is het resultaat van dit verdrag voor de Nederlandse schatkist? Kunt u ook voorbeelden bedenken waarbij bedrijven uit derde landen (dus niet afkomstig uit de betrokken verdragslanden) van dit verdrag zullen profiteren? Zo ja, welke en wat voor gevolgen heeft dit verdrag voor de schatkist derdelanden gehad?

II Reactie van de staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Het verheugt mij dat de leden van de fractie van de PvdA met buitengewone belangstelling kennisgenomen van de verdragen die zijn gesloten om uitwisseling van belastinginformatie mogelijk of beter mogelijk te maken en dat zij hun waardering uitspreken voor de inspanningen die hiervoor geleverd zijn.

Deze leden hebben een aantal algemene vragen over de acht verdragen die betrekking hebben op de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken en de twee verdragen die betrekking hebben op het voorkomen van dubbele belastingheffing. Uit oogpunt van efficiëntie zullen deze vragen niet bij ieder voorliggend verdrag opnieuw worden gesteld, maar zal waar relevant worden volstaan met een verwijzing naar de hieronder gestelde vragen. Aldaar wordt ook verwezen naar de hieronder gegeven antwoorden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of aangegeven kan worden welke van de verdragspartners op de zwarte en grijze lijst hebben gestaan en op welke lijst ze nu staan. Tevens wordt gevraagd welke onderhandelingen op dit moment lopen.

Als bijlage bij deze antwoorden treft u een tweetal overzichten van de OESO aan1, gedateerd 2 april 2009 respectievelijk 14 december 2009, waaruit kan worden afgeleid welke landen zich houden aan de internationale standaard op het gebied van informatie-uitwisseling voor belastingdoeleinden en welke progressie op dit punt is geboekt.

Tot op heden zijn op het gebied van de uitwisseling van informatie verdragen of protocollen ondertekend met Andorra, Anguilla, Antigua & Barbuda, Bahamas, België, Bermuda, British Virgin Islands, Cayman Islands, Cook Islands, Guernsey, Isle of Man, Jersey, Liechtenstein, Luxemburg, Maleisië, Oostenrijk, Saint Kitts and Nevis, Samoa, Singapore, Saint Lucia, Saint Vincent and Grenadines en Turks & Caicos Islands.

Binnen afzienbare tijd zullen nog verdragen worden ondertekend met: Belize, Dominica, Gibraltar, Grenada, Hong Kong, Marshall Islands, Monaco, Montserrat, Nauru, Niue, San Marino en Vanuatu. Met Panama en Costa Rica zullen gezien de economische belangen volledige verdragen worden nagestreefd.

De leden van de PvdA-fractie vragen tevens of aangegeven kan worden hoe automatische gegevensuitwisseling in zijn werk gaat en of dat betekent dat «zwartsparen» in een land waarmee dat gebeurt op een legale manier onmogelijk is.

Bij automatische gegevensuitwisseling gaat het om systematisch, categoriegewijs en periodiek uitwisselen van inlichtingen tussen belastingdiensten van verschillende landen. Veelal eenmaal per jaar ontvangt en verstrekt de Belastingdienst van en aan het buitenland fiscale informatie over verschillende inkomenscategorieën. Deze inlichtingenuitwisseling is gebaseerd op met het buitenland gesloten memoranda van overeenstemming (MoU’s) en Europese regelgeving, zoals de Spaartegoedenrichtlijn en de BTW-Bijstandsverordening. Automatische inlichtingenuitwisseling maakt «zwartsparen» niet per definitie onmogelijk op een in het betreffende land legale manier. Dit is met name afhankelijk van wat afgesproken is over de categoríeën inlichtingen die worden uitgewisseld en vervolgens van de uitvoeringspraktijk. In de praktijk zal automatische gegevens- en inlichtingenuitwisseling zwartsparen effectief onmogelijk maken.

Naar aanleiding van een daartoe strekkende vraag van de leden van de PvdA-fractie, kan ik aangeven dat Nederland zich internationaal inspant om automatische gegevensuitwisseling in de standaard OESO-normen opgenomen te krijgen. Steeds meer landen raken ervan overtuigd dat dit noodzakelijk is.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar het aantal door het buitenland gedane verzoeken om informatie. Ook wordt gevraagd of verzoeken worden afgewezen en hoe Nederland zich opstelt bij voorgenomen fishing expeditions.

Tot nu toe zijn in 2009 ongeveer 2 700 verzoeken om belastinginformatie door buitenlandse jurisdicties gedaan. In enkele gevallen worden deze verzoeken niet gehonoreerd. Zogenaamde fishing expeditions door andere jurisdicties worden door Nederland afgewezen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Het verheugt mij dat de leden van de SP-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen van het ter stilzwijgende goedkeuring voorliggend verdrag met Bermuda inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen. Ook vragen de leden van de SP-fractie vragen toe te lichten in welk opzicht het Verdrag voor Bermuda leidt tot een compenserend voordeel. Ik verwijs hieromtrent graag naar mijn opmerkingen over de compenserende voordelen bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met Protocol. Daarbij biedt het Verdrag rechtszekerheid voor verbonden ondernemingen doordat de verdragspartijen zich verbinden uit te gaan van de zelfde verrekenprijsbeginselen en doordat in geval van verschillen onderling overleg plaatsvindt zodat de verrekenprijzen alsnog op elkaar afgestemd worden.

De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen voor een viertal verdragen voor Bermuda. Door te kiezen voor vier afzonderlijke verdragen kon grotendeels gebruik worden gemaakt van bestaande verdragsinstrumenten. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld al sinds jaar en dag met tal van landen verdragen inzake de verdeling van heffingsrechten over Lucht- en Scheepvaartwinsten. Door gebruik te maken van grotendeels bestaande instrumenten is geen kostbare tijd verloren gegaan die nodig zou zijn om een geconsolideerde verdragstekst te construeren. Een volledig verdrag zou bovendien aanzienlijke risico’s van misbruik in de vorm van treaty shopping met zich mee hebben gebracht.

Nu het Verdrag grotendeels is gebaseerd op het OESO-modelverdrag vragen de leden van de SP-fractie zich af op welke punten het Verdrag afwijkt van dit modelverdrag. Het Verdrag sluit aan bij de artikelen 9 en 25 van het OESO-modelverdrag. Deze artikelen zien op verrekenprijzen en onderlinge overlegprocedures. De uitgangspunten van deze artikelen zijn neergelegd in het Verdrag, zij het in een andere redactionele vormgeving aangezien het een zelfstandig verdrag betreft. Nederland heeft geen afwijking beoogd van in de OESO ontwikkelde uitgangspunten voor de vaststelling van verrekenprijzen.

De leden van de SP-fractie vragen of er situaties kunnen worden geschetst waarin als gevolg van toepassing van het Verdrag ondernemingen minder belasting betaling respectievelijk waarin zij meer belasting moeten betalen dan nu het geval is. Het Verdrag legt vast dat voor de fiscale winstberekening van verbonden ondernemingen verrekenprijzen in acht genomen moeten worden die gelijk zijn aan prijsstellingen tussen niet-gelieerde partijen. Dit zogenaamde arm’s length-beginsel wordt reeds als uitgangspunt gehanteerd voor de Nederlandse winstberekening in de vennootschapsbelasting. Het Verdrag voorziet echter in een regeling die de verdragspartijen ertoe verplicht in onderling overleg te treden in geval er een verschil van mening is over de te hanteren verrekenprijs voor de fiscale winstberekening. Het is niet ondenkbaar dat in het kader van dit overleg en de hiervoor gewisselde documentatie leidt tot inzichten die nopen tot een (nadere) aanpassing van de verrekenprijzen voor de berekening van de fiscale winst van de betrokken ondernemingen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen resulteren in een lagere kostenaftrek of een hogere omzet die resulteren in een hogere fiscale winst en daarmee een grote Nederlandse belastingschuld, maar ook tot de omgekeerde situatie. In dat geval zal sprake zijn van een grotere kostenaftrek of een lagere omzet die leiden tot een lagere fiscale winst en dus een beperktere Nederlandse belastingsschuld. Voor de volledigheid merk ik nog wel op dat belastingen worden geheven op grond van een wet in formele zin. Verdragen ter voorkoming dubbele belasting verdelen slechts heffingsbevoegdheden tussen de verdragspartijen. Deze verdragen kunnen echter niet een heffingsrecht creëren dat er volgens de nationale heffingswet niet is. Ik verwijs ten slotte op de opmerkingen hieromtrent in mijn reactie op vragen van de leden van de SP-fractie bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot natuurlijke personen.

De leden van de SP-fractie vragen om aan te geven wat voor gevolgen het aangaan van dit verdrag heeft ten opzichte van de situatie dat dit verdrag niet zou bestaan, uitgaande van een situatie van een omzet van 100 miljoen en een winst van 10 miljoen euro waarvan 3 of 9 miljoen via het belastingverdragland loopt. Ook zouden de leden van de SP-fractie graag een voorbeeld geschetst zien waarbij geen sprake is van een deelnemingsvrijstelling?

Ik kan een voorbeeld geven van een fictief, internationaal opererend bedrijf. Stel dat dit bedrijf bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is een Nederlands hoofdkantoor, gedreven door middel van een in Nederland gevestigde vennootschap, dat de Europese markt bedient. Een dochtervennootschap van dit hoofdkantoor is gevestigd op Bermuda. Van daaruit wordt bijvoorbeeld de Noord-Amerikaanse markt bediend. De totale heeft groep heeft in dit voorbeeld een omzet van 100 miljoen euro en behaalt een fiscale winst van 10 miljoen in enig jaar.

In geval 3 of 9 miljoen van 10 miljoen euro totale groepswinst door middel van een de Bermudaanse dochtermaatschappij wordt behaald, zal, omdat deze vennootschap niet belastingplichtig is in Nederland, hierover geen Nederlandse vennootschapsbelasting verschuldigd zijn. Indien de Bermudaanse dochtermaatschappij een dividenduitkering doet aan de Nederlandse moedermaatschappij zullen deze dividenden ingevolge de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in Nederland niet belast worden, daarbij veronderstellende dat voldaan is aan de voorwaarden die gelden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. In Nederland is dan slechts belast de door de in Nederland gevestigde vennootschap behaalde 7 respectievelijk 1 miljoen fiscale winst.

Dit is simpelweg het gevolg van het bestaan van de deelnemingsvrijstelling en de toepassing hiervan staat geheel los van de toepassing van het Verdrag. Het Verdrag voorziet slechts in maatregelen die ervoor zorgen dat voor de fiscale winstberekening door de verdragspartijen uitgegaan wordt van gelijke verrekenprijzen voor transacties tussen de Nederlandse moedermaatschappij en de Bermudaanse dochtermaatschappij.

De leden van de SP-fractie willen weten wat dit Verdrag aan lastenverlichting gaat opleveren voor het Nederlands bedrijfsleven en wat het resultaat is van dit Verdrag voor de Nederlandse schatkist.

Het bedrijfsleven dat actief is in zowel Nederland en Bermuda krijgt meer rechtszekerheid omdat voor transacties tussen verbonden lichamen in Nederland en Bermuda voor de fiscale winstberekening uitgegaan kan worden van gelijke uitgangspunten voor verrekenprijzen. Bovendien voorziet het verdrag in een basis voor onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de verdragspartijen in geval van geschillen over vaststelling van verrekenprijzen. Dit biedt een aanzienlijk goedkoper en vooral doeltreffender alternatief voor gerechtelijke procedures.

Het effect voor de Nederlandse schatkist zal verwaarloosbaar zijn. Verdragen als onderhavige dragen er wel aan bij dat Nederlandse ondernemingen met minder fiscale belemmeringen internationaal kunnen opereren en concurreren. De hierop volgende groei van Nederlandse bedrijven kan als indirect effect positief bijdragen aan de belastingopbrengsten.

Belangrijker is echter het Verdrag zoals gezegd te zien als compenserend voordeel dat Bermuda ertoe overhaalde een informatie-uitwisselingsverdrag aan te gaan.

In het verlengde hiervan stellen de leden van de SP-fractie de vraag of bedrijven of de schatkist van derde landen van dit Verdrag zullen profiteren. Dit ligt niet in lijn der verwachtingen. Het Verdrag leent zich door zijn werkingsfeer niet voor treaty shopping door inwoners van derde staten. Anders dan bijvoorbeeld volledige verdragen ter voorkoming van dubbele belasting voorziet het Verdrag feitelijk niet in een verdeling van heffingsrechten tussen verdragspartijen. Het Verdrag voorziet bijvoorbeeld niet in een verlaging van bronbelastingen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Blok (VVD), voorzitter, Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Van Dijck(PVV), Luijben (SP), Spekman (PvdA), Cramer (CU), Kalma (PvdA), Van der Burg (VVD), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Blanksma-Van den Heuvel (CDA), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP), Sap (GL) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Pieper (CDA), Aptroot (VVD), Remkes (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), Elias (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), De Roon (PVV), Ulenbelt (SP), Heerts (PvdA), Anker (CU), Van der Veen (PvdA), Nicolaï (VVD), Thieme (PvdD), Karabulut (SP), Smilde (CDA), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP), Vendrik (GL) en Smeets (PvdA).

XNoot
1

Ontleend aan www.oecd.org. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven