nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 5 februari 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3a
1. De voorzitter van het centraal stembureau voor de verkiezing van
de leden van het Europees Parlement wijst de kandidaat die op grond van artikel
1 in aanmerking komt voor benoeming tot lid van het Europees Parlement aan
als waarnemer in de zin van artikel 11, vierde lid, van het Reglement van
het Europees Parlement. Artikel 8:4, onderdeel g, van de Algemene wet bestuursrecht
is mede van toepassing op deze aanwijzing.
2. Hoofdstuk W van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing op
de opvolging van de ingevolge het eerste lid aangewezen waarnemer.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld
betreffende het waarnemerschap.
2. Artikel 4 komt te luiden:
Artikel 4
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend
kan worden vastgesteld.
2. Deze wet vervalt met ingang van 1 september 2014.
Toelichting
De Europese Raad heeft op grond van artikel 48 van het Verdrag betreffende
de Europese Unie een voorstel tot wijziging van het protocol (nr. 36) betreffende
de overgangsbepalingen, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Gemeenschap,
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie is gehecht (nr. 17 196/09)
(hierna: de verdragswijziging) aan het Europees Parlement voorgelegd.
Ingevolge artikel 11, vierde lid, van het Reglement van het Europees Parlement
zullen de betrokken lidstaten te zijner tijd – vermoedelijk nadat een
intergouvernementele conferentie een besluit heeft genomen over de verdragswijziging –
worden uitgenodigd waarnemers aan te wijzen voor de periode tot aan de inwerkingtreding
van de verdragswijziging. Deze waarnemers nemen ingevolge het tweede lid van
artikel 11 van genoemd Reglement deel aan de werkzaamheden van het Parlement
totdat de verdragswijziging in werking treedt en hebben spreekrecht in commissies
en fracties. Zij hebben geen stemrecht en zijn niet verkiesbaar voor functies
in het Parlement. Hun deelname heeft geen rechtsgevolgen voor de werkzaamheden
van het Parlement. Zij krijgen ingevolge het derde lid dezelfde behandeling
als een lid van het Parlement wat betreft het gebruik van de faciliteiten
van het Parlement en de vergoeding van de kosten die met hun functie van waarnemer
verband houden. Deze regeling sluit aan bij de regeling die geldt voor de
toetreding van kandidaat-lidstaten.
Artikel 3a voorziet erin dat de kandidaat die na de inwerkingtreding van
de verdragswijziging in aanmerking komt voor benoeming als lid van het Europees
Parlement vooruitlopend op die benoeming wordt aangewezen als waarnemer. Het
tweede lid heeft betrekking op de situatie dat de waarnemer die is aangewezen
moet worden opgevolgd (bijvoorbeeld na overlijden). De in de Kieswet opgenomen
bepalingen over de opvolging van leden van volksvertegenwoordigende organen
zijn dan van overeenkomstige toepassing. Aangezien een aantal aspecten met
betrekking tot het waarnemerschap op dit moment nog onduidelijk is en daarover
te zijner tijd mogelijk snel nadere regels gesteld moeten worden, is in het
derde lid in algemene zin voorzien in de mogelijkheid om met betrekking tot
het waarnemerschap nadere regels te stellen bij ministeriële regeling.
In deze regeling kunnen dus ook – in aanvulling op de regeling in het
tweede lid – bepalingen worden opgenomen over de opvolging, bedoeld
in het tweede lid. Indien het noodzakelijk is van deze mogelijkheid gebruik
te maken, zal ik de Kamers uiteraard tijdig informeren over de wijze waarop
dat gebeurt.
Artikel 4 wordt aangepast om het mogelijk te maken dat artikel 3a eerder
in werking treedt dan de bepalingen die de uiteindelijke benoeming en toelating
tot lid van het Europees Parlement regelen.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten