nr. 11
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE
ANTILLEN
De regering heeft met veel belangstelling kennis genomen van de opmerkingen
en vragen die door de verschillende fracties zijn gemaakt en gesteld over
het voorstel voor Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de
nieuwe landen.
In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen beantwoord
in volgorde zoals opgenomen in het verslag van de Staten van de Nederlandse
Antillen.
Met betrekking tot het in artikel 1.2, onderdeel E, voorgestelde overleg
tussen de Gouverneurs en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden,
vraagt de MAN-fractie zich af in hoeverre dit in het belang zal zijn van het
emancipatoire proces van Curaçao, mede gelet op de intensiteit en regelmaat
waarmee in de voorgestelde nieuwe structuur op bestuurlijk niveau overleg
zal moeten worden gevoerd.
In het in artikel 1.2, onderdeel E, voorgestelde overleg kunnen uitsluitend
aangelegenheden waarbij het belang van het Koninkrijk is betrokken aan de
orde komen. Op deze manier is het aantal mogelijk te bespreken onderwerpen
beperkt. De Gouverneur voert dit overleg in zijn hoedanigheid van Koninkrijksorgaan
en niet in zijn hoedanigheid van landsorgaan. Het is van belang dat de Gouverneur
als Koninkrijksorgaan regelmatig overlegt met de ministers die de aangelegenheden
van het Koninkrijk behartigen.
De MAN-fractie vraagt wie de reis- en verblijfkosten van de Gouverneurs
betaalt? Is dat de rijksoverheid of worden deze kosten ten laste gebracht
van de begrotingen van de onderscheiden Caraïbische rijksdelen.
De reis- en verblijfkosten van de Gouverneur worden betaald vanuit het
budget van het Kabinet van de Gouverneur. Dit budget komt ten laste van Hoofdstuk
II B van de rijksbegroting. Dit betekent dat de reis- en verblijfkosten van
de Gouverneur vanuit de rijksoverheid worden gefinancierd. Deze kosten worden
niet ten laste gebracht van de begrotingen van de Caraïbische rijksdelen.
Zowel de MAN-fractie als de PAR-fractie vragen of en in hoeverre rekening
is gehouden met de op- en aanmerkingen uit het advies van de Raad van Advies
van de Nederlandse Antillen inzake het onderhavige voorstel van rijkswet.
In het advies van de Raad van Advies van de Nederlandse Antillen staan
twee inhoudelijke opmerkingen en een aantal wetstechnische en redactionele
opmerkingen. De eerste inhoudelijke opmerking betreft consistentie van de
terminologie. Naar aanleiding van deze opmerking is bij nota van wijziging1 in meerdere bepalingen «Bonaire, Sint Eustatius
en Saba» vervangen door «de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba». De tweede inhoudelijke opmerking betreft de aanpassing van
het onderhavige voorstel van rijkswet aan het voorstel van rijkswet politie
van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
(32 019 (R 1886)). Deze aanpassing was reeds in het voorstel van rijkswet
opgenomen ten tijde van het ontvangen van het advies van de Raad van Advies.
De wetstechnische en redactionele opmerkingen van de Raad van Advies zijn
vrijwel geheel overgenomen. Een aantal van deze opmerkingen was niet meer
relevant, vanwege wijzigingen in het voorstel van rijkswet bij het nader rapport
naar aanleiding van het advies van de Raad van State van het Koninkrijk.
Tot slot vraagt de MAN-fractie of tegemoet zal worden gekomen aan de door
Bonaire geuite wens om de parlementaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel
alsmede het voorstel van rijkswet tot wijziging van het Statuut (32 213
(R 1903)) aan te houden totdat de uitslag van het referendum bekend is.
Het referendum van Bonaire is met veel onzekerheden omgeven. Zoals in
de nota naar aanleiding van het verslag2 is aangegeven
wil de regering de uitslag van het referendum op Bonaire niet afwachten voordat
zij verder gaat met de voortgang van het staatkundige hervormingsproces.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten