32 207
Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Veiligheidswet BES)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 maart 2010

ALGEMEEN

1. Inleiding

De regering heeft met veel belangstelling kennisgenomen van de opmerkingen en vragen die door de verschillende fracties van de Tweede Kamer zijn gemaakt en gesteld over het voorliggende wetsvoorstel voor een Veiligheidswet BES. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet, strekt het voorstel ertoe de onderwerpen te regelen ter zake de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de politie, voor zover deze onderwerpen op basis van het voorstel van consensusrijkswet «Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba» (hierna: Rijkswet politie) geheel of gedeeltelijk aan de landen zijn overgelaten.1

In deze nota geef ik mede namens de Minister van Justitie onze reactie op de vragen en opmerkingen in het verslag van de Tweede Kamer. Daarbij wordt zoveel mogelijk de volgorde van de vragen en opmerkingen gevolgd zoals deze in het verslag zijn opgenomen. Gelijktijdig met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt u een nota van wijziging op het wetsvoorstel aangeboden.

De leden van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie hebben enkele kritische vragen gesteld die verderop aan de orde komen.

De leden van de VVD-fractie hebben in een aantal opzichten met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij onderkennen dat die onderdelen van het voorstel die betrekking hebben op de politie zijn gebaseerd op de Rijkswet politie. Deze leden hebben vraagtekens geplaatst bij de keuzes die in de Rijkswet politie worden gemaakt uit een oogpunt van het realiseren van een effectieve politiezorg in het algemeen en op de BES-eilanden meer in het bijzonder.

De regering verwijst ten aanzien van de door deze leden geplaatste vraagtekens graag naar de nota naar aanleiding van het verslag, tevens nota naar aanleiding van het verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen bij de Rijkswet politie (kamerstukken 2009/10, 32 019 (R 1886), nr. 7).

De leden van de VVD-fractie vragen om een concretisering van de investeringen in verbetering van de rechtshandhavingsketen op de BES-eilanden onder regie van het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen (PVNA). Welke concrete resultaten zijn bereikt bij het politiekorps Bonaire als gevolg van het verbeterplan «Pa Nos Futuro» en de genoemde investeringen in termen van effectieve politiezorg? Welke aanvullende verbeterplannen staan aangegeven en wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie daarvan?

De projecten uit het verbeterplan «Pa Nos Futuro 1» van het korps politie Bonaire zijn bekostigd via het PVNA. Het project «Pa Nos Futuro 1» met een budget van ANG 4,8 miljoen omvatte concreet:

– bouw en inrichting van een bureau slachtofferhulp;

– de inzet van een korpschef door technische bijstand;

– de inrichting van de gemeenschappelijke meldkamer voor politie, brandweer en ambulancedienst;

– aanschaf van nieuw materieel (waaronder politievoertuigen);

– invoering van gebiedsgebonden politiezorg en buurtregisseurs;

– training en opleiding via vakgerichte opleidingen;

– uitbreiding en renovatie van het hoofdbureau van politie te Kralendijk;

– aanpassing van de organisatiestructuur en verbetering van de uitrusting van de Vreemdelingendienst;

– aanleg van ict-voorzieningen en bedrijfsprocessensysteem Actpol (zowel hardware als software).

Verder beschikt het Korps Politie Bonaire te Kralendijk inmiddels over een eigen tapfaciliteit, waarbij overigens is aangesloten op de hardware van het politiekorps van Curaçao. Deze tapvoorziening heeft in de zaak Marlies van der Kouwe en in andere minder bekend geworden zaken zijn nut en waarde bewezen.

Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat de vervolmaking van de uitbreiding van het politiebureau, in afwachting van het referendum en de houding van het eilandbestuur Bonaire met betrekking tot het staatkundig proces, is opgeschort.

Daarnaast zijn uit het PVNA-budget investeringen gepleegd ten behoeve van de politie op Sint Eustatius en Saba. Dit betreft met name:

– nieuwbouw en renovatie van politieposten op Saba;

– aanleg van ict-voorzieningen en bedrijfsprocessensysteem Actpol (zowel hardware als software);

– nieuwbouw van het politiebureau op Sint Eustatius.

Onder de regie van het korps Rotterdam-Rijnmond wordt door de drie toekomstige korpsen van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gewerkt aan een integraal verbetertraject. In dat kader zijn inmiddels contourennota’s en conceptinrichtingsplannen opgesteld en wordt nu aan de implementatieplannen gewerkt. Ten behoeve van dat implementatietraject voor de politie is sinds 1 november 2009 op Saba een kwartiermaker gestationeerd die afkomstig is van de Koninklijke marechaussee. Sinds januari van dit jaar is eveneens een kwartiermaker op Sint Eustatius werkzaam ter begeleiding van de politie. Naar verwachting zullen binnen afzienbare termijn ook twee implementatiemanagers voor Bonaire een aanvang maken met hun werkzaamheden op het gebied van opsporing en basispolitiezorg. Aangezien hun inzet gericht is op het totaal van het BES-politiekorps, valt hun inzet niet onder de (tijdelijke) opschorting van activiteiten op Bonaire.

Ten slotte dient te worden vermeld dat op basis van het aanvullende verbeterplan «Pa Nos Futuro 2» met praktische ondersteuning door de Nederlandse politie ook een aantal «quick wins» is gerealiseerd. Daarbij gaat het om:

– de vorming van een «biketeam» ter verbetering van de zichtbaarheid van de politie op straat en een effectiever optreden van de politie. Daartoe zijn vier personen opgeleid ten behoeve van een «biketeam» op Bonaire en zijn fietsen aangeschaft;

– de werving, selectie en opleiding van nieuw personeel;

– de aanschaf, dan wel vervanging van voertuigen;

– de aanschaf van apparatuur en materieel;

– ontwikkeling van een intern en extern communicatiebeleid.

Bovengenoemde initiatieven hebben ertoe geleid dat de politie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba de afgelopen jaren al zichtbaar is versterkt. De komende jaren zal verder geïnvesteerd worden in de doorontwikkeling van de politie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De leden van de PVV-fractie pleiten voor totale onafhankelijkheid van de overzeese eilanden. Als de naar hun mening ongewenste integratie van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel toch doorgaat, dan moeten deze eilanden zich aan het Europese deel aanpassen en niet andersom, aldus deze leden. Dit geldt volgens deze leden ook met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel.

Ten aanzien van de door de leden van de PVV-fractie gemaakte opmerkingen verwijst de regering graag naar de nota naar aanleiding van het verslag, tevens nota naar aanleiding van het verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen bij de Rijkswet politie.

De vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie concretiseren zich voornamelijk op de rol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als korpsbeheerder, bij wie het beheer van het politiekorps en – voor het voorliggende wetsvoorstel relevant – het brandweerkorps rust. Deze vragen komen verderop aan de orde.

1.1 Voorgeschiedenis en achtergronden

De leden van de CDA-fractie geven aan dat veel van de te verrichte taken van de brandweer gedaan kan worden door parttime professionals (vrijwilligers). In Nederland zijn deze parttime professionals het hart van de brandweerorganisatie, terwijl op de BES-eilanden op dit punt nog een wereld lijkt te winnen. Deze leden vragen of er voornemens zijn om hier een actiepunt van te maken.

Ik acht werving van parttime professionals op termijn noodzakelijk om te voorzien in het totaal benodigde potentieel van brandweerpersoneel. Het handhaven van een volledig beroepsmatige brandweer zou immers betekenen de keuze voor een kleine organisatie die uit kostenoverwegingen onvoldoende toegerust is om in geval van nood op adequate wijze de taken te kunnen uitvoeren, dan wel een meer omvangrijke en kostbare professionele organisatie, waarbij de kosten niet opwegen tegen de baten. Beide opties acht ik niet wenselijk. Daarbij zij opgemerkt dat uit het voorliggende wetsvoorstel volgt dat, anders dan in Nederland, op de luchthaven geen bedrijfsbrandweer verplicht zal worden gesteld. Het brandweerkorps zal ook op de luchthavens van de openbare lichamen brandweertaken verrichten (artikel 28). Om aan uit internationale regelgeving voortvloeiende eisen, waaronder de responstijd, te kunnen voldoen, zal de aanwezigheid van brandweerpersoneel bij de start en landing van vliegtuigen noodzakelijk zijn en moet het personeel aan specifieke vereisten voldoen. Hierdoor zal het beroepsdeel van het korps in verhouding groter moeten zijn dan het beroepsdeel in het korps van een Nederlandse gemeente van vergelijkbare omvang en bewonersaantal.

Ook overigens zij nog opgemerkt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van het overdrachtsprotocol voor in dienst zijnd personeel in beginsel gehouden is het huidige brandweerpersoneel in dienst te nemen.

1.2 Regelgeving voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er in de Nederlandse Antillen op dit moment geen wettelijk kader is op het terrein van de brandweer, de rampenbestrijding en de crisiswetgeving. Waarom zou er na de staatkundige hervormingen wel de behoefte bestaan aan een dergelijk kader? Met welke concrete problemen in de praktijk hebben de bewoners van bijvoorbeeld Saba nu te maken vanwege het ontbreken van dit kader?

Deze leden merken verder op dat de eilandgebieden voorafgaand aan de transitie zelf al hun eigen verantwoordelijkheid voor een verbeterde regeling van de brandweer en rampenbestrijding zouden hebben opgepakt. Kan worden aangegeven waar dit uit blijkt?

Met ingang van 1 oktober 1952 is de zorg voor de brandweer en het toezicht op al hetgeen brandgevaar zou kunnen opleveren overgedragen aan de eilandgebieden.1 Voor de brandweerzorg is het aldus aan de afzonderlijke eilanden overgelaten daarover regelgeving vast te stellen. De eilandelijke verordeningen op het terrein van de brandweer en de rampenbestrijding is daardoor gefragmenteerd en biedt geen sluitend geheel. Op Bonaire is bijvoorbeeld een Eilandsverordening Brandweerwezen Bonaire en een Eilandsverordening rampenbestrijding Bonaire vastgesteld. In de Organisatieverordening Bonaire zijn met betrekking tot de organisatie van de brandweer enkele regels opgenomen. In de praktijk is niet altijd gebleken dat met name de eilandsverordening rampenbestrijding wordt nageleefd. Zo ontbreken een vastgesteld eilandelijk rampenplan en vastgestelde rampbestrijdingsplannen. In de Organisatieverordening Sint Eustatius en Organisatieverordening Saba zijn voor de desbetreffende eilanden regels opgenomen over de organisatie van de brandweer. Vastgestelde regelgeving op het terrein van de rampenbestrijding ontbreekt op deze eilanden.

Ook het examensysteem voor de brandweer ontbeert een deugdelijke (juridische) grondslag en is in de praktijk zeer gefragmenteerd. De afgelopen jaren zijn met ondersteuning van Nederlandse jumelagebrandweerkorpsen examens afgenomen voor het brandweerpersoneel.

Gelet op het vorengaande en in het belang van een effectieve en doelmatige brandweer en rampenbestrijding op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is er dringend behoefte aan een wettelijk kader. Dat is de enige wijze waarop een sluitend stelsel van brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing kan worden verankerd. Het wettelijk kader is ook noodzakelijk om bevoegdheden op een juridisch adequate wijze toe te kunnen delen en verhoudingen tussen bestuursorganen van de openbare lichaam, maar ook ten opzichte van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor wat betreft financiële en toezichtverhoudingen, te markeren. Zeker in geval van brand of calamiteiten – waarbij in voorkomende gevallen ingrijpende maatregelen getroffen moeten worden, dan wel het uitblijven van overheidshandelen ingrijpende gevolgen kan hebben – mogen geen misverstanden bestaan over verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Uiteraard ligt uiteindelijk een belangrijke verantwoordelijkheid bij de eilandbesturen, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de noodzakelijke verordeningen en plannen. Het onderhavige wetsvoorstel biedt daartoe het noodzakelijke kader en biedt houvast aan de eilandbesturen en andere actoren over hetgeen mag worden verwacht.

Het ontbreken van een deugdelijk wettelijk kader leidt er in de huidige praktijk toe dat de inwoners van bijvoorbeeld Saba en de toeristen op Saba te maken hebben met functionarissen van de brandweer en rampenbestrijding die onvoldoende zijn opgeleid en toegerust om hun verantwoordelijkheden volledig waar te maken. Dat is derhalve niet zozeer te wijten aan de personen in kwestie, maar aan het systeem. In geval van bijvoorbeeld vermissing van personen op het eiland heeft dat ernstige consequenties.

Voorts is het noodzakelijk om bij of krachtens wettelijk voorschrift regels te stellen omtrent functionarissen, opleidingen en materieel van de brandweer om de luchthaven na transitie te laten voldoen aan de internationale eisen.

Vooruitlopend op de transitie heeft het eilandsbestuur van Saba al de eilandelijke verordening rampenbestrijding aangepast. Tevens zijn er voor de drie eilandgebieden concept-rampenplannen en concept-orkaanplannen ontwikkeld. Dit vormt een stap richting hetgeen in het voorliggende wetsvoorstel is geregeld. Daarnaast wordt in de praktijk goed samengewerkt met de door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgezonden kwartiermaker brandweer die werkzaam is op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het voorliggende wetsvoorstel in grote lijnen aansluit bij het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s (hierna: Wet veiligheidsregio’s) zoals dat op dit moment voorligt bij de Eerste Kamer (kamerstukken I 2008/09, 31 117, A). Deze leden vragen of dit bevestigd kan worden. Deze leden vragen of de conclusie terecht is dat het aannemen van de Wet veiligheidsregio’s door de Eerste Kamer niet tot aanpassingen van het voorliggende wetsvoorstel zal leiden.

Gelet op de bijzondere situatie van de openbare lichamen, waarbij met name gewezen wordt op de onderlinge afstand, de afstand ten opzichte van Nederland en de kleinschaligheid, is aanleiding gezien de huidige en/of toekomstige Nederlandse regelgeving op het gebied van de brandweer, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing niet onverkort van toepassing te verklaren op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De bijzondere situatie dwingt tot het treffen van bijzondere regelingen en het toepassen van maatwerk. Wel is in het voorliggende wetsvoorstel steeds aansluiting gezocht bij de thans in Nederland geldende wetgeving, de Brandweerwet 1985 en de Wet rampen en zware ongevallen. Ook is rekening gehouden met elementen uit het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s, zoals dat sinds 23 april 2009 bij de Eerste Kamer ligt. Dit wetsvoorstel is inmiddels op 9 februari 2010 door de Eerste Kamer aangenomen. De aansluiting betreft onder meer de verschillende door de eilandsbesturen vast te stellen plannen met de daarbij horende nadere regels, zij het dat voor de nadere regels voor het rampen- en crisisplan aansluiting is gezocht bij de Wet rampen en zware ongevallen. Bij het opstellen van het voorliggende wetsvoorstel is steeds afgewogen of en zo ja, in hoeverre aansluiting kan worden gezocht bij de Wet veiligheidsregio’s. Overigens wens ik te benadrukken dat in het voorliggende wetsvoorstel niet is aangesloten bij de organisatie en de inrichting van de veiligheidsregio’s. Gelet op de onderlinge afstand tussen de openbare lichamen zou dit niet wenselijk zijn.

Voor zover thans te overzien, leidt het aangenomen wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s niet tot aanpassing van het voorliggende wetsvoorstel.

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat het wetsvoorstel bol staat van aangekondigde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Deelt de regering deze constatering en kan zij aangeven waarom hiervoor is gekozen? Over de manier waarop de Kamer ten aanzien van de relevante punten geïnformeerd zal worden, vinden deze leden niets terug. Bij de behandeling van de Wet veiligheidsregio’s heeft over dit punt discussie plaatsgevonden en heeft de Kamer aangegeven op welke onderdelen zij een rol wenst te spelen. Is de regering bereid om, analoog aan de Wet Veiligheidsregio’s, op dezelfde punten een voorhangprocedure in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen? Mocht de regering daartoe niet bereid zijn, kan zij dit dan uitgebreid motiveren?

Het aantal delegatiebepalingen in het voorliggende wetsvoorstel oogt groot, maar het wetsvoorstel bestrijkt dan ook terreinen die in Nederland in afzonderlijke wetten zijn geregeld (de Politiewet 1993, de Brandweerwet 1985 en de Wet rampen en zware ongevallen en het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s) en waarin over vergelijkbare onderwerpen ook delegatiebepalingen zijn opgenomen. Overigens, op het moment dat de Wet veiligheidsregio’s in werking treedt, worden de Brandweerwet 1985 en de Wet rampen en zware ongevallen – alsmede de Wet van 1 november 2007 tot wijziging van de Brandweerwet 1985 in verband met het verzekeren van de kwaliteit van brandweerpersoneel en de verbreding van de wettelijke taken van het Nederlands instituut fysieke veiligheid (Stb. 481) en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen – ingetrokken.

Bij het opstellen van het voorliggende wetsvoorstel is steeds het primaat van de wetgever in ogenschouw genomen in die zin dat bij de verdeling van de elementen van de regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften van lager niveau de wet ten minste de hoofdelementen van de regeling bevat. Hierbij zijn de aanwijzingen in de Aanwijzingen voor de regelgeving leidend geweest. In die gevallen waarin delegatie aan de regering of aan de desbetreffende minister mogelijk wordt geacht, is daartoe besloten.

Daarnaast speelt de factor tijd een rol. Het voorliggende wetsvoorstel en de daarin opgenomen amvb’s hebben immers de transitiedatum als beoogde inwerkingstredingsdatum. Het opnemen van een voorhangprocedure zou dit in gevaar kunnen brengen.

Voor wat betreft de voorhangprocedure die bij het aangenomen amendement van het lid Van Bochove c.s. (kamerstukken II 2008/08, 31 117, nr. 28) in de Wet veiligheidsregio’s is opgenomen, zij het volgende opgemerkt. Voor de inzichtelijkheid wijs ik er allereerst op dat in het voorliggende wetsvoorstel de navolgende delegatiegrondslagen vergelijkbaar zijn met de delegatiegrondslagen in de Wet veiligheidsregio’s ten aanzien waarvan ingevolge artikel 80 van dat voorstel een voorhangprocedure geldt.

1. bij of krachtens amvb kunnen voor het personeel van het brandweerkorps regels worden gesteld over:

a. de functies en rangen;

b. de eisen van aanstelling en bevordering;

c. de eisen met betrekking tot de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid;

d. de kleding en de uitrusting; artikel 33, tweede lid, wetsvoorstel (zie artikel 18, tweede lid, Wet veiligheidsregio’s);

2. bij of krachtens amvb worden voor het personeel van het brandweerkorps regels gesteld over opleiden, examineren, bijscholen en oefenen; artikel 33, vierde lid, wetsvoorstel (zie artikel 18, derde lid, Wet veiligheidsregio’s);

3. bij amvb wordt gesteld welke brandweeropleidingen worden afgesloten met een Caribisch rijksexamen; artikel 33, vijfde lid, wetsvoorstel (zie artikel 18, vierde lid, Wet veiligheidsregio’s);

4. bij of krachtens amvb wordt bepaald welke categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtig en op welke wijze tot de aanwijzing kan worden besloten, en kan worden bepaald aan welke eisen het personeel en het materieel moeten voldoen; artikel 40, vierde lid, wetsvoorstel (zie artikel 31, vierde lid, Wet veiligheidsregio’s);

5. bij amvb kunnen categorieën inrichtingen, categorieën rampen en luchtvaartterreinen worden aangewezen waarvoor de gezaghebber een rampbestrijdingsplan vaststelt. Bij of krachtens deze amvb worden regels gesteld over de inhoud van het plan, het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en van belangrijke wijzigingen van dat plan, het periodiek beproeven en actualiseren van het plan en de bekendmaking van een besluit als bedoeld in artikel 45, derde lid; artikel 45, tweede lid, wetsvoorstel (zie artikel 17, tweede lid, Wet Veiligheidsregio’s);

6. bij of krachtens amvb kunnen regels worden gesteld over:

a. de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;

b. de organisatie van de geneeskundige hulpverlening;

c. de bevolkingszorg in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;

d. de organisatie van de brandweerzorg; artikel 49 wetsvoorstel (zie artikel 18, eerste lid, Wet veiligheidsregio’s);

7. bij of krachtens amvb worden regels gesteld over de uitvoering van artikel 70, eerste en tweede lid; artikel 70, derde lid (zie artikel 55, zesde lid, Wet veiligheidsregio’s).

Op deze terreinen wordt voor de BES op eenzelfde niveau voorschriften gegeven als voor het Europese deel van Nederland. Ook hier dwingt de bijzondere situatie van de BES tot maatwerk. Op het terrein van de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing is er voor de BES-eilanden in relatief korte tijd iets nieuws tot stand gekomen, maar is er nog een weg te gaan. Onder ogen moet worden gezien dat de vereiste verbeteringen niet in één keer behaald kunnen worden. Niet kan worden uitgesloten dat zich op deze terreinen effecten zullen voordoen die vooraf niet of niet geheel zijn te overzien. Behoefte kan bestaan om deze voorschriften snel aan te kunnen passen aan de opgedane ervaringen en de mogelijk wisselende lokale omstandigheden. Een voorhangprocedure zou een spoedige invoering van nieuwe voorschriften of een wijziging van bestaande voorschriften in de weg staan.

Voorts zij erop gewezen dat over de nadere regels in de amvb(’s), genoemd onder 1 tot en met 3, overleg met de Sectorale Overlegcommissie BES zal dienen plaats te vinden op grond van het Besluit overlegstelsel BES. Indien een voorstel waarover overleg dient plaats te vinden, strekt tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, wordt dit voorstel slechts ten uitvoer gebracht, indien daarover overeenstemming bestaat met de Sectorale Overlegcommissie BES. Een parlementaire betrokkenheid in de vorm van een voorhangprocedure kan zich in de praktijk hiermee mogelijk moeilijk verdragen.

In het licht van het vorenstaande zie ik geen aanleiding een voorhangprocedure in het wetsvoorstel op te nemen.

De leden van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie constateren dat de Raad van State heeft opgemerkt dat de regelings- en planverplichtingen in het wetsvoorstel een grote bestuurlijke last inhouden, mede gelet op de kleine schaal en beperkte bestuurlijke draagkracht van de drie openbare lichamen. De leden van de CDA-fractie vragen welke wijzigingen op basis van deze opmerking zijn aangebracht en waar.

De leden van de PvdA-fractie hebben verder geconstateerd dat de regering heeft aangegeven dat de plannen beperkt van omvang kunnen zijn en er geen nadere regels over de inhoud van het beleidsplan en rampen- en crisisplan worden gesteld. Deze leden vragen in hoeverre de planvorming dan niet een louter bureaucratische verplichting wordt die in de praktijk weinig gevolgen zal hebben.

In de memorie van toelichting en het nader rapport is benadrukt dat het eilandelijke karakter, de onderlinge afstand tussen de eilanden, de kleinschaligheid en het huidige voorzieningenniveau dwingen tot het treffen van bijzondere regelingen en het toepassen van maatwerk op het terrein van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Begrijpelijk is dat de Raad van State aandacht vraagt voor de regelings- en planverplichtingen die in het wetsvoorstel voor de bestuursorganen van de openbare lichamen zijn opgenomen. Aan de wettelijke verplichting tot het vaststellen van de verschillende plannen alsmede andere verplichtingen op het terrein van de rampenbestrijding en crisisbeheersing wens ik vast te houden. Op Bonaire bestaat thans op basis van een Eilandsverordening rampenbestrijding Bonaire de verplichting tot het vaststellen van een rampenplan en rampbestrijdingsplannen, maar in de praktijk heeft dit niet tot vastgestelde plannen geleid. Op Sint Eustatius en Saba ontbreekt een eilandelijke regeling met een dergelijke verplichting en daarmee ook vastgestelde plannen. Een goede planmatige voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing vereist dat de eilanden zelf de mogelijke risico’s, het gewenste veiligheidsniveau en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen in kaart brengen. Met het opnemen van de planverplichting wordt dan ook een grote verbetering behaald. Het voorliggende wetsvoorstel zal dan ook onvermijdelijk een zekere bestuurlijke last met zich moeten brengen ten einde een verbetering te kunnen realiseren. De integrale veiligheid, waaronder de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, is immers een lokale aangelegenheid. Voor de brandbeveiligingsverordening geldt hetzelfde.

Het advies van de Raad van State heeft in het wetsvoorstel zelf dan ook niet geleid tot grote wijzigingen. Bij het opstellen van het voorstel zoals dat voor advies aan de Raad van State was voorgelegd, is reeds rekening gehouden met de bestuurlijke last die de desbetreffende regelings- en planverplichtingen met zich brengen. Daartoe wordt gewezen op de volgende aspecten.

Mede gelet op de bestuurlijke last voor de eilanden is ertoe besloten het brandweerkorps, dat op het terrein van de rampenbestrijding een grote rol speelt, beheersmatig bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder te brengen. Op de door leden van diverse fracties gestelde vragen omtrent het beheer zal onder 2.1 nader worden ingegaan. Voorts is bij het opnemen van de regelings- en planverplichtingen voor de eilanden de inbreng van andere crisispartners betrokken. De afstemming met andere crisispartners is immers belangrijk. Dit heeft er onder meer toe geleid dat bij het opstellen van het risicoprofiel dat aan het beleidsplan ten grondslag ligt, diverse crisispartners betrokken zijn die vanuit hun eigen expertise inbreng leveren. Bij de brandbeveiligingsverordening is de algemeen commandant van het brandweerkorps betrokken. Daarnaast draagt één gemeenschappelijke meldkamer ertoe bij dat de eilanden afzonderlijk geen voorzieningen dienen te treffen en in stand te houden. Gelet op de verschillende verantwoordelijkheden van de betrokkenen bij de meldkamer, dienen over de samenwerking in de meldkamer duidelijke afspraken gemaakt te worden.

Onverminderd deze aspecten is in het advies van de Raad van State aanleiding gezien om vooralsnog bij amvb geen nadere regels te stellen over de inhoud van het beleidsplan en het rampen- en crisisplan. Zoals hiervoor is aangegeven, zal met de wettelijke planverplichting een grote verbetering worden behaald. Het opstellen van de plannen, waarmee inmiddels een begin wordt gemaakt op de eilanden, draagt er ook toe bij dat inzichtelijk wordt hoe de communicatie dient te verlopen, wie de andere crisispartners zijn en wanneer en hoe de samenwerking met andere eilanden dient plaats te vinden. Deze planverplichtingen zijn dus alles behalve een louter bureaucratische verplichting.

De leden van de CDA-fractie menen dat een goede samenwerking tussen verschillende instanties bij het redden van drenkelingen een belangrijk punt van aandacht is, gelet op de eilandelijke ligging, de vele lokale vissers die hun werk doe in kleine bootjes, het toerisme, duikers en watersporters. Op welke manier wordt aan deze vorm van hulpverlening op zee vorm gegeven op de eilanden? Is het juist dat het voorliggende wetsvoorstel hierover niets regelt? Bestaat er een met de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) vergelijkbare organisatie op de BES-eilanden?

Het redden van drenkelingen is formeel een taak van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (zie de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba). De Kustwacht beschikt over een reddings- en coördinatiecentrum (RCC), dat permanent bemenst is (24/7) waar alle meldingen voor «search and rescue« binnenkomen. De Kustwacht werkt al sinds jaren samen met «Citizens Rescue Organisation» (Citro) op Curaçao en «Sea Rescue Foundation» op Sint Maarten. Tot op heden is een soortgelijke organisatie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet actief. Op Bonaire, Sint Eustatius en Saba bestaan wel vrijwilligersorganisaties («sea rescue»). De vrijwilligers zijn veelal politie- en brandweerfunctionarissen. Erkend dient echter te worden dat deze organisaties naar Nederlandse maatstaven te vrijblijvend zijn opgezet en te veel afhankelijk zijn van giften. Om die reden zal bijvoorbeeld bij de verbeteringen van de organisatie rond de luchthaven van Saba, die aan de kust is gelegen, en van Sint Eustatius ook de organisatie gericht op de bestrijding van incidenten waarbij drenkelingen aanwezig zijn sterk worden verbeterd. Op Bonaire beschikken de politie en de brandweer over eigen boten, maar die blijken niet altijd beschikbaar. Veelal schieten dan bijvoorbeeld boten van duikscholen te hulp die nabij zijn, zoals onder meer is gebeurd bij het redden van de drenkelingen bij het vliegtuig dat in oktober 2009 een noodlanding moest maken bij Bonaire. Hulpverlening op zee is een onderwerp dat overigens nadrukkelijk wordt opgepakt in meldkamerprocedures en behoeft geen afzonderlijke wettelijke grondslag. In het verlengde van de hulpverlening op zee moet nog worden opgemerkt dat Bonaire over een eigen decompressiekamer beschikt, grenzend aan het «Hospitaal San Francisco» met het oog op eventuele duikongevallen.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat op het moment dat Saba en Sint Eustatius toetreden tot het Nederlandse staatsbestel, Nederland twee slapende vulkanen op het grondgebied heeft. Op welke manier wordt op dit gevaar geanticipeerd?

Saba en Sint Eustatius liggen in een gebied met breuklijnen in de bodem. Dat brengt het risico van vulkaanuitbarstingen of aardbevingen met zich. Op dergelijke gevaren wordt geanticipeerd door bijvoorbeeld ook te voorzien in evacuatieplannen indien dat in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk mocht zijn.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie welke gezagsverhouding er bestaat tussen de afzonderlijke gezaghebbers en de meteorologische dienst in verband met het gevaar van orkanen in de Caribische regio.

Het risico van orkanen vormt een belangrijk element in de eilandelijke rampen- en crisisplannen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De gezaghebbers hebben het opperbevel bij de bestrijding van rampen en de crisisbeheersing. Het voorliggende wetsvoorstel regelt dit (artikel 53). Daarbij wordt nauw contact onderhouden met de meteorologische diensten, mede met het oog op het vliegverkeer. Ook voor de luchthavens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is het immers van groot belang dat er een goed waarschuwingssysteem bestaat.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een samenwerking tussen de eilanden nodig is op het gebied van de brandweer of rampenbestrijding. Uit welke behoefte in de praktijk vloeit dit voort? Als al wetgeving nodig is, waarin schuilt de meerwaarde van gezamenlijke wetgeving voor de eilanden die deels ver uit elkaar liggen en andere voertalen kennen? Volgens deze leden lijken de geografische spreiding of de verschillen in voertalen niet voldoende te worden betrokken bij de overwegingen die tot het voorliggende wetsvoorstel hebben geleid. Deze leden vragen of de regering deze mening deelt?

De eilanden zijn elk afzonderlijk te klein om hun verantwoordelijkheid voor de brandweer, rampenbestrijding en crisisbeheersing volledig zelf te kunnen waarmaken. Samenwerking tussen de eilanden is een dringende noodzaak. Ten overvloede wordt erop gewezen dat zelfs in het vele male grotere Nederland samenwerking en regiovorming noodzakelijk is om de taken adequaat te kunnen uitvoeren. Dat geldt zeker voor de kleine schaal van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Vooral voor Sint Eustatius en Saba is de noodzaak en behoefte aan samenwerking op het gebied van rampenbestrijding groot, bijvoorbeeld als het gaat om het transport van gewonden naar een adequate medische voorziening. Vanwege de onderlinge afstanden zullen Saba en Sint Eustatius uiteraard vooral de praktische samenwerking met het nabijgelegen Sint Maarten zoeken en in mindere mate met Bonaire.

De redenen waarom tot het opstellen van het voorliggende wetsvoorstel is gekomen, zijn hiervoor reeds uiteengezet. Zoals de leden van de PvdA-fractie aangeven, is de voertaal verschillend tussen enerzijds Bonaire en anderzijds Saba en Sint Eustatius. De bestuurstaal en de opleidingstaal zijn wel overal hetzelfde. Uiteraard zijn de onderlinge afstanden en de verschillen in culturen tussen de eilanden factoren van betekenis waarmee in de praktijk rekening moet worden gehouden, maar deze vormen geen belemmering om een adequate brandweerzorg en rampenbestrijding wettelijk te verankeren. Het voorliggende wetsvoorstel houdt juist rekening met de kleinschaligheid van de eilanden. Het voorstel voorziet verder in afstemming en samenwerking waar dat vanwege de kleinschaligheid noodzakelijk is.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting waarom, gelet op het eilandelijke karakter van de openbare lichamen, rampen en crises doorgaans beperkt zullen blijven tot de schaal van een eiland. Is het bijvoorbeeld niet mogelijk dat Sint Eustatius en Saba tegelijkertijd door een orkaan of tropische storm worden getroffen? Is het afstemmen tussen vergelijkbare beleidsplannen op de eilanden voldoende om een dergelijke situatie het hoofd te bieden?

Rampen en crises kunnen voor wat betreft de omvang ervan sterk verschillen.

Uiteraard kunnen de bovenwindse eilanden tegelijkertijd door een orkaan worden getroffen. Daarbij dient erop te worden gewezen dat in het geval van de orkaan Louis in 1995 vooral Sint Maarten is getroffen en in 1998 vooral Saba werd getroffen door orkaan George. Zelfs een dergelijke natuurramp op de bovenwindse eilanden hoeft niet voor ieder eiland (dezelfde) gevolgen te hebben. Afgezien van dergelijke natuurrampen zijn rampen en crises in beginsel eilandelijk van aard. Voor Sint Eustatius en Saba is bijvoorbeeld te denken aan een vulkaanuitbarsting. Afstemming tussen vergelijkbare rampen- en crisisplannen is wenselijk om ook tussen de eilanden bij de verschillende crisispartners, zoals het openbaar ministerie en het Rode Kruis, duidelijkheid te hebben over te volgen procedures en werkwijzen in geval van calamiteiten. Uiteraard vormt dat geen volledige garantie dat in de praktijk ook alle calamiteiten op afdoende wijze het hoofd kan worden geboden. Wel kan dit bevorderd worden door niet alleen vergelijkbare plannen, maar ook door gezamenlijke oefeningen.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder wat zij zich concreet moeten voorstellen bij «relevante beleidsinformatie over de prestaties en het functioneren van de brandweer, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing» als het bijvoorbeeld over de brandweer van Sint Eustatius gaat.

Daarbij moet men zich voorstellen dat het momenteel ontbreekt aan relevante beleidsinformatie, zoals informatie over het aantal malen dat de brandweer jaarlijks heeft moeten uitrukken. Dergelijke informatie is wel nodig om beleid te kunnen toetsen en beheersmatige beslissingen te kunnen nemen. Als bijvoorbeeld de wens wordt geuit om extra tankwagens of ander aanvullend materieel aan te schaffen, moet op basis van informatie duidelijk zijn in hoeverre daarmee aan een behoefte in de praktijk tegemoet wordt gekomen.

2. Hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving

2.1 Veiligheidsketen

De leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de VVD-fractie en de PVV-fractie lezen dat overwogen wordt het korpsbeheerderschap te mandateren. Deze leden vragen of de regering hierover al uitsluitsel kan verschaffen? Speelt de Rijksvertegenwoordiger hierbij een rol, vragen de leden van de CDA-fractie?

Ter verduidelijking zij allereerst opgemerkt dat voor wat betreft het beheer over het politiekorps op de BES-eilanden niet het voorliggende wetsvoorstel, maar de Rijkswet politie regelt dat het beheer bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties berust. Voor de volledigheid merk ik op dat in de huidige situatie de Minister van Justitie van het Land Nederlandse Antillen zelf het korpsbeheer uitoefent. Slechts in beperkte mate zijn beheersmatige bevoegdheden gemandateerd aan de afzonderlijke gezaghebbers in de hoedanigheid van plaatselijk hoofd van politie.

Voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn er praktische bezwaren verbonden aan het in persoon uitoefenen van het korpsbeheer. Zo is immers ook het korpsbeheer van het Korps landelijke politiediensten gemandateerd aan de directeur-generaal Veiligheid. Voor de politie en de brandweer op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is de bedoeling dat de Rijksvertegenwoordiger in enigerlei mandaatvorm delen van het korpsbeheer namens de minister kan uitoefenen. Dat heeft als voordeel dat het feitelijke korpsbeheer op die wijze in de Caribische regio is georganiseerd, hetgeen de communicatie met de bestuurlijke partners, zoals de gezaghebbers en het openbaar ministerie, en de politie- en brandweerorganisatie vereenvoudigt.

De leden van de PVV-fractie vragen in welke mate de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij mandaat nog invloed kan behouden op het brandweer- en politiekorps.

Onder mandaat wordt verstaan de bevoegdheid om in naam van degene die het mandaat verleent besluiten te nemen en/of handelingen te verrichten. Een en ander is afhankelijk van de reikwijdte van het verleende mandaat. Het verlenen van mandaat betekent niet dat een bevoegdheid wordt overgedragen. De minister blijft na het verlenen van mandaat bevoegd het beheer over de korpsen uit te oefenen. Ook kan de minister te allen tijde het mandaat intrekken. Aan degene aan wie mandaat wordt verleend, kan de minister per geval of in het algemeen instructies geven met betrekking tot de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Daarnaast moet diegene op verzoek van de minister inlichtingen verschaffen over de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De minister behoudt dus ook na mandaatverlening de volledige zeggenschap over het beheer en behoudt volledig de invloed op het brandweerkorps en het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen bij de bestuurscolleges van de eilanden zelf wordt neergelegd, terwijl voor de brandweer wel één organisatie en beheerder nodig wordt geacht.

Vooraf dient te worden benadrukt dat de aansturing van de hulpdiensten in voorkomende gevallen op eilandelijk niveau blijft berusten (artikel 175 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de artikelen 38 en 53 van het voorliggende wetsvoorstel). In Nederland is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijkheid voor de geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. De praktische coördinatie en aansturing van de geneeskundige hulpverlening is opgedragen aan de organisatie GHOR. De geneeskundige hulpverlening als zodanig geschiedt immers niet door de GHOR, maar door diverse soorten professionals in de medische sector, en bovendien niet alleen bij ongevallen en rampen, maar ook bij crises. Een vergelijkbare organisatie kennen de BES-eilanden thans niet. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen een ambulancezorg, maar deze is kleinschalig en ontoereikend om in geval van rampen en crises de nodige hulp te kunnen verlenen. Onder verantwoordelijk van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba de GHOR-taak worden neergelegd bij de gezondheidsdiensten van de eilanden. In de krachtens het voorliggende wetsvoorstel vorm te geven algemene maatregel van bestuur zal deze organisatorische samenhang in uitvoering worden uitgewerkt (artikel 49, onder b).

De operationele GHOR-functie zal hoe dan ook door de GGD-artsen op de afzonderlijke eilanden worden uitgeoefend. Per openbaar lichaam kan immers het beste worden beoordeeld hoe de aanpak eruit dient te zien bij een ongeval of ramp.

Slechts bij een grote calamiteit die meerdere eilanden treft, ligt de verantwoordelijkheid voor de GHOR bij de Rijksvertegenwoordiger én de gezaghebbers gezamenlijk.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in Nederland het beheer van een brandweerkorps, evenals het beheer van een politiekorps, bij de burgemeester van een grote gemeente berust. Het voorliggende wetsvoorstel introduceert volgens deze leden een noviteit, namelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als korpsbeheerder. Zij vragen of de rol als minister en als beheerder niet op een oneigenlijke wijze met elkaar worden verweven. Deze leden vragen voorts of het klopt dat bij controle en toezicht de situatie ontstaat dat de minister gecontroleerd wordt door een inspectie die onder gezag staat van dezelfde minister.

