32 191
Wijziging van de Kieswet houdende verhoging van de voorkeurdrempel, beperking van de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties alsmede vaststelling van het tijdstip van de stemming voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 30 december 2009

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen 1

1. Inleiding 1

2. Achtergrond 2

3. De kern van de voorgestelde regeling 2

  a.  De voorkeurdrempel 2

  b. Tijdstip van aangaan van lijstencombinaties 3

  c. Wettelijk vastleggen van het tijdstip van de verkiezing 6

4. Consultatie en adviezen 7

Artikelsgewijze toelichting 8

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet ten aanzien van enkele onderdelen van de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. Zij vinden het van belang dat de leden van de Eerste Kamer zelf het initiatief hebben genomen om tot verbetering te komen op enkele onderdelen van de Kieswet.

De leden van de PvdA-fractie hebben met grote belangstelling en waardering kennis genomen van het wetsvoorstel. Wel hebben zij een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Het betreft aanpassingen die voortvloeien uit de wens van de Eerste Kamer zoals die tot uitdrukking is gekomen in drie breed ondersteunde moties. Deze leden hebben vooralsnog geen nadere vragen.

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben goede nota genomen van de nadrukkelijk wens van de meerderheid van de leden van de Eerste Kamer om te komen tot aanpassing van de voorkeursdrempel, het tegengaan van berekenende lijstencombinaties en de behoefte om een tijdstip van de stemming voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer in de wet te verankeren.

Directe democratie en dus meer invloed van burgers is een belangrijk punt voor de leden van de PVV-fractie. De wijze waarop een Eerste Kamerlid wordt gekozen is deze leden dan ook een doorn in het oog. Zij vinden dit een typisch geval van indirecte democratie dat totaal niet leeft bij de gewone burger.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel met betrekking tot de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Kieswet. Zij kunnen zich vinden in de voorstellen over de voorkeursdrempel en het tijdstip van stemming van de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. Zij hebben twijfels over de voorgestelde regeling voor lijstencombinaties. Hierover willen zij enkele vragen stellen.

2. Achtergrond

De leden van de CDA-fractie vinden het ongelukkig dat leden van Provinciale Staten in een provincie met een hoge stemwaarde meer mogelijkheden hebben met voorkeurstemmen de volgorde van de kandidatenlijst te doorbreken dan leden van Provinciale Staten in een provincie met een lagere stemwaarde. Ook al heeft elk Statenlid één stem, de uitwerking van het uitbrengen van die ene stem varieert met de provincie waarin deze stem wordt uitgebracht. Zo lijkt de ene stem meer waard dan de andere. Wel vinden genoemde leden dat elk lid van Provinciale Staten de mogelijkheid moet hebben een voorkeurstem uit te brengen. Met de voorgestelde wijziging wordt aan dit laatste tegemoetgekomen, terwijl toch aan het belang dat een partij hecht aan het samenstellen van een evenwichtige fractie recht wordt gedaan.

3. De kern van de voorgestelde regeling

a. De voorkeurdrempel

Ten aanzien van de verhoging van de voorkeurdrempel delen de leden van de VVD-fractie het uitgangspunt dat het geen kinderspel moet zijn om de lijstvolgorde te doorbreken. Deze leden kunnen zich dan ook vinden in de verhoging van de voorkeurdrempel naar 100% omdat zij het niet wenselijk achten dat de stem van slechts enkele provinciale statenleden voldoende zou kunnen zijn om de lijstvolgorde te doorbreken, dit mede gelet op het de afname van het aantal statenleden vanaf 2007.

De leden van de PVV-fractie lezen in het onderhavige wetsvoorstel dat het aantal stemmen, dat nodig is om met voorkeursstemmen tot lid te worden gekozen, wordt verhoogd. Het wetsvoorstel beoogt dat alleen kandidaten die minimaal het aantal stemmen halen dat nodig is voor het behalen vanéén zetel (dus gelijk aan kiesdeler) kunnen worden verkozen met doorbreking van de lijstvolgorde. De huidige situatie is dat men verkozen kan worden met voorkeursstemmen wanneer men het aantal stemmen heeft verkregen dat groter is dan de helft van de kiesdeler. Elke drempel die het mogelijkerwijze moeilijker maakt om gekozen te worden is er één teveel in de ogen van de leden van de PVV-fractie. Deze leden zijn dan ook geen voorstander om het aantal stemmen gelijk te maken aan de kiesdeler.

b. Tijdstip van aangaan van lijstencombinaties

De leden van de CDA-fractie vinden het een verbetering van het democratisch proces dat de lijstencombinatie niet meer kan plaatsvinden op een moment dat de kiezer/burger geen invloed meer heeft op de uitkomst. Zij vinden het belangrijk dat de kiezer al voor de provinciale statenverkiezingen weet welke lijstencombinaties er bestaan, zodat de uitslag van de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer niet meer gestuurd kan worden. Gekozen wordt voor het alternatief dat lijstverbindingen die zijn aangegaan bij de provinciale statenverkiezingen doorwerken naar de Eerste Kamerverkiezingen. De leden van de CDA-fractie kunnen de voorkeur van de regering voor dit alternatief voor lijstverbindingen steunen. Vooral omdat hiermee de kiezer/burger voorafgaand aan de verkiezingen van de leden van provinciale staten duidelijkheid heeft over een mogelijke lijstencombinatie.

Ook is de keuze van de regering in overeenstemming met artikel 55 Grondwet en met de uitdrukkelijke bedoeling van de grondwetgever. Met interesse lezen genoemde leden het verslag van een mondeling overleg met de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Eerste Kamer over het tijdstip van het aangaan van lijstverbindingen. Met enige zorg stellen genoemde leden vast dat een aantal leden van genoemde commissie zich vrij voelt de bedoeling van de grondwetgever te nuanceren («rekkelijke en precieze» interpretatie van de term «verkiezing»; «we binden elkaar geweldig vast op een interpretatie van 26 jaar geleden»). De leden van de CDA-fractie vragen de regering nog eens nader te preciseren welke keuze zij maakt en de staatsrechtelijke achtergrond van die keuze. Heeft de Raad van State zich over deze kwestie uitgelaten, zo vragen deze leden? En zo nee, is dat ook wenselijk? De leden van de CDA-fractie vragen welke conclusie de regering trekt uit het mondelinge overleg met de vaste commissie Binnenlandse Zaken van de Eerste Kamer. Kan het nu ingediende wetsvoorstel rekenen op steun van de Eerste Kamer ten aanzien van de lijstverbindingen?

De aan het woord zijnde leden merken voorts nog op dat de Kiesraad heeft geadviseerd nog enige wijzigingen in de Kieswet aan te brengen, onder andere om een voor alle groeperingen verplichte centrale kandi-daatsstelling bij de Eerste Kamerverkiezingen in te voeren. Dit zou een aanzienlijke verlichting van de taak van politieke partijen betekenen en meteen een einde maken aan de «brievenbus»-functie van de provincie. Betekent dit dat dan de lijst niet meer ingediend zou worden door een lid van provinciale staten? De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe dit advies valt te rijmen met artikel R2 Kieswet, waarin staat dat iedere kandidatenlijst wordt ondertekend door tenminste één lid van provinciale staten. De leden van de CDA-fractie vragen de regering haar mening te geven over het advies van de Kiesraad.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering stelt dat de lijstencombinaties die in de openbare lichamen worden aangegaan mede van invloed zijn op de lijstencombinaties die in de Eerste Kamer tot stand komen. Is dit in de praktijk wel het geval, zo vragen deze leden, aangezien er in de openbare lichamen hoogstwaarschijnlijk andere politieke partijen zullen meedoen, die door het 50%-criterium geen lijstverbinding kunnen aangaan voor de Eerste Kamerverkiezingen. Heeft het aanmerken van de openbare lichamen als een provincie niet onbedoeld tot gevolg dat een lijstverbinding in 58% van de Europees Nederlandse provincies moet zijn aangegaan om ook voor de Eerste Kamer te mogen meedoen?

