32 182
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Japan inzake wederzijdse administratieve bijstand en samenwerking in douanezaken; ’s-Gravenhage, 9 maart 2009

AH
nr. 1H1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2009

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 14 oktober 2009. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 november 2009.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 9 maart 2009 te ’s-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Japan inzake wederzijdse administratieve bijstand en samenwerking in douanezaken (Trb. 2009, 66 en 126).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder instemmend luidt/uitsluitend (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State)Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van internationale fraude is het nodig te komen tot een versterkte samenwerking tussen de douaneadministraties van Nederland en Japan. Deze behoefte betreft zowel het toezicht op de naleving van de douanewetgeving als het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving.

Het op 9 maart 2009 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Japan inzake wederzijdse administratieve bijstand en samenwerking in douanezaken (Trb. 2009, 66 en 126; hierna: het «Verdrag») beoogt een bilateraal kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan krijgen en de grensoverschrijdende fraudes in het handelsverkeer kunnen worden aangepakt. Daarnaast biedt het Verdrag de mogelijkheid om de internationale drugs-handel effectiever te bestrijden.

Wat betreft opzet en inhoud is het Verdrag goeddeels gebaseerd op een in de Werelddouaneorganisatie (WDO) – de voormalige Internationale Douaneraad (IDR) – ontwikkeld modelverdrag. Zoals het internationaal gebruikelijk is op het gebied van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo speelt dit WDO modelverdrag een soortgelijke rol voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Hoewel in de titel en de preambule de regeringen worden aangeduid als verdragsluitende partijen, zal het Verdrag uiteraard tussen beide staten gelden.

In artikel 1 worden de elementaire begrippen nader gedefinieerd. Vervolgens wordt in artikel 2 het toepassingsgebied van het Verdrag omschreven. De artikelen 3 en 4 bepalen de reikwijdte van de informatieverstrekking die op verzoek, eigener beweging dan wel automatisch kan plaatsvinden. De artikelen 5 en 6 geven voorschriften betreffende het houden van toezicht op bij het goederenverkeer betrokken zendingen, opslagplaatsen, vervoermiddelen en personen. De artikelen 7 tot en met 13 geven enkele meer formele voorschriften met betrekking tot de vorm waarin en de condities waaronder bijstand en samenwerking plaatsvinden. De artikelen 14 tot en met 16 bevatten onder meer bepalingen betreffende de territoriale toepassing van het Verdrag binnen het Koninkrijk en betreffende de inwerkingtreding ervan.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het hierna toegelichte begrip «douaneadministratie», in het verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;

c. anti-dumpingrechten;

d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de internationale handelslogistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.

Met «douaneadministratie» wordt voor Nederland de centrale autoriteit aangeduid die beleidsmatig verantwoordelijk is voor een of meer regelingen waarop de in het Verdrag omschreven bijstand betrekking heeft.

Op grond van de huidige taakverdelingen zijn dat de volgende ministeries: Buitenlandse Zaken; Economische Zaken; Financiën; Justitie; Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Verkeer en Waterstaat; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze ministeries zijn uiteraard tevens verantwoordelijk voor de uitvoerende diensten die namens hen aan de bijstand en samenwerking in de zin van het Verdrag deelnemen. Naast de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst/Economische Controledienst (van het ministerie van Financiën) zijn dit bijvoorbeeld de Algemene Inspectiedienst (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en de VROM-Inspectie (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).

Omwille van de duidelijkheid en efficiëntie zal aan Nederlandse kant het Douane Informatie Centrum te Rotterdam (DIC) voor zowel de verdragspartner als voor de bedoelde uitvoerende diensten worden aangewezen als centraal aanspreekpunt. Het DIC zal in die hoedanigheid Japanse en Nederlandse bijstandsverzoeken kunnen doorgeleiden naar de bevoegde binnenlandse dan wel buitenlandse autoriteiten, dergelijke bijstandsverzoeken in procedureel opzicht verder begeleiden en de bevindingen van de aangezochte instantie doen toekomen aan de Japanse of Nederlandse dienst die om de bij-stand had verzocht.

Het voornemen is om vorenbedoelde aanwijzing van het DIC op te nemen in een gezamenlijk besluit van het Ministerie van Financiën en de douaneadministratie van Japan krachtens artikel 15, derde lid, van het Verdrag. Die bepaling maakt het mogelijk om, ter vergemakkelijking van de uitvoeringspraktijk, binnen het kader van het Verdrag passende nadere afspraken te maken.

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens opgenomen, welke is ontleend aan artikel 2, onderdeel a, van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

De overige definities betreffen termen die in het onderhavige Verdrag al dan niet regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het Verdrag te voorkomen.

Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)

Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand en samenwerking worden verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak. Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82). Als gevolg van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen.

Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat met Japan ook op Europees niveau een regeling tot samenwerking op het terrein van de douane is getroffen, en wel in de op 30 januari 2008 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (PbEU L 62). Artikel 6, eerste lid, van die overeenkomst bepaalt: «Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de overeenkomstsluitende partijen in het kader van andere internationale overeenkomsten.».

De praktische uitvoering van de bijstand en samenwerking zal geschieden in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de verdragsluitende partijen. Blijkens zijn titel ziet het Verdrag op het verlenen van administratieve bijstand tussen partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen.

Artikel 3, eerste lid (Informatie voor de toepassing en handhaving van de douanewetgeving)

Ingevolge deze bepaling kan een douaneadministratie onder het Verdrag in beginsel aan de andere douaneadministratie informatie verstrekken hetzij naar aanleiding van een verzoek van die andere administratie, hetzij uit eigen beweging. Toegelaten doeleinden voor het verstrekken van informatie zijn in beide situaties het bevorderen van een juiste toepassing door de andere douaneadministratie van de voor haar relevante douanewetgeving en het leveren van een bijdrage aan het voorkomen, onderzoeken en bestrijden door de andere douaneadministratie van inbreuken op die wetgeving.

De te verstrekken informatie zal doorgaans zijn toegespitst op individuele kwesties. Zo kan in voorkomend geval de vraag opkomen of goederen op rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan ter zake van de uitvoer een verrekening van belasting of een restitutie, dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod, worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.

De te verstrekken informatie kan echter ook van meer algemene aard zijn. Voorbeelden van dit laatste zijn het leveren van informatie over de in het eigen land van toepassing zijnde douanewetgeving en -procedures, het geven van informatie over nieuwe controle- en handhavingstechnieken, alsmede het verschaffen van gegevens omtrent gesignaleerde fraudepatronen. Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses behoort tot de mogelijkheden van informatieverstrekking in het kader van het Verdrag.

Artikel 3, tweede en derde lid (Informatie met betrekking tot inbreuken op de douanewetgeving)

De bepalingen behelzen een concretisering van artikel 3, eerste lid, waar het betreft informatieverstrekking over (mogelijke) inbreuken op de douanewetgeving van de andere verdragsluitende partij.

Artikel 4, onderdeel a (Automatische informatieverstrekking)

Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 15, derde lid, van het Verdrag kunnen de douaneadministraties afspreken dat, en onder welke voorwaarden, zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen toekomen. Het moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden uitgewisseld.

Artikel 4, onderdeel b (Informatieverstrekking vooraf)

Hoe eerder de douane over informatie betreffende een bepaalde goederenzending uit het andere land beschikt, des te sneller kan zij handelen als de goederen daadwerkelijk arriveren. Ingevolge artikel 4, onderdeel b, in verbinding met artikel 15, derde lid, van het Verdrag kunnen de douaneadministraties daarom afspreken dat, en onder welke voorwaarden, zij elkaar gegevens toesturen met betrekking tot goederenzendingen die bestemd zijn voor (een ontvanger in) het andere land, maar die op het tijdstip waarop de gegevens worden uitgewisseld nog onderweg zijn naar het andere land. Deze voorziening zal ook een rol kunnen spelen bij de in artikel 12 omschreven mogelijkheid van samenwerking tussen de douaneadministraties bij het ontwikkelen van nieuwe douane(controle)procedures in het handelsverkeer tussen beide landen.