De politie in Nederland bestaat uit 25 regionale politiekorpsen, één Korps landelijke politiediensten (hierna: KLPD) en bijzondere ambtenaren van politie. Het beheer van het KLPD berust op grond van de Politiewet 1993 bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die daartoe wordt bijgestaan door een korpschef. Het voorgestelde beheer over het politie- en brandweerkorps op de BES-eilanden zal niet wezenlijk verschillen van de verantwoordelijkheid over het beheer van het KLPD. Het voorliggende wetsvoorstel introduceert op dit punt dan ook geen noviteit.

Het toezicht op de politie en de brandweer van de BES wordt zo geregeld, dat de verantwoordelijkheden van de minister niet door elkaar lopen. Het toezicht op de politie is neergelegd in het wetsvoorstel «Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba» (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving).1 Deze onafhankelijke Raad is belast met het toezicht op diensten en instellingen die deel uitmaken van de justitiële keten in Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met uitzondering van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Voornoemd wetsvoorstel regelt dat de Raad voor de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebruik maakt van Nederlandse inspectiediensten die dan onder gezag van de Raad handelen. Voor de politie betreft dit de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (hierna: IOOV), een dienstonderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat in Nederland belast is met het toezicht op de politie, waaronder het KLPD.

Het toezicht op de brandweer van de BES-eilanden berust net als in Nederland bij de IOOV. De IOOV staat los van de directie(s) waarin het politie- en brandweerbeleid voor Nederland en voor de BES-eilanden binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ondergebracht (zie kamerstukken II 2009/10, 32 207, nr. 3, blz. 18).

De aard van de werkzaamheden brengt met zich dat met het oog op een onafhankelijke oordeelsvorming, er in de praktijk ruimte wordt gegeven om zelfstandig tot bevindingen te komen en deze te rapporteren. De IOOV verschilt overigens niet van andere inspectiediensten die onder ministeriële verantwoordelijkheid van een minister vallen, zoals de Inspectie voor de Sanctietoepassing. Voor zowel de politie en de brandweer op de BES geldt dan ook dat het toezicht wordt verricht door een los van de politie respectievelijk de brandweer functionerende inspectie. In essentie wijk dit niet af van de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die gelden ten aanzien van het KLPD.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het wellicht beter is om de Rijksvertegenwoordiger of een ander orgaan, niet zijnde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de rol van korpsbeheerder toe te kennen.

Zoals hiervoor is aangegeven, zijn de openbare lichamen ieder afzonderlijk te klein om hun verantwoordelijkheid voor de brandweer en rampenbestrijding zelf te kunnen waarmaken. Samenwerking tussen de eilanden is een dringende noodzaak. Het onderbrengen van het beheer bij één orgaan, is de minimale randvoorwaarde om dit te bevorderen. Gelet op de positie en taken die de Rijksvertegenwoordiger in het wetsvoorstel «Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)» zijn toegekend, ligt het niet voor de hand het beheer, anders dan wellicht via enigerlei mandaatvorm, bij hem neer te leggen.2 De Rijksvertegenwoordiger is immers ingesteld om te voorzien in een bestuurlijke schakel tussen het Rijk en de openbare lichamen. De in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan de Rijksvertegenwoordiger toegekende bevoegdheden liggen hoofdzakelijk in de preventieve sfeer met als doel het waarborgen van goed bestuur op de eilanden. Bij het toekennen van bevoegdheden in het voorliggende wetsvoorstel Veiligheidswet BES is daarbij aangesloten. De (politieke) verantwoordelijkheid voor een uitvoerende organisatie in de openbare lichamen zoals de politie en brandweer, valt daarmee moeilijk te rijmen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten slotte wie aan het beraad van brandweerkorpsbeheerders zou moeten deelnemen.

Mij is niet duidelijk wat deze leden met het beraad van brandweerkorpsbeheerders bedoelen. Zoals hiervoor is uiteengezet, zal er op de BES-eilanden één brandweerkorps zijn. Aan het hoofd van dat korps staat de algemeen commandant, die belast is met de dagelijkse leiding van het korps. Hij zal voor de noodzakelijke samenwerking en afstemming binnen het korps overleggen met elk van de bestuurscolleges en de lokale commandanten van de desbetreffende vestiging (artikel 30).

Voor zover wordt bedoeld te vragen naar de afstemming binnen het Caribische deel van het Koninkrijk, wordt opgemerkt dat het uiteraard zo zal zijn dat de beheerders van de brandweerkorpsen in het Caribisch deel van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES) regelmatig met elkaar zullen overleggen over de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Reeds thans vindt op het niveau van brandweercommandanten al informeel overleg en afstemming plaats.

2.2 Meldkamer

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom één meldkamer voor de drie eilanden nodig is. Kan een 24-uurs bereikbaarheid niet worden bereikt door op elk eiland een eigen voorziening in te stellen? Acht de regering het efficiënt en effectief dat personeel van de centrale meldkamer de talen van de drie eilanden machtig moet zijn?

De Rijkswet politie en het voorliggende wetsvoorstel voorzien in één politiekorps respectievelijk één brandweerkorps voor de drie openbare lichamen. In het verlengde hiervan, en aansluitend bij de voornemens om ook in Nederland het aantal meldkamers sterk te verminderen, is gekozen voor één gemeenschappelijke meldkamer voor deze eilanden. Gelet op de kleinschaligheid van de eilanden en het geringe aantal meldingen, met name op de kleinere eilanden is het niet effectief en efficiënt om per openbaar lichaam een meldkamer in te richten en 24 uur per dag te bemensen. Ook uit oogpunt van een eenduidige aansturing van de hulpdiensten biedt één meldkamer voor politie, brandweer en ambulancedienst voor de drie eilanden grote voordelen.

Door de beperkte personeelscapaciteit van de hulpverleningsdiensten, met name op de eilanden Sint Eustatius en Saba, kan op deze eilanden niet in een 24-uurs bereikbaarheid worden voorzien. Het geringe aantal meldingen op de bovenwindse eilanden Sint Eustatius en Saba rechtvaardigt ook niet de aanwezigheid van eigen meldkamers op die eilanden. Het is wel noodzakelijk, mede gelet op de risico’s van orkanen op deze eilanden, dat ook zij zodanige voorzieningen hebben dat ze bij het uitvallen van de verbinding met de (hoofd)meldkamer op Bonaire in de bereikbaarheid van de hulpverleningsdiensten op het betreffende eiland kunnen voorzien. Het betreft voorzieningen die slechts in noodsituaties, voor zover mogelijk een 24-uursbezetting kennen. Deze voorzieningen worden tevens geacht als back-up voor de hoofdmeldkamer te functioneren.

Het is een gegeven dat op de eilanden verschillende voertalen (Nederlands, Papiaments en Engels) gelden. Het is overigens niet ongebruikelijk dat het personeel op Bonaire, Sint Eustatius en Saba meertalig is. In noodgevallen telt elke seconde, met name op de meldkamer. Om onnodig tijd te verliezen voor het zoeken naar een centralist die de juiste taal spreekt is gekozen voor centralisten die de talen van alle drie de eilanden machtig zijn. Dat is een harde eis, maar in deze context geen vreemde eis. Een alternatief, waarbij er een voornamelijk Engelstalige meldkamer is voor Saba en Sint Eustatius, en een Papiaments- en Nederlandstalige meldkamer voor Bonaire, vraagt – gelet op het geringe aantal incidenten op de bovenwindse eilanden – onevenredig grote investeringen.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts om een nadere toelichting over het gezag van de gezaghebber over de meldkamer tijdens lokale crisissituaties.

Tijdens een lokale crisissituatie heeft de gezaghebber van het eiland het gezag over de meldkamer (artikel 53 van het voorliggende wetsvoorstel). Hij zal in overleg met zijn crisisteam, via het hoofd van de meldkamer, de hulpdiensten aansturen in geval van een crisis. Daarbij kan, afhankelijk van de crisis en de beschikbaarheid van de verbindingen, ervoor worden gekozen gebruik te maken van de (hoofd)meldkamer op Bonaire of de lokale voorzieningen. Op de (hoofd)meldkamer en de voorzieningen op de kleinere eilanden is alle informatie (over de crisis) toegankelijk voor betrokkenen. In geval van een crisis op Saba zal dus de gezaghebber van Saba de leiding hebben over de meldkamer. De meldkamer werkt dan immers ten behoeve van de gezaghebber van Saba. Indien twee eilanden gelijktijdig met een crisis te kampen hebben moeten duidelijke afspraken zijn gemaakt over afhandeling van meldingen en het waarschuwen van de bevolking.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de realisering en het functioneren van de gecoloceerde gemeenschappelijke meldkamer.

De huidige meldkamer op Bonaire wordt aangepast om te functioneren als centrale meldkamer voor alle drie de eilanden. Op Sint Eustatius en Saba wordt gewerkt aan de eilandelijke back-up voorziening. Het contract met de leverancier en bouwer van de meldkamervoorzieningen is getekend en de werkzaamheden worden opgestart. In de inrichtingsplannen van het politiekorps is voorzien in het personeel voor de meldkamer.

De opschorting van investeringen in Bonaire in afwachting van het referendum en de houding van het eilandbestuur met betrekking tot het staatkundig proces noodzaakt tot een aanpassing van de uitvoering van de werkzaamheden. De uitvoering van werkzaamheden aan de voorzieningen op Sint Eustatius en Saba zijn in het plan naar voren gehaald. De besprekingen voor het convenant zijn gaande. Naar verwachting zal een convenant in het derde kwartaal van 2010 kunnen worden getekend.

2.3 Bijstand en samenwerking

De leden van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie lezen dat er nog geen duidelijkheid bestaat of en zo ja welke crisispartners in de openbare lichamen zullen zijn gevestigd. Deze leden vragen of hierover inmiddels wel duidelijkheid bestaat? De leden van de CDA-fractie vragen of inzicht is te geven in welke functionarissen bij afwezigheid van één van de partners verantwoordelijk dan wel bevoegd zijn? De leden van de PvdA-fractie vragen of eventuele onduidelijkheid hierover geen belemmering vormt bij het opstellen van de rampbestrijdingsplannen en beleidsplannen.

In de huidige situatie zijn de procedures en de rollen van crisispartners niet altijd afdoende vastgelegd. In ieder geval kunnen de volgende partijen als crisispartner van de eilandsbesturen worden aangemerkt:

– het brandweerkorps en het politiekorps;

– politievrijwilligersorganisaties op Bonaire en Sint Eustatius;

– het openbaar ministerie (zie Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba);

– Koninklijke marechaussee (Kmar) en andere onderdelen van de krijgsmacht;

– Kustwacht (zie de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba);

– de Rijksvertegenwoordiger;

– ziekenhuizen;

– private instellingen, zoals het Rode Kruis, maar ook de bedrijven die olieterminals exploiteren, duikscholen etc;

– eilandbesturen van de omringende eilanden.

Gaandeweg het opstellen en de uitwerking van rampenplannen zal daarin meer duidelijkheid komen. Een en ander houdt eveneens verband met de ontwikkelingen op omliggende eilanden. Dat geen volledig beeld bestaat, vormt geen belemmering bij het opstellen van de rampen- en crisisplannen, de rampbestrijdingsplannen en de beleidsplannen. Integendeel, juist door het opstellen van dergelijke plannen wordt inzichtelijk waar elementen in de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing ontbreken of versterking behoeven. Ook wordt helder waar vanwege de kleinschaligheid er geen voorzieningen zullen kunnen komen, zodat op andere noodoplossingen moet worden teruggegrepen. Zo zal het vliegveld van Saba nooit voldoende zijn toegerust om in korte tijd, mocht dat onverhoopt nodig zijn, de bevolking per vliegtuig te evacueren. Dan moeten dus andere voorzieningen worden getroffen. Samenwerking met crisispartner in de openbare lichamen, maar ook op omringende eilanden, zal waar dat mogelijk is vooral in de praktijk vorm moeten krijgen. Het wetsvoorstel dat betrekking heeft op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, kan alleen de basis leggen voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het voorstel voorziet bijvoorbeeld bij een brand, ramp of crisis in het inroepen van bijstand van de krijgsmacht.

De kleinschaligheid van de eilanden brengt voorts met zich dat soms veel afhankelijk is van de aanwezigheid en medewerking van een enkele persoon. Een tekort aan menskracht is, zeker op de kleinste eilanden een gegeven. Een brede bestaffing is in deze context lang niet altijd mogelijk. Plaatsvervanging is in de praktijk soms ten dele geregeld, soms ook gewoonweg niet. Achtervang dient dan op een andere wijze te worden georganiseerd, zo nodig op afstand. In de plannen zal daarmee terdege rekening worden gehouden.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot het afsluiten van het convenant tussen de politie, de brandweer, de Kmar en de kustwacht. Graag ontvangen deze leden inzicht in de raming van de omvang (fte’s en financiële middelen) van de permanente inzet van de Kmar en het Korps landelijke politiediensten op de BES-eilanden.

Zoals nu gepland zullen voor de Kmar in totaal 58 fte op de BES worden ingezet. Dit is inclusief de overname van lokaal personeel. De geraamde kosten zijn vooralsnog begroot op 5,4 miljoen euro per jaar.

Het KLPD zal geen permanente inzet op de BES leveren vanuit zijn huidige taakstelling.

De leden van de PVV-fractie steunen de rol van de Kmar op de eilanden. Deze leden willen graag opheldering over de verantwoordelijkheid van de korpschef van de politie over de Kmar. In hoeverre hebben de Ministers van Defensie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie invloed op de werkzaamheden van de Kmar?

De Kmar staat onder beheer van de Minister van Defensie. Voor zover de Kmar de in artikel 5, eerste lid, genoemde politietaken uitvoert ter handhaving van de openbare orde, staat zij onder gezag van de gezaghebber. Voor zover zij politietaken uitvoert ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel taken verricht ten dienst van de justitie, staat zij onder gezag van de procureur-generaal. Ten aanzien van specifieke taken, genoemd in het derde lid van artikel 5, kan de Minister van Justitie aanwijzingen geven. In Sint Eustatius en Saba voert de Kmar politietaak uit onder verantwoordelijkheid van de korpschef van het politiekorps. Dit brengt een afgeleide verantwoordelijkheid met zich mee voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als korpsbeheerder.

2.4 Politiegegevens

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering voornemens is in de Wet politiegegevens het bij of krachtens die wet bepaalde zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren op de verwerking van politiegegevens op de BES-eilanden. Tijdens het wetgevingsoverleg van 16 november 2009 terzake de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2010 (kamerstukken II 2009/10, 32 123 VII, nr. 29) hebben deze leden erop gewezen dat de politie onevenredig veel tijd kwijt is met het behandelen van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Deze leden wijzen op de aangenomen motie-Çörüz (kamerstukken II 2009/10, 32 123 VII, nr. 18) waarin de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd is de weigeringsgronden van de Wob aan te passen. Het lijkt deze leden raadzaam bij de vormgeving van de regels over de verwerking van politiegegevens op de BES-eilanden op dit punt te anticiperen.

Zoals de aan het woord zijnde leden hebben aangegeven, bestaat het voornemen de Wet politiegegevens zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing te laten zijn op de verwerking van politiegegevens op de BES-eilanden. Een daartoe strekkende wijziging van de Wet politiegegevens is opgenomen in het voorstel «Tweede aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)». De Wet politiegegevens voorziet in kennisneming van op de persoon betreffende vastgelegde politiegegevens, niet in overige openbaarmaking van gegevens. Daarop is, ook wat betreft het politie- en brandweerkorps op de BES, de Wob van toepassing. De beoogde wijziging van de Wet politiegegevens houdt dan ook geen verband met voornoemde motie.

Ik ben nog aan het onderzoeken op welke wijze ik aan de motie uitvoering geef. Om die reden acht ik het niet opportuun om hierop voor de politie op de BES-eilanden vooruit te lopen.

De leden van de PVV-fractie pleiten voor een algemene toepassing van de Wet politiegegevens voor het gehele Nederlandse grondgebied, dus ook de nieuwe openbare lichamen. Welke uitzonderingen kunnen er worden verwacht en bestaan er uitsluitend uitzonderingen ten aanzien van de organisatie van de opsporing en de uitoefening van het toezicht?