Voorts vragen deze leden of het niet zo is dat met het voorgestelde model voor lijstverbindingen er nog steeds sprake kan zijn van calculerend gedrag, aangezien nog steeds de keuze bestaat om een lijstverbinding die in meer dan 50% van de provincies is aangegaan, al dan niet aan te gaan bij de Eerste Kamerverkiezingen? Heeft de regering een model overwogen waarin een lijstverbinding die in 50% van de provincies is aangegaan, automatisch in werking treedt voor de Eerste Kamerverkiezingen? Zou daarmee niet de door de Kiesraad bepleite duidelijkheid worden verschaft?

De aan het woord zijnde leden vragen verder of het kabinet heeft overwogen verbindingen tussen politieke groeperingen in plaats van tussen lijsten in de wet mogelijk te maken, om zo al voor de provinciale statenverkiezingen duidelijkheid te hebben over samenwerking tussen partijen en calculerend gedrag te vermijden? Is het opnemen van verbindingen tussen politieke groeperingen verenigbaar met de wetssystematiek? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke oplossing? Kan de wetgeving, wanneer voor deze optie gekozen wordt, voor de volgende statenverkiezingen in werking treden?

Deze leden ontvangen graag informatie of het kabinet heeft overwogen kandidaatstellingen en lijstverbindingen door kandidaat-leden van de provinciale staten mogelijk te maken. In hoeverre zou dit verenigbaar zijn met de wetssystematiek? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke oplossing? Kan de wetgeving, indien voor deze optie gekozen zou worden, voor de volgende statenverkiezingen in werking treden?

Tot slot vragen deze leden of de regering heeft overwogen om de mogelijkheid tot lijstverbinding voor de Eerste Kamerverkiezingen te schrappen? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke oplossing? Kan de wetgeving, wanneer voor deze optie gekozen wordt, voor de volgende statenverkiezingen in werking treden? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op de hier aangedragen suggesties.

Over het aangaan van lijstencombinaties hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen. Op 1 december jl. heeft de staatssecretaris van BZK overleg gevoerd met de leden van de Eerste Kamer over de wijziging van de Kieswet. Zij heeft aangegeven dat het doel van de in de Eerste Kamer aangenomen motie-Noten c.s. (EK 31 200 F) is gecalculeerde lijstverbindingen, waarbij van tevoren berekend kan worden wat de uitslag wordt, na de verkiezingen van de provinciale staten onmogelijk te maken. Ook de regering heeft zich achter deze motie geschaard.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de staatssecretaris eerder had voorgesteld om het tijdstip van kandidaatstelling, en daaraan gekoppeld de datum waarop de lijstencombinaties kunnen worden aangegaan, te vervroegen tot een tijdstip voor de verkiezingen van provinciale staten. Zij is echter gestuit op een grondwettelijk bezwaar in artikel 55 van de Grondwet. Het ondertekenen van kandidatenlijsten en daaraan gekoppeld het aangaan van lijstencombinaties door kandidaat-leden van provinciale staten of anderen lijkt door dit artikel uitgesloten te zijn. Zij heeft aangegeven dat alle mogelijke nuanceringen van het wetsvoorstel met elkaar gemeen hebben dat zij alsnog een keuzemoment inbouwen na de verkiezingen van provinciale staten en daarmee wordt niet volledig uitvoering gegeven aan de motie-Noten c.s. De staatssecretaris heeft in de Eerste kamer gemotiveerd uitgelegd waarom het wetsvoorstel nu luidt zoals het luidt.

Tijdens het mondeling overleg op 1 december 2009 heeft de discussie zich vooral toegespitst op de bedoeling van de wetgever bij artikel 55 van de Grondwet. De vraag was of de letterlijke tekst van artikel 55 bepalend is of dat ook de grondwetgeschiedenis, oftewel hetgeen hierover in de memorie van antwoord is geschreven, bepalend is. Deelt de regering het standpunt van de leden van de VVD-fractie dat het aan de wetgever is om een interpretatie te geven aan de term «verkiezingen» en dat in dezen (Grond-)wetswijziging niet noodzakelijk is om tot een andere interpretatie te komen?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering gemotiveerd in te gaan op de mogelijkheid van het wettelijk verbieden van lijstcombinaties na de verkiezingen van de provinciale staten. Welke voordelen en nadelen kleven aan dit alternatief, los van het feit dat de staatssecretaris dit alternatief zal moeten voorleggen aan het kabinet en aan de Raad van State en dat de behandeling van het wetsvoorstel enige vertraging zal oplopen. De aan het woord zijnde leden vragen of de regering bereid is het wetsvoorstel in die zin aan te passen dat lijstcombinaties verboden worden na de verkiezingen van de provinciale staten en de Raad van State om een spoedadvies te vragen.

In dit verband vragen de leden van de VVD-fractie of de regering aan de commissie die bezig is met de interpretatie van de Grondwet heeft gevraagd een oordeel te geven over de interpretatie van artikel 55 van de Grondwet? Zo nee, waarom niet?

De regering onderkent dat er bij het wetsvoorstel inzake het kiesrecht op de BES-eilanden spanning bestaat met de letter van artikel 55 van de Grondwet. De staatssecretaris heeft aangegeven dat zij om die reden, wijziging van deze bepaling in de Grondwet op termijn aangewezen acht. Kan de regering gemotiveerd aan de leden van de VVD-fractie uitleggen hoe zij de Grondwet hiertoe zou willen wijzigen en op welke termijn dit moet gebeuren?

De leden van de PVV-fractie nemen kennis van het feit dat het wetsvoorstel beoogt het tijdstip van het aangaan van lijstencombinaties te veranderen. De regering meent dat de huidige Kieswet de mogelijkheid biedt om de uitslag van de Eerste Kamerverkiezing, buiten de invloed van de kiezer, te sturen door het al dan niet aangaan van een lijstencombinatie. De regering meent dat de door haar voorgestelde oplossing goed aansluit bij het indirecte karakter van de verkiezingen. Zoals eerder vermeld zijn de leden van de PVV-fractie geen voorstander van indirecte democratie. Zij menen dan ook dat de voorgestelde oplossing van de regering in dit licht bezien geen goede oplossing is. Echter, deze leden delen de mening van de regering dat de kiezer duidelijkheid geboden moet worden over zijn stem bij de provinciale statenverkiezingen. De kiezer krijgt die duidelijkheid alleen geboden wanneer de lijstencombinaties zijn vastgesteld bij de provinciale statenverkiezingen.

De leden van de SGP-fractie vragen zich af in hoeverre het na de statenverkiezingen strategisch bepalen of een lijstverbinding voor de Eerste Kamerverkiezingen gewenst is, inderdaad een probleem is. Kan de regering aangeven welke argumenten nu precies de doorslag geven om de bestaande regels niet langer te handhaven? Ook in dat geval geldt immers nog steeds dat partijen die politieke of ideologische verwantschap hebben, het gewenst kunnen achten dat er door samenwerking een extra zetel wordt behaald?

Verder vragen zij zich af in hoeverre het reëel is om partijen al voor de statenverkiezingen te vragen lijstverbindingen aan te gaan voor de Eerste Kamerverkiezingen, terwijl nog niet eens duidelijk is of en hoeveel zetels er in de verschillende staten behaald worden. Is de voorgestelde regeling daarom niet onnodig belastend voor partijen die achteraf onvoldoende stemmen behaald blijken te hebben voor een of meer zetels in de Staten? Het zou toch mogelijk moeten zijn dat enkele partijen, die in een aantal staten weliswaar enkele zetels behaald hebben, maar veel minder dan verwacht, alsnog willen besluiten om te komen met één gezamenlijke lijst, waarbij vervolgens een lijstverbinding met andere verwante partijen gewenst geacht wordt?

De aan het woord zijnde leden krijgen de indruk dat de Eerste Kamerverkiezingen enkel een afgeleide worden van de Statenverkiezingen, waarbij zelfstandige overwegingen geen rol mogen spelen. Is de regering van mening dat politieke overwegingen bij de Statenverkiezingen anders kunnen zijn dan bij de Eerste Kamerverkiezingen? Is er een automatisch verband tussen de wenselijkheid om een lijstverbinding aan te gaan op provinciaal niveau en de wenselijkheid om dat ook op landelijk niveau te doen? Het gaat toch immers om bestuurslagen die geheel eigen taken hebben?

Praktisch gezien is de eis van minimaal zeven provincies (meer dan de helft van het aantal) waar partijen een lijstverbinding hebben, voordat er sprake kan zijn van een lijstverbinding tussen de partijen voor de Eerste Kamer, naar de mening van de leden van de SGP-fractie erg hoog. Kan worden toegelicht op welke wijze de regering gekomen is tot het aantal van zeven? Waarom is niet gekozen tot een hoger of lager aantal provincies? Gaat dit voorstel niet te zeer voorbij aan de mogelijk ook binnen partijen bestaande regionale verschillen, waarbij men in de verschillende provincies anders denkt over het aangaan van een lijstverbinding voor de statenverkiezingen? Gaat er van het voorgestelde systeem niet impliciet dwang uit op politieke groeperingen om ook voor de statenverkiezingen een lijstverbinding aan te gaan?

Voorts vragen deze leden zich af of het klopt dat er – ook vóór de statenverkiezingen – geen enkele andere lijstcombinatie mogelijk is voor de Eerste Kamerverkiezingen dan een lijstverbinding die ook in meer dan de helft van de provincies is aangegaan? Is dit niet een dermate grote inperking van de vrijheid om lijstverbindingen aan te gaan dat de eisen voor een lijstverbinding bij de Eerste Kamerverkiezingen wel erg hoog worden?

Kan ook worden toegelicht wat de consequenties van het voorstel van de regering zijn als een partij in verschillende provincies met een andere partij een lijstverbinding aan zou gaan? Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat een partij in zes provincies een lijstverbinding aangaat met twee andere partijen, terwijl in de overige provincies met één partij een lijstverbinding wordt aangegaan, omdat één van die partijen in andere provincies niet meedoet. Is de consequentie van een dergelijke situatie dat weliswaar in elke provincie wordt samengewerkt met een of meer andere partijen, maar dat vanwege het verschil in lijstencombinatie uiteindelijk een lijstverbinding voor de Eerste Kamerverkiezingen onmogelijk is? Vindt de regering dit gewenst?

De voorgestelde bepaling lijkt te suggereren dat een lijstverbinding in zeven provincies automatisch een lijstverbinding voor de Eerste Kamer betekent. Waarom is voor dat automatisme gekozen? Hebben partijen ook de mogelijkheid om bij die verkiezingen geen lijstverbinding aan te gaan?

Kan de regering ingaan op de vraag van de leden van de SGP-fractie wat de gevolgen van dit voorstel zijn voor partijen die slechts in een deel van het land meedoen, maar daar wel sterk vertegenwoordigd zijn?

Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op de opgebrachte punten.

c. Wettelijk vastleggen van het tijdstip van de verkiezing

Met het wettelijk vastleggen van het tijdstip van 15 uur Nederlandse tijd, vinden de verkiezingen van de leden van de Eerste Kamer tegelijkertijd plaats in het hele Koninkrijk, inclusief de openbare lichamen overzee, Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Is het wetsvoorstel in overeenstemming met wetgeving in het kader van de staatkundige veranderingen in de Nederlandse Antillen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering in de toelichting op dit wetsvoorstel de mening aanhangt dat het waarschijnlijk en bezwaarlijk is dat stemgedrag in de provinciale staten beïnvloed kan worden door kennis over het verkiezingsresultaat in de provinciale staten in andere provincies, maar zij in het kader van dezelfde discussie over een ander wetsvoorstel van mening is dat er «waarschijnlijk zeer geringe beïnvloeding [...] zal plaatsvinden» hetgeen in dat geval niet leidt tot bezwaren.1

Ten aanzien van het wettelijk vastleggen van het tijdstip van de verkiezingen stemmen de leden van de VVD-fractie het doel van het wijzigingsvoorstel van de regering om de stemmingen om 15.00 uur te laten plaatsvinden. Gelet op het tijdsverschil met de BES-eilanden vragen deze leden op welk tijdstip de verkiezingen op deze eilanden dan zullen plaatsvinden om te kunnen spreken van «hetzelfde tijdstip». De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is de verkiezingen op een vast tijdstip binnen het Koninkrijk te laten plaatsvinden in plaats van een vast tijdstip binnen Nederland.

De regering stelt voor het tijdstip waarop de Eerste Kamerverkiezingen plaatsvinden wettelijk vast te leggen. Door de keuze van 15.00 uur kan de verkiezing overal binnen Nederland op hetzelfde moment plaatsvinden. De leden van de PVV-fractie delen de mening van de regering betreffende het tijdstip.

4. Consultatie en adviezen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Kiesraad naast het in bovenstaande in par. 4b reeds gememoreerde advies nog enkele technische wijzigingen heeft voorgesteld, waarop de regering niet is ingegaan. Zij vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft deze adviezen te verwerken in het wijzigingsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering het niet opportuun acht de overige door de Kiesraad voorgestelde aanpassingen (4.1 t/m 4.4 van haar advies) in dit wetsvoorstel op te nemen. Is zij bereid om, los van het huidige wetgevingstraject, op deze voorstellen in een brief aan beide Kamers alsnog een inhoudelijke reactie te geven of op een ander moment wetgeving te initiëren, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven welke concrete andere adviezen de Kiesraad eerder heeft uitgebracht met betrekking tot de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer, die nu vanwege het spoedeisende karakter van onderliggend wetsvoorstel niet kunnen worden opgevolgd? Voorts vragen de aan het woord zijnde leden wanneer de Kamer de overige concrete adviezen van de Kiesraad verwerkt in een wetsvoorstel tegemoet kan zien?

De leden van de SGP-fractie vragen of het meenemen van de door de Kiesraad reeds eerder aangegeven aanpassingen, werkelijk zo ingewikkeld is, dat het niet mogelijk is om die aanpassingen binnen de periode tot de eerstvolgende statenverkiezingen te verwerken in het wetsvoorstel.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I A tot en met E

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met betrekking tot dit wetsvoorstel, dat dus vooral de andere Kamer van de Staten-Generaal aangaat, een vraag over het voorgestelde artikel S 8 (artikel I, onderdeel D). In dit artikel wordt als norm of ondergrens voor een, bij de verkiezing voor de provinciale staten geldende lijstencombinatie, die bij de verkiezing voor de Eerste Kamer doorwerkt, gesteld: «meer dan de helft van de provincies». De keuze voor specifiek deze ondergrens wordt in de memorie van toelichting niet toegelicht. Graag ontvangen de leden op dit punt een verantwoording van de voorgestelde drempel, en van de consequenties van de toepassing daarvan voor de zetelverdeling van de Eerste Kamer. Heeft de regering ook een lagere drempel overwogen?

Bij dit criterium rijst voor deze leden ook de vraag of de BES-eilanden voor de toepassing van deze drempel als provincie meetellen, hoewel bij specifiek dit criterium (meer dan de helft) het – gelet op het aantal provincies – getalsmatig geen verschil maakt. Behoeft dit meetellen van de BES-eilanden als provincie een uitdrukkelijke regeling of volgt dit uit de bepaling van artikel Ya 22 in wetsvoorstel TK 31 956? Deze leden ontvangen graag een toelichting op dit punt.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Halsema (GL), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Algra (CDA), De Krom (VVD), ondervoorzitter, Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), voorzitter, Griffith (VVD), Pechtold (D66), Irrgang (SP), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Kalma (PvdA), Van Raak (SP), Van der Burg (VVD), Schinkelshoek (CDA), Leijten (SP), Thieme (PvdD), Bilder (CDA), Anker (CU) en Heijnen (PvdA).

Plv. leden: Azough, (GL), Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Joldersma (CDA), Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Knops (CDA), Aptroot (VVD), Vermeij (PvdA), Wolbert (PvdA), Zijlstra (VVD), Van der Ham (D66), Van Gerven (SP), De Roon (PVV), Timmer (PvdA), Heerts (PvdA), Van Bommel (SP), Remkes (VVD), Çörüz (CDA), De Wit (SP), Ouwehand (PvdD), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (CU) en Kraneveldt-Van der Veen (PvdA).

XNoot
1

Wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland, Nota naar aanleiding van het verslag, 31 956, p. 7.

Naar boven