Artikel 5 (Toezicht en informatie)

De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied van de verzoekende douaneadministratie, ten behoeve van deze door de aangezochte douaneadministratie bijzonder toezicht wordt gehouden op de bij die goederenbewegingen betrokken goederen, vervoermiddelen, opslagplaatsen of personen.

Artikel 6 (Gecontroleerde aflevering)

Voor zover dat binnen hun respectieve nationale rechtsstelsels is toegelaten, kunnen de douaneadministraties van de verdragsluitende partijen afspraken maken over de gecontroleerde aflevering van goederen. Indien andere nationale autoriteiten hierover beslissingen dienen te nemen, in Nederland bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, wordt met deze autoriteiten samengewerkt dan wel wordt de zaak aan deze autoriteiten overgedragen.

Artikel 7 (Toezending van verzoeken)

Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek.

Artikel 8, eerste lid (Vergaren van informatie)

Op basis van artikel 8, eerste lid, stelt de aangezochte douaneadministratie een onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Japanse douane, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, derde lid) bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.

Artikel 8, tweede en derde lid (Aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij)

Artikel 8, tweede en derde lid, voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douaneambtenaren op elkaars grondgebied en regelt de voorwaarden waaronder van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Vooral als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen tussen Japan en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien ambtenaren van de verzoekende douaneadministratie direct informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie, dan wel aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door ambtenaren van de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 8, vierde lid (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende verdragsluitende partij op uitnodiging van de aangezochte administratie)

Andersom kan het ook voor de aangezochte douaneadministratie nuttig zijn als functionarissen van de verzoekende verdragsluitende partij aanwezig zijn bij het te verrichten onderzoek. Per geval kunnen hieraan nadere voorwaarden worden gesteld.

Artikel 8, vijfde lid (Bepalingen ten aanzien van bezoekende functionarissen)

Zolang functionarissen uit hoofde van het Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij (wat het Koninkrijk betreft in de zin van artikel 14 van het Verdrag), dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren. Voorts zijn de functionarissen aansprakelijk voor de strafbare feiten die zij tijdens hun verblijf eventueel zouden begaan.

Artikel 8, zesde lid (Coördinatie van maatregelen)

De aangezochte douaneadministratie deelt, op verzoek van de verzoekende administratie en wanneer zij dit dienstig acht, de verzoekende administratie de tijd en plaats mee van de maatregelen die zij in antwoord op het verzoek om bijstand zal nemen. Dit maakt het mogelijk dat dergelijke maatregelen kunnen worden gecoördineerd.

Artikel 9 (Gebruik, vertrouwelijkheid en bescherming van informatie)

Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

Het eerste lid legt daartoe vast dat de verkregen informatie slechts voor de doeleinden van het Verdrag in de zin van artikel 2, eerste lid, mag worden gebruikt. Gebruik van de informatie door andere dan de douaneautoriteiten is in beginsel, ingevolge de tweede volzin van dit lid, alleen toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt daartoe uitdrukkelijk schriftelijke toestemming heeft gegeven. Een douaneadministratie mag de door haar ontvangen informatie op grond van het tweede lid zonder dergelijke toestemming doorgeven aan de andere bij de handhaving van de douanewetgeving betrokken autoriteiten van haar land, tenzij de douaneadministratie die de informatie verstrekt haar meedeelt dat zij dit niet wenst. Deze andere autoriteiten mogen deze informatie voor de doeleinden gebruiken zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, van het Verdrag, met inachtneming van artikel 9, derde, vierde en vijfde lid, en artikel 10 van het Verdrag.

Het derde lid schrijft voor dat in het land dat de informatie ontvangt, minimaal hetzelfde niveau van geheimhouding en bescherming voor deze informatie moet gelden als van toepassing is in het land van de douaneadministratie die de informatie verstrekt. Dit geldt niet voor zover de verstrekkende douaneadministratie met de bekendmaking van de verstrekte informatie instemt.

Persoonsgegevens kunnen ingevolge het vierde lid uitsluitend worden uitgewisseld indien het land van de douaneadministratie die ze ontvangt, zich ertoe verbindt deze gegevens ten minste de bescherming te verlenen die zij zouden krijgen in het land van de douaneadministratie die ze verstrekt. Het land dat de informatie kan verstrekken, stelt hiervoor geen eisen die strenger zijn dan die welke in zijn eigen rechtsgebied gelden.

Het vijfde lid bepaalt dat dit artikel geen beletsel vormt voor het gebruik of de bekendmaking van informatie indien daartoe een verplichting bestaat op grond van de wettelijke en administratieve bepalingen van het land van de douaneadministratie die de informatie heeft ontvangen. Deze douaneadministratie stelt de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt, waar mogelijk tevoren op de hoogte van een dergelijke bekendmaking.

Artikel 10 (Strafrechtelijke procedures)

Artikel 10 bepaalt dat informatie die door de douaneadministraties onder het Verdrag is uitgewisseld, door de ontvangende verdragspartij niet mag worden gebruikt in strafrechtelijke procedures (eerste lid). Wil de ontvangende verdragspartij deze informatie toch in een strafrechtelijke procedure inbrengen, dan dient zij daartoe bij de verstrekkende verdragspartij vooraf, langs diplomatieke kanalen of anderszins, overeenkomstig de wetgeving van de verstrekkende partij een verzoek in te dienen (tweede lid). Een beoogd gebruik in Japan voor strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse douaneadministratie verstrekte informatie vereist op grond van dit tweede lid daarom steeds voorafgaande instemming van het Nederlandse Openbaar Ministerie of de Nederlandse rechter.

Artikel 11 (Ontheffing)

Het artikel bevat de gronden waarop kan worden afgezien van het verlenen van bijstand of het verlenen van bijstand afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden. Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen bijstand verlenen als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande al onderwerp van een strafvervolging heeft gevormd. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om een strafvervolging voor hetzelfde feit tegen dezelfde verdachte te beginnen.

Artikel 12 (Samenwerking)

Dit artikel vermeldt de terreinen waarop de douaneadministraties zullen samenwerken indien daartoe aanleiding bestaat. Het gaat hierbij om onder meer onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe douane(controle)procedures en het opleiden en uitwisselen van douaneambtenaren.

Artikel 13 (Kosten)

De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.

Artikel 15, eerste en tweede lid (Overleg betreffende de uitvoering van het Verdrag)

De douaneadministraties kunnen, indien daaraan behoefte bestaat, binnen het kader van hun bevoegdheden overleg plegen over alle aangelegenheden die voortvloeien uit de normale uitvoering van het Verdrag. Ook kunnen, zo nodig, de verdragsluitende partijen langs diplomatieke weg overleg voeren naar aanleiding van kwesties die bij de uitvoering van het Verdrag naar voren komen.

Artikel 15, derde lid (Nadere afspraken betreffende de uitvoering van het Verdrag)

De douaneadministraties zullen nadere afspraken maken ter regeling van de praktische aspecten bij de uitvoering van het Verdrag.

3. Koninkrijkspositie

Als gevolg van artikel 14, eerste volzin, zal het Verdrag, wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden. Bij de onderhandelingen werd in overleg met de Nederlandse Antillen voorgesteld het Verdrag mede ten behoeve van dat Koninkrijksdeel te sluiten. De Japanse delegatie was daartoe helaas niet bereid, gegeven de in haar ogen thans beperkte omvang van de economische en commerciële banden tussen Japan en de Nederlandse Antillen. Zij deelde mee eraan de voorkeur te geven een beslissing over medegelding van het Verdrag voor de Nederlandse Antillen uit te stellen tot een later tijdstip, na verdere bestudering ook van de Nederlands-Antilliaanse douanewetgeving. Deze mogelijkheid is uitdrukkelijk voorzien in artikel 14, tweede volzin. Hierin komen de verdragspartijen overeen dat het Verdrag na zijn inwerkingtreding door middel van een diplomatieke notawisseling tot de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, zal kunnen worden uitgebreid. Overigens vormt ook een dergelijke notawisseling een verdrag in de zin van de Grondwet.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

I.v.m. een correctie in de ondertekening van de toelichtende nota. Het eerder gepubliceerde Kamerstuk 32 182, nr. 1 komt hierbij te vervallen.

Naar boven