De afwijkingen ten opzichte van het Europese deel van Nederland betreffen onder meer het gebruik van andere begrippen (zoals gezaghebber en buitengewoon agent van politie) en het toezicht op de verwerking van politiegegevens door de Commissie van toezicht bescherming persoonsgegevens BES. Daarnaast betreft het ook de verwijzing naar – na de transitie op grond van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldende – wetgeving op de BES-eilanden, zoals de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, het Wetboek van Strafvordering BES, de Wet bescherming persoonsgegevens BES en de Wet administratieve rechtspraak BES. De afwijkingen gelden dus niet alleen ten aanzien van de organisatie van de opsporing en de uitoefening van het toezicht op de verwerking van politiegegevens.

3. Financiën

De leden van de VVD-fractie krijgen graag inzicht in de geraamde uitgaven op de begroting van het Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van het beheer van het politiekorps en het brandweerkorps op de drie eilanden. Welk deel van dat budget wordt overgeheveld van het land Nederlandse Antillen naar de begroting van BZK?

Uit de gemaakte staatkundige afspraken vloeit voort dat er geen budget van het Land Nederlandse Antillen wordt overgeheveld naar de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Land Nederlandse Antillen zal immers worden opgeheven en zal na opheffing dus ook geen budgetten meer kunnen overhevelen. Het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal na transitie dan ook geheel worden bekostigd uit de eigen belastingopbrengsten van Nederland (daarbij inbegrepen Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 16

De leden van de CDA-fractie vragen er of – gezien de kleinschaligheid van de eilanden – voldoende bekwame leden te vinden zijn voor de op de BES in te stellen politieklachtencommissie. Uit hoeveel leden moet deze commissie bestaan? Voorts vragen deze leden of er op elk van de eilanden een commissie zal komen.

Het wetsvoorstel bepaalt dat nadere regels worden gesteld over de behandeling van klachten van gedragingen van politieambtenaren (artikel 16), van buitengewone agenten van politie (artikel 17, eerste lid) en van militairen van de Kmar dan wel enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de uitoefening van hun in deze wet omschreven taken (artikel 17, tweede lid). In deze nadere regels wordt onder meer voorzien in de instelling van een zogenoemde klachtencommissie. Het is niet noodzakelijk dat er op elk eiland een afzonderlijke politieklachtencommissie komt. Mede ten behoeve van de eenduidigheid bij de afhandeling van klachten zal er één klachtencommissie voor het gehele politiekorps zijn. Wel ligt het in de rede dat ieder territoriaal onderdeel is vertegenwoordigd in de klachtencommissie. Het voornemen bestaat om de klachtencommissie in ieder geval te laten bestaan uit drie personen.

Gelet op de kleinschaligheid van de eilanden en de verwachte werkdruk voor de klachtencommissie(s) zal bezien worden in hoeverre samenwerking en/of personele unies met andere in te stellen commissies op deze eilanden mogelijk zijn. Gedacht kan worden aan Beklagcommissie op grond van de Gevangenismaatregel 1999 BES.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel 16, derde lid, alsmede in artikel 20 de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing wordt verklaard op de behandeling van klachten. De Awb krijgt op de BES echter geen kracht van wet. Deze leden vragen of het niet beter is de regeling van afdeling 9.1.3 van de Awb in dit wetsvoorstel op te nemen.

Artikel 18, gelezen in samenhang met artikel 16, richt zich tot bestuursorganen die hun zetel hebben in het Europese deel van Nederland, te weten de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze minister in overeenstemming met de Minister van Justitie, en de Minister van Defensie. De Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepaalt dat de Awb, met uitzondering van hoofdstuk 9 van die wet, niet van toepassing is op besluiten en handelingen van bestuursorganen die hun zetel hebben in het Europese deel van Nederland ter uitvoering van een wettelijke regeling die uitsluitend in de openbare lichamen van toepassing is, zoals de Veiligheidswet BES. Hoofdstuk 9 van de Awb, met regels over klachtbehandeling, is dus wel van toepassing. Zoals in de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel staat vermeld, hangt dit samen met de bevoegdheid van de Nationale ombudsman indien bestuursorganen met een zetel in Nederland handelen ten aanzien van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.1 Het interne klachtrecht is ook van toepassing. Het wordt dan ook niet nodig geacht de regeling van afdeling 9.1.3 van de Awb in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen.

Artikel 25

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de minimale sterkte van de politie van de BES-eilanden wordt gebaseerd. Gaat het om het aantal inwoners of een bepaalde mate van criminaliteit? Voorts vragen deze leden in hoeverre een vastgestelde minimale sterkte belemmerend kan werken, bijvoorbeeld in verband met een financiële/economische crisis.

Deze vraag van de leden van de CDA-fractie heeft betrekking op de Rijkswet Politie (artikel 49 Rijkswet politie). Momenteel wordt in overleg met de Antilliaanse partners bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze bepaling. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat de politiekorpsen zich momenteel in een doorontwikkelfase bevinden en inmiddels zicht begint te ontstaan op de toekomstige organisatie en formatie van de korpsen. Het leidend beginsel daarbij is dat formatie, bezetting en budget met elkaar in evenwicht zijn. Indien een minimumsterkte wordt vastgelegd moet dit uiteraard geen belemmering vormen om bezuinigingen door te voeren indien het bevoegd gezag dat noodzakelijk acht. Indien het bevoegd gezag het niet wenselijk acht dat de minimumsterkte wordt aangetast, moeten andere bezuinigingen worden gezocht.

Artikel 51

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering de strafbaarstelling van de in artikel 51 genoemde handelingen in het wetsvoorstel hebben opgenomen. Betekent dit dat de regering afziet van het voornemen om de bedoelde handelingen bij algemene maatregel van bestuur te regelen?

In reactie op het advies van de Raad van State is de strafbaarstelling van de desbetreffende handelingen in het wetsvoorstel zelf opgenomen. In de algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 40 en 57 zullen onder meer nadere regels worden opgenomen over wat onder een inrichting wordt verstaan, welke voorschriften worden gesteld aan een veiligheidsrapport (artikel 51, derde lid, onder a) en over de te raadplegen lijst van aanwezige gevaarlijke stoffen (artikel 51, derde lid, onder b). Bij deze mede op de Arbeidsveiligheidswet BES en het nog bij uw Kamer in te dienen wetsvoorstel «Wet VROM BES» te baseren algemene maatregel van bestuur zal inhoudelijk zoveel mogelijk worden aangesloten bij de essentie van de regeling, zoals neergelegd in het Besluit risico’s zware ongevallen 1999.

Artikel 80

Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat de termijnen waarbinnen de regelingsen planverplichtingen volgens artikel 80 dienen te worden opgesteld weinig overzichtelijk zijn. Kan hier een uniforme termijn worden vastgesteld?

Het voorliggende wetsvoorstel verplicht de eilandbesturen tot het vaststellen van een risicoprofiel, een beleidsplan, een rampen- en crisisplan en rampbestrijdingsplannen die onderling een relatie hebben. Omdat het vaststellen van deze plannen nieuw is, voorziet artikel 80 in enige fasering. Daarbij wordt een voorspoedige, maar ook zorgvuldige invoering van de planverplichtingen beoogd. Bij de voorgestelde termijnen is er vanuit gegaan dat vanwege de onderlinge samenhang niet voor elk plan eenzelfde termijn hoeft te gelden. Voorts is het opstellen van een plan niet altijd afhankelijk van de formele vaststelling van een beleidsdocument in de voorafgaande fase. Om die reden is afgezien van het stellen van een uniforme termijn.

Overigens is in de nota van wijziging er nog in voorzien dat de rampbestrijdingsplannen voor het eerst worden vastgesteld na inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 45, eerste lid (Q, onderdeel 2, van de nota van wijziging).

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 32 019 (R 1886), nr. 2.

XNoot
1

Zie Overdrachtslandsverordening V: Brandweer (P.B. 1952, no. 81).

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 32 020 (R 1997), nr. 2.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 31 954, nr. 2.

XNoot
1

Kamerstukken 2008/09, 31 957, nr. 3, blz. 11.

Naar boven