32 217
Regels met betrekking tot het geldstelsel van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet geldstelsel BES)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 februari 2010

ALGEMEEN

1. Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het door de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse Zaken over het wetsvoorstel uitgebrachte verslag. Het verheugt de regering dat de vaste commissie, onder het voorbehoud dat de gestelde vragen tijdig zullen worden beantwoord, de openbare beraadslaging over het wetsvoorstel voldoende voorbereid acht. In deze nota geef ik mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties antwoord op de in het verslag gestelde vragen. Bij de beantwoording is, evenals in het verslag, zoveel mogelijk de indeling van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aangehouden.

Met de leden van de Christen Unie-fractie is de regering van mening dat de invoering van de dollar in de openbare lichamen een zorgvuldige overgang vereist. Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting, zullen de Nederlandsche Bank (DNB) en het Ministerie van Financiën de invoering nauwgezet voorbereiden en begeleiden. Daarbij zal mede gebruik gemaakt worden van de ervaringen die – niet alleen in Nederland, maar meer recent ook in Malta en Cyprus – zijn opgedaan met de invoering van de euro.

2. Achtergronden van het wetsvoorstel

a. De valutakeuze

Het verheugt de regering dat de leden van de CDA-fractie de noodzaak van de keuze voor een munteenheid bij de staatkundige verandering onderschrijven en van een zorgvuldige afweging spreken, en dat ook de leden van de VVD-fractie de argumentatie om voor de dollar te kiezen overtuigend achten.

De leden van de Christen Unie-fractie vragen wie de kosten betaalt die samenhangen met het overgaan naar de dollar, onder andere in verband met de aanpassing van geautomatiseerde systemen. Evenals bij de introductie van de euro zullen de kosten die aan de kant van het bedrijfsleven moeten worden gemaakt, door het bedrijfsleven zelf worden gedragen. De kosten die aan de zijde van de overheid moeten worden gemaakt voor de aanpassing van geautomatiseerde systemen, worden door de betrokken overheden gedragen. De kosten die samenhangen met publieksvoorlichting en de kosten die DNB maakt in het kader van het voorbereiden van het bankwezen op de introductie van de dollar, komen voor rekening van het ministerie van Financiën.

b. Nederlands-Antilliaanse gulden: munt van de voormalige Nederlandse Antillen

De leden van de VVD-fractie achten het waarschijnlijk dat ook na de invoering van de dollar andere munteenheden op de eilanden in omloop zullen blijven, en vragen of het wegvallen van de transactiekosten die het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van twee valuta’s, niet een te optimistische veronderstelling is. De regering deelt de inschatting van deze leden niet. Zij verwacht dat de Nederlands-Antilliaanse gulden na 1 januari 2011 – of in elk geval na afloop van de duale periode gedurende de maand januari – geen rol van betekenis meer zal hebben in het betalingsverkeer in de openbare lichamen. Vanaf 1 januari 2010 zullen alle lonen, uitkeringen en pensioenen in dollars worden uitbetaald; ook belastingen en premies zullen vanaf die datum in dollars verschuldigd zijn. Uit de geldautomaten komen na 1 januari nog slechts dollars en winkeliers zijn na afloop van de duale periode niet meer verplicht om Nederlands-Antilliaanse guldens aan te nemen.

Vanuit Curaçao of Sint Maarten overvliegende toeristen of ingezetenen van deze eilanden zullen mogelijk Nederlands-Antilliaanse guldens meenemen en deze proberen uit te geven. Hun rol in het betalingsverkeer is echter beperkt. Ook is het de vraag of winkeliers en horecagelegenheden nog bereid zullen zijn om Nederlands-Antilliaanse guldens te accepteren, wanneer deze geen wettig betaalmiddel meer zijn.

c. Euro: munt van de Europese Unie

De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de keuze voor de dollar als munteenheid van de openbare lichamen in relatie tot een eventuele UPG-status voor de eilanden. De regering hecht eraan te benadrukken dat met de keuze voor de dollar niet wordt vooruitgelopen op de evaluatie in het zesde jaar na transitie, noch op de toekomstige positie van de eilanden ten opzichte van de Europese Unie. De keuze, in het kader van de transitie, voor de dollar maakt een eventuele overgang naar een UPG-status, zoals de leden van genoemde fractie vragen, geenszins op voorhand onmogelijk. Voor een eventuele overgang naar de UPG-status maakt het niet uit of de eilanden de Nederlands-Antilliaanse gulden behouden of de dollar invoeren. Ook de Nederlands-Antilliaanse gulden is immers gekoppeld aan de dollar. De keuze om rechtstreeks bij de dollar aan te sluiten brengt in deze reeds bestaande monetaire verwevenheid met de dollar geen verandering.

Mocht tezijnertijd worden gekozen voor de UPG-status, dan ligt het in beginsel voor de hand om ook de euro te invoeren. Alle (huidige) UPG’s hebben immers de euro als munteenheid. Onder het EG-verdrag zijn derogaties mogelijk op de hoofdregel dat voor UPG’s het acquis communautaire (inclusief de euro) geldt. Deze derogaties zijn als regel tijdelijk, zij het dat ze in de praktijk vaak verlengd worden. Bij de besluitvorming omtrent een eventuele UPG-status voor de BES-eilanden zal daarom mede moeten worden bekeken welke derogaties er ten behoeve van de eilanden kunnen en moeten worden gemaakt. Dit is mede afhankelijk van de onderhandeling met de EU-lidstaten. Wat, zoals de leden van de CDA-fractie vragen, bij invoering van de euro de consequenties voor de economieën van de eilanden zouden zijn, laat zich moeilijk beantwoorden. Het is immers nog onduidelijk hoe de handel en het toerisme zich in de komende jaren zullen ontwikkelen en of daarbij een grotere oriëntatie op Europa zal ontstaan. Bij de keuze voor de dollar zijn de gevolgen van de valutakeuze voor de handel en het toerisme op dit moment van doorslaggevende betekenis geweest. Anders dan de leden van de PVV-fractie betogen, heeft monetaire aansluiting bij het Europese deel van Nederland – in elk geval op dit moment – geen economische voordelen.

De leden van de fracties van het CDA en de Christen Unie vragen naar de ervaringen met de euro in de Franse overzeese gebiedsdelen in het Caribische gebied. De leden van de PVV-fractie merken in dit verband op te twijfelen aan de nadelige economische consequenties van invoering van de euro. In antwoord op deze vragen en opmerkingen wordt het volgende opgemerkt.

De Franse overzeese gebieden Guadeloupe, Martinique, Saint Barth en (Frans) Saint Martin hebben als enige eilanden in het Caribische gebied de euro als munteenheid. Invoering van de euro op deze eilanden lag voor de hand. Al voor de overgang naar de euro vormden deze eilanden een monetaire eenheid met (Europees) Frankrijk; de Franse franc was op de eilanden het wettig betaalmiddel. De Franse eilanden maken bovendien integraal onderdeel uit van Frankrijk en, vanwege hun UPG-status, van de Europese Unie.

Economisch zijn de Franse overzeese gebieden van oudsher sterk georiënteerd op Frankrijk en Europa. Veruit het grootste deel van de toeristen op de eilanden komt uit Europees Frankrijk en de lokale bananenteelt is sterk afhankelijk van subsidies van de EU. De landen van de Europese Unie en de andere Franse gebiedsdelen in het Caribische gebied en Zuid Amerika zijn de belangrijkste handelspartners voor Guadeloupe, Martinique, Saint Barth en Saint Martin. Ook de banken zijn Frans of Frans-Caribisch (met een Frans moederbedrijf). Ondanks de aanzienlijke financiële steun vanuit Parijs en Brussel is de economische groei op de eilanden laag en de werkloosheid hoog (2007: Martinique: 22,1%, Guadeloupe, Saint Barth en Saint Martin: 25%). De geringe economische integratie in de Caribische regio en het Westelijk halfrond is hier mede debet aan. De aanwezigheid van de euro als munteenheid is een van de factoren (naast de historisch gegroeide handelsrelaties als gevolg van de innige banden met Frankrijk) die bijdragen aan de gebrekkige economische aansluiting van de Franse eilanden bij de regio.

De keuze voor de dollar is gemaakt op grond van economische argumenten. Meer dan 65% van de handel van de eilanden (Bonaire: 67,5%, Bovenwindse eilanden: 85,7%) vindt plaats met landen die de dollar of een aan dollar gekoppelde munteenheid voeren. Ook komt het grootste deel van de toeristen uit het dollargebied. Een keuze voor de euro zou de bestaande handelsrelaties en toerismestromen verstoren.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar de ervaringen met de aanwezigheid van drie valuta’s op Sint Maarten. Aldaar hanteren horecagelegenheden aan de Franse zijde van het eiland in de praktijk een één-op-één wisselkoers tussen euro en dollar, dit om niet te veel aan concurrentiekracht in te boeten ten opzichte van hun Nederlandse collega’s. De rol van de Nederlands-Antilliaanse gulden in het chartale betalingsverkeer op Sint Maarten is zeer beperkt. De dollar is de dominante valuta.

De leden van de Christen Unie-fractie vragen tot slot of het volgens de regering gewenst is dat Europese banken zich gaan vestigen op de BES-eilanden. De regering neemt een neutrale positie in tegenover de vestiging van Europese banken op de BES-eilanden: vestiging wordt niet ontmoedigd, evenmin wordt er een voorkeursbeleid gevoerd. Toegang tot de openbare lichamen staat open voor alle banken die aan de ter zake geldende wetgeving van de openbare lichamen voldoen. De beperkte omvang van de markt zal voor Europese banken overigens een grotere drempel vormen dan de keuze voor de dollar. Zij zijn, ondanks de andere valuta, immers ook aanwezig op de Noord-Amerikaanse markt.

e. Keuze voor de dollar

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en de Christen Unie hebben vragen gesteld over het wisselkoersrisico dat de invoering van de dollar met zich brengt, en de afspraak dat dit risico, bij betalingen tussen overheden, voor rekening van Nederland komt. Nederland zal op de eilanden zowel bedragen innen (belastingen en premies) als bedragen uitkeren. Doordat de inkomsten en uitgaven niet op hetzelfde moment binnenkomen en doordat Nederland via de rijksbegroting een additionele bijdrage levert in de vorm van de vrije uitkering, ontstaat er voor Nederland een wisselkoersrisico. Het gaat echter om, in de context van de rijksbegroting, verwaarloosbaar kleine effecten, waarbij bovendien dient te worden bedacht dat deze effecten zowel positief als negatief kunnen zijn.

Voor de eilanden zou het veel grotere consequenties hebben, wanneer – door uit te gaan van eurobedragen in plaats van dollarbedragen – het wisselkoersrisico geheel of ten dele bij hen wordt neergelegd. Hun inkomsten zouden dan per jaar sterk kunnen fluctueren. Dit maakt het voeren van een gedegen begrotingsbeleid – een onderwerp waaraan, zoals bekend, de regering sterk hecht – moeilijk of zelfs onmogelijk. Evenzeer zou de betaling (in dollars) van in eurobedragen vastgestelde salarissen en uitkeringen in eurobedragen een onwenselijk koersrisico neerleggen bij individuele burgers. De regering is dan ook van mening dat het niet alleen de eerlijkste, maar ook de enige juiste oplossing is dat Nederland (beter gezegd: de rijksoverheid) het wisselkoersrisico voor zijn rekening neemt.

Indien gewenst, kan bovendien worden gekozen voor het afdekken van het valutarisico door middel van een dollar-euro termijncontract. Dit zorgt ervoor dat de Staat tegen een van te voren vastgelegde wisselkoers dollars aan kan kopen op het moment dat hij deze nodig heeft. Het Agentschap van het Ministerie van Financiën beschikt over de daarvoor benodigde expertise.

De leden van de Christen Unie-fractie vragen, hoeveel het bij benadering kost om de wisselkoersrisico’s voor rekening van Nederland te laten komen. Deze vraag laat zich niet exact beantwoorden, omdat dit mede afhangt van de koersontwikkeling van de dollar. Wel kan worden aangegeven wat het kost om – indien daarvoor zou worden gekozen – het wisselkoersrisico door middel van een termijncontract af te dekken. Voor de totale rijksuitgaven ten behoeve van de BES-eilanden zouden die kosten in de orde van grootte van een paar duizend euro liggen.

3. Het onderhavige wetsvoorstel

b. De Nederlandsche Bank

De leden van de CDA-fractie refereren aan de benodigde wijziging van de Bankwet 1998 en constateren dat die wijziging niet is opgenomen in de ABES. Inderdaad maakte de wijziging van de Bankwet 1998 geen deel uit van het oorspronkelijke wetsvoorstel voor de ABES, zoals dat bij Uw Kamer is ingediend. Bedoelde wijziging is bij nota van wijziging van 13 oktober 2009 (Kamerstuk II 2008/09, 31 959, nr. 7) aan de ABES toegevoegd (zie het nieuwe artikel 6.1a van de ABES). Bij nader inzien zou het wellicht juister zijn geweest om in de toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel specifiek naar die nota van wijziging te verwijzen, in plaats van in algemene zin naar het wetsvoorstel voor de ABES. De regering hoopt bij deze het misverstand te hebben weggenomen en vertrouwt erop dat het niet nodig is de wijziging van de Bankwet 1998 naar de tweede tranche van de ABES over te hevelen.

De leden van de Christen Unie-fractie constateren dat DNB de omloop van bankbiljetten en munten zal faciliteren en vragen wat daarmee precies wordt bedoeld. In antwoord hierop zij opgemerkt dat het faciliteren van de geldomloop een onderdeel vormt van de ruimere taak die DNB in het wetsvoorstel krijgt opgelegd, te weten het bevorderen van de goede werking van het (chartale en girale) betalingsverkeer in algemene zin. Het faciliteren van de geldomloop heeft specifiek betrekking op het chartale betalingsverkeer en heeft in de eerste plaats tot doel ernaar te streven dat het in de openbare lichamen in omloop zijnde geldvolume toereikend is en dat er voldoende bankbiljetten en munten van een bepaalde denominatie in omloop zijn om aan de in het betalingsverkeer bestaande behoeften te voldoen. Verder bestaat haar faciliterende rol erin dat zij de efficiëntie en veiligheid van de geldomloop bevordert, en kan zij, indien nodig, maatregelen treffen om de omwisseling van beperkt wettig betaalmiddel tegen onbeperkt wettig betaalmiddel of de omwisseling van geschonden bankbiljetten en munten te waarborgen. Ook de bijdrage die DNB, bijvoorbeeld door voorlichting, levert aan de bestrijding van dollarfalsificaten is een onderdeel van haar faciliterende taak. Daarnaast verricht DNB thans ook de voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de invoering van de dollar. Zij adviseert in dat kader de in de openbare lichamen aanwezige banken en monitort hun voorbereidingen. Ook maakt zij afspraken over de aanwezigheid van voldoende dollarmunten en dollarbiljetten gedurende de duale periode.

Dezelfde leden constateren dat DNB geen monetaire bevoegdheden krijgt ten aanzien van de dollar. Zij vragen zich af of de eilanden daarmee geheel afhankelijk worden van het monetaire beleid van de Verenigde Staten. Dit is inderdaad het geval. Overigens is dat feitelijk ook nu al het geval, als gevolg van de vaste koppeling tussen de Nederlands-Antilliaanse gulden en de dollar. De leden voornoemd vragen daarnaast of de regering het voornemen heeft om waarborgen in te bouwen met het oog op het risico van wisselkoersfluctuaties voor de Nederlandse staat. Behoudens het (mogelijk) aangaan van de hierboven vermelde termijncontracten, heeft Nederland dat voornemen niet. Zoals gezegd, zijn de risico’s verwaarloosbaar klein.

4. Het invoeringstraject

b. Taakverdeling tussen DNB en Financiën

De leden van de VVD-fractie vragen aan welke maatregelen de regering denkt om excessieve prijsstijgingen tegen te gaan, en wat onder «excessief» moet worden verstaan. Onder «excessieve prijsstijgingen» verstaat de regering prijsstijgingen die uitgaan boven de prijsstijging die men op basis van de gestegen kosten van de inputfactoren (zoals grondstoffen- of transportkosten) zou mogen verwachten. Het tegengaan van dergelijke prijsstijgingen is een belangrijk aandachtspunt voor de bestuurders van de BES-eilanden en de regering. De maatregelen ter bevordering van de prijsstabiliteit zijn primair de verantwoordelijkheid van de eilandgebieden. De regering adviseert en ondersteunt hen waar nodig.

Uit hoofde van deze adviserende rol heeft de regering een aantal voorstellen gedaan voor maatregelen die als doel hebben prijstransparantie voor consumenten te vergroten. Zo worden zij in staat gesteld winkeliers die excessieve prijsstijgingen doorvoeren te straffen door elders inkopen te doen. Een eerste maatregel die hier aan bij kan dragen, is het verplicht stellen van dubbele prijzen (in dollar en in Nederlands-Antilliaanse guldens). Deze verplichting zal gelden gedurende een nog nader te bepalen periode vóór en na de invoeringsdatum. Een tweede maatregel die schommelingen in prijzen voor consumenten inzichtelijker maakt, is het publiceren van prijsvergelijkingen in lokale kranten. Bij het opstellen van deze prijsvergelijkingen wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die in Nederland bij de invoering van de euro zijn opgedaan. De voorstellen van de regering zijn nog onderwerp van overleg met de BES-eilanden.

c. Het invoeringsscenario op hoofdlijnen

De leden van de CDA-fractie merken op dat er in de Nederlandse Antillen een belasting bestaat op het omwisselen van Nederlands-Antilliaanse guldens voor andere valuta, en vragen welke maatregelen worden getroffen om omwisseling van Nederlands-Antilliaanse guldens naar dollars door niet-ingezetenen van de openbare lichamen tegen te gaan. In dat verband vragen zij ook of het mogelijk is om bij het omwisselen van guldens naar dollars beperkingen op te leggen aan rechtspersonen met vermogen.

Het voorkomen van misbruik van de omwisselingsmogelijkheden heeft de aandacht van de regering. Evenals de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA) is zij zich ervan bewust dat ingezetenen van Curaçao en Sint Maarten zouden kunnen proberen om de license fee die zij normaliter verschuldigd zijn bij de aankoop van dollars, te ontlopen door gebruik te maken van de (kostenloze) omwisselingsmogelijheden in de openbare lichamen. Indien nodig kunnen zowel de BNA als DNB maatregelen treffen om dergelijk misbruik tegen te gaan (zie in dat verband ook artikel 13, tweede lid, van het wetsvoorstel). Overigens verwacht de regering niet dat het «omwisselingstoerisme» in de praktijk een grote vlucht zal nemen. Gelet op het feit dat de license fee slechts één procent bedraagt, zou het slechts vanaf zeer hoge bedragen (in de orde van grootte van NAf. 15 000) lonend worden om guldens voor dollars te verwisselen. Bij kleinere bedragen zal de besparing op de license fee niet opwegen tegen de kosten (vliegticket, luchthavenbelasting etc). Verder zal men al snel tegen de beperkingen van (onder meer) de Wet grensoverschrijdende geldtransporten BES oplopen. Op grond van die wet is men verplicht om bedragen van NAf. 17 900 (USD 10 000) of meer bij aankomst in de BES bij de douane aan te geven, onder vermelding van onder meer de herkomst en bestemming van het geld en de reden voor de gekozen wijze van transport. Daarbij loopt men het risico dat het geld door de douane in beslag wordt genomen, wanneer er twijfel bestaat omtrent de juistheid van de verstrekte gegevens.

Waar het gaat om omwisseling door rechtspersonen, ziet de regering geen aanleiding om beperkingen op te leggen aan rechtspersonen met vermogen. De omwisselingsmogelijkheden zullen gelijkelijk gelden voor natuurlijke personen en rechtspersonen, ongeacht de omvang van hun vermogen.

Dezelfde leden vragen zich af of op de BES-eilanden sprake zal zijn van een Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Dat zal inderdaad het geval zijn. De functie van het meldpunt zal vanaf transitie worden vervuld door de Nederlandse Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-NL), die dezelfde taak in Nederland uitvoert op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Daartoe zal FIU-NL worden aangewezen als Meldpunt Ongebruikelijke Transacties in de zin van de Wet melding ongebruikelijke transacties BES (zie artikel 6.5 van de ABES).

Verder vragen de leden aan het woord of tijdens de voorziene overgang van de Nederlands-Antilliaanse gulden naar de dollar aandacht zal zijn voor het voorkomen van witwassen, en of er een maximum wordt gesteld aan de om te wisselen guldens, bijvoorbeeld in de in artikel 13 lid 2 genoemde nadere regels die de Nederlandsche Bank kan stellen. Ook de leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze tijdens de verwisselingsperiode «bijzondere aandacht» zal worden besteed aan het voorkomen van misbruik van de verwisselingsmogelijkheden voor witwasdoeleinden.

Zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting, biedt de bestaande anti-witwaswetgeving op zichzelf reeds voldoende handvatten om tijdens de overgang van de Nederlands-Antilliaanse gulden naar de dollar te monitoren op ongebruikelijke transacties. De omwisseling van guldens naar dollars valt als zodanig gewoon onder de Wet melding ongebruikelijke transacties BES, die immers ook van toepassing is op het wisselen van valuta’s. Concreet betekent dit dat transacties waarbij guldens ter verwisseling worden aangeboden, zullen moeten worden gemeld als er aanleiding is om te vermoeden dat sprake is van witwassen (of van de financiering van terrorisme). In elk geval moeten alle transacties vanaf USD 11 000 (ca. NAf. 20 000) worden gemeld. Ook wanneer dezelfde persoon vaker bedragen juist onder het grensbedrag ter verwisseling zou aanbieden, moet dat gemeld worden. Het ligt in de rede dat het aantal transacties waarbij guldens voor dollars worden omgewisseld, in de eerste maanden na de invoering van de dollar aanzienlijk hoger zal zijn dan gebruikelijk. In het overgrote deel van de gevallen zal het daarbij gewoon om legitieme transacties gaan in het kader van de invoering van de dollar. Het Meldpunt zal tijdelijk een extra inspanning moeten leveren om deze op zichzelf legitieme, maar naar haar hun aard natuurlijk niet alledaagse transacties te onderscheiden van de «echte» ongebruikelijke transacties in de zin van de wet. Overigens zij er in dit verband nog op gewezen dat de anti-witwaswetgeving op de transitiedatum verder wordt aangescherpt, zulks ter voldoening aan de internationale afspraken met betrekking tot de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme. Het gaat daarbij met name om de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de hierboven reeds aangehaalde nota van wijziging van 13 oktober 2009 bij de ABES.

d. Inwerkingtreding van deze wet

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de keuze om de dollar en het nieuwe belastingstelsel per 1 januari 2011 in te voeren, maar vragen of het niet beter ware die datum ook als transitiedatum te kiezen. De regering kan zich deze vraag op zichzelf goed voorstellen, maar wijst erop dat de transitiedatum van 10 oktober 2010 tot stand is gekomen tijdens onderhandelingen tussen Nederland, de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten. Vooral aan Antilliaanse zijde bestond de uitdrukkelijke wens om de transitie op 10 oktober 2010 te laten plaatsvinden. Nederland is hier – onder voorwaarden – mee akkoord gegaan.

Gegeven de aldus totstandgekomen transitiedatum hecht de regering eraan om op die datum ook zoveel mogelijk BES-wetgeving in werking te laten treden. Zij acht het onwenselijk om nog gedurende tweeënhalve maand het oude Antilliaanse recht in de openbare lichamen van toepassing te laten blijven, omdat dat onvoldoende toegesneden is op de nieuwe staatsrechtelijke positie van de openbare lichamen. Met het oog op het draagvlak voor de staatkundige veranderingen acht de regering het bovendien onwenselijk dat het beeld zou kunnen ontstaan van twee transitiemomenten, wanneer er op 10 oktober 2010 voor de inwoners van de BES-eilanden materieel niets verandert. Het uitgangspunt van de regering is dan ook om zoveel mogelijk wetgeving reeds op de transitiedatum van kracht te laten worden. Een uitzondering wordt gemaakt voor wetgeving die bij invoering tijdens een lopend kalenderjaar tot extra kosten en lasten voor burgers, bedrijven en overheden zou leiden.

Tot besluit vragen de leden van de Christen Unie-fractie of de regering voornemens is de invoering van de dollar en de consequenties daarvan – zowel voor de economie en de handelspositie van de openbare lichamen, als voor de wisselkoersrisico’s voor de Nederlandse Staat – ook mee te nemen in de evaluatie over vijf jaar. Het antwoord op deze vraag luidt, met één klein voorbehoud, bevestigend. Bedoeld voorbehoud heeft betrekking op de wisselkoersrisico’s voor de Nederlandse Staat. Zoals in het voorgaande reeds is betoogd, zijn deze risico’s verwaarloosbaar klein. De regering kan zich daarom niet goed voorstellen dat een specifieke evaluatie van die risico’s veel toegevoegde waarde zou hebben. De economie en de handelspositie van de openbare lichamen zullen in de evaluatie uiteraard een belangrijke rol innemen, niet in de laatste plaats vanwege de afweging die moet worden gemaakt met betrekking tot de toekomstige positie van de openbare lichamen ten opzichte van de Europese Unie.

De minister van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven