32 163
Verhoging AOW-leeftijd

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2009

De regering heeft het wetsvoorstel ingediend dat voorziet in een verhoging van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) recht op ouderdomspensioen ontstaat in twee stappen naar 67 jaar en verhoging van de richtleeftijd voor de aanvullende pensioenopbouw (kamerstuk 32 247). De verhoging van de AOW-leeftijd vraagt ook om aanpassingen op andere terreinen dan de AOW en de aanvullende pensioenen.

Wet flankerende maatregelen verhoging AOW-leeftijd

In aansluiting op de verhoging naar 67 jaar treft het kabinet aanvullende maatregelen die betrekking hebben op de keuzemogelijkheid om vanaf 65 jaar na 42 jaar werken eerder met pensioen te gaan en op de problematiek van de zware beroepen. Voorts introduceert het kabinet een overbruggingsuitkering voor werknemers die na hun 65e uit de WW of loongerelateerde WGA stromen.

Aanpassingswet verhoging AOW-leeftijd

Tot slot is van belang dat de AOW een fundamenteel onderdeel is van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. De leeftijdsgrens van 65 jaar is daardoor diep geworteld in het Nederlandse recht en speelt ook op tal van andere terreinen een rol. De verhoging van die leeftijdsgrenzen in andere wetten die zijn ontleend aan de AOW-leeftijd of die samenhangen met de AOW-leeftijd zal het kabinet, zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verhoging AOW-leeftijd, door middel van een aparte aanpassingswet regelen.

In bijgaande notitie is aangegeven welke onderwerpen in deze aanpassingswet aan de orde zullen komen. Het kabinet is voornemens het voorstel van de aanpassingswet begin volgend jaar bij de Kamer in te dienen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

NOTITIE AANPASSINGSWET VERHOGING AOW-LEEFTIJD

1. Inleiding

Aanpassingswet

De AOW is een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. Dit fundamentele karakter van de AOW blijkt ook uit het feit dat, niet alleen in de sociale zekerheidswetgeving, maar ook in veel andere wet- en regelgeving aangesloten wordt op de AOW-leeftijd. De leeftijdgrens van 65 jaar is daardoor diep geworteld in het Nederlands recht. Het is een leeftijdsgrens die het begin en einde markeert van verschillende regimes op het terrein van arbeid en sociale zekerheid en het is daarmee het scharnierpunt in de wijze waarop het totale socialezekerheidsstelsel en het arbeidsbestel georganiseerd is.

De verhoging van de AOW-leeftijd impliceert dat naast de aanpassing van de leeftijdsgrenzen in de AOW en het fiscale regime voor aanvullende pensioenen en andere inkomensvoorzieningen, nog tal van andere wetten aanpassing behoeven. Veelal zullen deze aanpassingen een «technisch karakter» hebben en de verhoging van de AOW-leeftijd volgen. Soms is sprake van aanpassingen die verdergaan dan een technische aanpassing, bijvoorbeeld in de situatie dat ook andere leeftijdsgrenzen meeschuiven.

Deze aanpassingen zal het kabinet door middel van een aparte aanpassingswet regelen, die onder meer ziet op navolgende domeinen:

• Overige sociale zekerheidswetgeving;

• Belasting- en premieheffing;

• Bovenwettelijke sociale zekerheid en pensioenen;

• Zorg;

• Wonen;

• Landbouw;

• Arbeidsvoorwaardelijke regelingen.

2. Doorwerking in de overige sociale zekerheidswetgeving

De verhoging van de AOW-leeftijd heeft in de eerste plaats tot gevolg dat het bereik van de overige sociale zekerheidswetgeving moet worden uitgebreid. Het ligt in de rede deze wetgeving zodanig aan te passen dat deze van toepassing blijft tot aan de nieuwe AOW-leeftijd. Nu zijn alle werknemers jonger dan 65 jaar via de werknemersverzekeringen (Werkloosheidswet (WW), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)/Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en Ziektewet (ZW) verzekerd. Hetzelfde geldt voor het bereik van de sociale voorzieningen zoals de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)/Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) en de Wet sociale werkvoorziening (WSW).

Verhoging van de AOW-leeftijd maakt aanpassing van deze leeftijdsgrens in de verschillende werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen noodzakelijk. Over het algemeen zullen het gebruik en de kosten van deze regelingen toenemen doordat de looptijd met twee jaar wordt verlengd. Hieronder geeft het kabinet aan op welke wijze de regelingen zullen worden aangepast en welke gevolgen dit heeft voor het gebruik en de uitvoering van deze regelingen.

Werknemersverzekeringen

Voor de werknemersverzekeringen (WW, WAO/WIA en ZW) geldt dat verzekerd is de werknemer die jonger is dan 65 jaar. Deze grens voor de verzekeringsplicht impliceert dat zowel het eventuele recht op uitkering is begrensd tot 65 jaar als de premieplicht. Het kabinet is voornemens deze grensleeftijd voor de verzekeringsplicht in dezelfde stappen te verhogen tot 67 jaar als de AOW-gerechtigde leeftijd. Op de gevolgen die dit heeft voor de premieplicht wordt verderop ingegaan. Voor wat betreft het recht op een uitkering zal dit er naar verwachting toe leiden dat per saldo meer werknemers gebruik maken van de werknemersverzekeringen. In de berekening van de houdbaarheidswinst is rekening gehouden met dit additionele gebruik van de werknemersverzekeringen.

Volksverzekeringen

De verzekering voor de Algemene Nabestaandenwet (ANW) loopt ook na het 65e jaar door. Dit zal bij een hogere AOW leeftijd niet anders zijn. Het recht op een nabestaandenuitkering eindigt op de leeftijd van 65 jaar. Het kabinet zal deze leeftijdsgrens in dezelfde stappen verhogen tot 67 jaar als de AOW-gerechtigde leeftijd, waardoor het recht op nabestaandenuitkering voor bestaande gevallen later eindigt en men dus langer een beroep kan doen op de ANW. Omdat recht op ANW-uikering bestaat indien men voor 1950 geboren is, een kind heeft jonger dan 18 jaar of de nabestaande voor ten minste 45% arbeidsongeschikt is, zal een verhoging van de leeftijdsgrens slechts tot een beperkte toename van het volume in de ANW leiden. Immers nabestaanden die voor 1950 geboren zijn, bereiken uiterlijk in 2015 de leeftijd van 65 jaar. Met name voor oudere nabestaanden die meer dan 45% arbeidsongeschikt zijn, zal bij een verhoging van de grensleeftijd langer recht op een ANW-uitkering bestaan of tot een hogere leeftijd instroom in de ANW mogelijk zijn. Met het toenemen van de leeftijd, neemt ook het risico toe dat één van beide partners komt te overlijden. Voorts zullen ook de bovenwettelijk aanvullende nabestaanden en ANW-hiaatvoorzieningen ingericht moeten worden op de nieuwe leeftijdsgrens.

Sociale voorzieningen

Het verhogen van de leeftijdsgrens in de AOW zal ook zijn doorwerking vinden in de WWB en andere sociale voorzieningen.

De leeftijdsgrens van 65 jaar markeert nu voor oudere bijstandsgerechtigden de overgang tussen de WWB en het gunstiger regiem van de AOW, waarin geen sprake is van toetsing op het eigen inkomen of vermogen. Het verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd kan hierdoor betekenen dat ouderen langer of vaker aanspraak maken op een WWB-uitkering. Voor ouderen van 65 tot 67 jaar impliceert dit dat zij in dat verband langer of vaker geconfronteerd kunnen worden met het regime van de (partner)inkomenstoets of de vermogenstoets in de WWB.

Het regime dat geldt voor de aanvullende bijstand voor 65plussers kent voorwaarden die afwijken van de bijstand voor 65minners. Zo is de leeftijdgrens van 65 jaar in de WWB van belang voor de normbedragen die voor 65-plussers in de WWB aansluiten bij de hogere netto AOW. De leeftijdsgrens van 65 jaar wordt in de WWB bovendien gehanteerd om het recht op langdurigheidstoeslag, het recht op categoriale bijzondere bijstand en de inkomsten- en pensioenvrijlating af te bakenen. Het kabinet is van oordeel dat het in rede ligt deze leeftijdsgrens in de WWB in hetzelfde tempo te verhogen tot 67 jaar als de AOW-gerechtigde leeftijd. Boven de 67 jaar zal dan het WWB-regime gelden dat thans geldt boven de 65 jaar, waarbij qua hoogte aangesloten wordt bij de AOW en de daarbij passende voorwaarden. Onder de 67 jaar zal, zoals thans onder de 65 jaar, een regime gelden gericht op de arbeidsinschakeling. Dit is in lijn met de werknemersverzekeringen waarbij ook een arbeidsplicht geldt die loopt tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd.

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) is een inkomensvoorzieningen speciaal bedoeld voor oudere werknemers. De IOAW is een inkomensvoorziening voor personen die na de leeftijd van 50 jaar werkloos zijn geworden en van wie het recht op een uitkering op grond van de WW of de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) is geëindigd. De IOAW biedt personen inkomensondersteuning na afloop van een (loongerelateerde)uitkering op grond van de WW of de WGA tot de leeftijd van 65 jaar die bij de aanvang van die uitkering 50 jaar of ouder waren. Deze voorziening kent anders dan de WWB geen vermogenstoets en eindigt nu bij de leeftijd van 65 jaar. Het ligt in de rede voor deze regeling zowel de ondergrens als de bovengrens in hetzelfde tempo te verhogen tot 67 jaar als de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor de ondergrens van de IOAW impliceert dit een verhoging naar 51 jaar in 2020 en naar 52 jaar in 2025.

Wanneer sprake is van een onvolledige AOW kan daarbij aanvullende bijstand worden verstrekt. Met het verhogen van de AOW leeftijd naar 67 jaar wordt de aanvullende bijstand bij onvolledige AOW pas relevant vanaf 67 jaar.

Thans is de uitvoering van bijstand voor 65-plussers per 1 januari 2010 belegd bij de SVB. De uitvoering voor 65-minners is bij gemeenten gelegd. De verhoging van de leeftijdsgrens impliceert dat gemeenten twee jaar langer verantwoordelijk worden voor de uitkeringsverstrekking en re-integratie en de SVB twee jaar korter verantwoordelijk wordt voor de uitkeringsverstrekking. Ook de verhoging van de leeftijdsgrens van IOAW heeft voor gemeenten gevolgen. Dit heeft gevolgen voor de bekostiging van gemeenten en SVB, maar ook voor de invulling van het activeringsbeleid door gemeenten. Met name de ontwikkeling van de arbeidsmarktpositie van ouderen en de bereidheid van werkgevers om ouderen van 65 tot 67 jaar in dienst te nemen of te houden is daarbij doorslaggevend.

Voor een voorziening zoals de Wet Wajong geldt dat deze toegankelijk is voor mensen beneden de 65 jaar. Een verhoging van deze leeftijdsgrens naar 67 jaar zal leiden tot een toename van het gebruik van deze voorziening.

Zelfstandigen en zzp-ers

De verhoging van de leeftijdsgrens in de AOW zal ook doorwerken in sociale zekerheidsregelingen die speciek gericht zijn op zelfstandigen en zzp-ers. Hierbij kan gedacht worden aan de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De leeftijdgrens waarop het recht op WAZ eindigt zal op dezelfde wijze worden aangepast als de AOW-leeftijd. Voor de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) ligt het in de rede om zowel de ondergrens als de bovengrens in hetzelfde tempo te verhogen tot 67 jaar als de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor de ondergrens impliceert dit een verhoging naar 56 jaar in 2020 en naar 57 jaar in 2025. Daarnaast zal de leeftijdsgrens voor de vrijwillige verzekering voor de WW en ZW gelijktijdig met de AOW-leeftijd, worden aangepast. De leeftijdsgrenzen in het Besluit bijstandsverlenging zelfstandigen (BBZ) en in de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) gaan eveneens omhoog.

3. De belasting- en premieheffing;

In aansluiting op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd zal de belasting- en premiewetgeving moeten worden aangepast.

Premieheffing

Het verlengen van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen van 65 naar 67 jaar impliceert dat werknemers langer een beroep kunnen doen op de werknemersverzekeringen. Daarnaast zal ook het draagvlak voor de werknemersverzekeringen verbreden, omdat werknemers langer doorwerken en doordat het verlengen van de verzekeringsplicht ertoe leidt dat ook de premieplicht voor de werknemersverzekeringen wordt verlengd. Ten opzichte van de huidige situatie kan de verlenging van de premieplicht terzake van werknemers van 65 tot 67 jaar er wel toe leiden dat de werkgeverslasten voor werkgevers voor deze leeftijdsgroep omhoog gaan en dat werkgevers minder dan nu geneigd worden om werknemers in deze leeftijdsgroep in dienst te nemen of te houden. Door de leeftijdsbovengrens bij het reeds bestaande instrument premiekorting oudere werknemer eveneens op te schuiven naar 67 jaar, kan dit nadeel worden weggenomen of beperkt. De leeftijdsondergrens voor premiekorting voor het in dienst houden van oudere werknemers is nu 62 jaar. De ondergrens is gebaseerd op de gemiddelde uittreedleeftijd, en kan gelijk met de AOW-leeftijd opschuiven omdat meer werknemers langer aan het werk zullen blijven. De leeftijdsgrens voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar kan eveneens meeschuiven.

Daarnaast vraagt de tariefstelling voor de volksverzekeringen bijzondere aandacht. Het gaat hierbij om de AOW premie die onder de huidige regelgeving tot de 65 jarige leeftijd wel onderdeel van de tariefstelling volksverzekeringen uitmaakt en na de 65 jarige leeftijd niet. Ook deze grens zal opschuiven.

Belastingheffing

Ook op het terrein van de fiscaliteit zal mogelijk aanpassing nodig zijn. Bij de mogelijk aan te brengen wijzigingen moet allereerst worden gedacht aan regelgeving rondom aanvullende pensioenen en lijfrenten die niet direct verband houden met de fiscale ruimte voor facilitering. Een voorbeeld hiervan is de uiterste ingangsdatum voor pensioenen en lijfrenten.

Daarnaast kan onder meer gedacht worden aan wijzigingen in fiscale regelgeving die geen betrekking hebben op het Witteveenkader of het lijfrenteregime, maar waarbij wel een koppeling bestaat met de huidige AOW-leeftijd.

Zo speelt de 65-jarige leeftijd een rol bij een aantal regelingen gericht op ouderen. In de eerste plaats is het zo dat voor 65-plussers met betrekking tot een aantal heffingskortingen een lager bedrag geldt omdat zij – als gevolg van de koppeling aan de premieplicht – geen recht hebben op het AOW-premiedeel van deze heffingskortingen1. Daarnaast bestaan er heffingskortingen die alleen voor 65-plussers gelden, zoals de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting. Ook kunnen 65-plussers onder voorwaarden een hoger heffingsvrij vermogen in aanmerking nemen bij de berekening van de box 3 grondslag. Dit leidt tot lagere heffing over inkomen uit sparen en beleggen. De leeftijdsgrenzen in deze regelingen zijn vastgesteld op de 65-jarige leeftijd. Indien de AOW leeftijd naar 67 jaar wordt verschoven, ligt het in de rede om ook de leeftijdsgrens in deze regelingen aan te passen.

Daarnaast bestaan er regelingen die erop zijn gericht de arbeidsparticipatie onder ouderen te stimuleren. Voor mensen die ouder zijn dan 57 jaar geldt bijvoorbeeld de verhoging van de arbeidskorting voor ouderen. Daarnaast is per 1 januari 2009 de doorwerkbonus geïntroduceerd. Deze faciliteit beoogt doorwerken voor de belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, te stimuleren. De leeftijdsgrens van de genoemde maatregelen zal ook meeschuiven met de verhoging van de AOW-leeftijd.

Ook voor zelfstandigen bestaat een aantal fiscale regelingen waarbij de 65-jarige leeftijd van invloed is. Hierbij kan gedacht worden aan de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, waarbij de leeftijd van 65 jaar (bij begin van het kalenderjaar) een criterium is om voor deze faciliteiten in aanmerking te komen. Ook bij deze regelingen is het logisch dat de verhoging van de AOW-leeftijd wordt gevolgd. Dat geldt tevens voor de fiscale oudedagsreserve. Bij de voorwaarden voor toevoegingen en – in mindere mate – afnemingen van de oudedagsreserve speelt de 65-jarige leeftijd namelijk een belangrijke rol.

Ten slotte wordt gewezen op de regeling voor loondervingsstamrechten en de levensloopregeling. Bij de regeling voor loondervingsstamrechten betreft het de uiterste ingangsdatum van de periodieke uitkeringen, waarbij de aanspraak niet tot het loon wordt gerekend. Deze is nu op de 65-jarige leeftijd gesteld. Voor de levensloopregeling geldt dat het saldo van de voorziening uiterlijk de dag voorafgaande aan de 65-jarige leeftijd belast wordt. Ook bij deze fiscale faciliteiten ligt het – mede afhankelijk van de overige wijzigingen1 – in principe voor de hand de verhoging van de AOW-leeftijd te volgen.

4. Overige sociale zekerheid en pensioenwetgeving

Pensioenwetgeving

De verhoging van de AOW-leeftijd behoeft slechts een beperkte aanpassing van de pensioenwetgeving (artikel 63, tweede lid, Pensioenwet). Dat is van ondergeschikt belang. Voor de overige pensioenwetgeving geen aanpassingen.

Algemene pensioenwet politiek ambtsdragers

De uitkeringen op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Aandachtspunt hierbij is dat voor wijziging van de Appa op onderdelen die de rechtspositie van leden van de Tweede Kamer raken een tweederde meerderheid in de kamer vereist is. De aanpassing van de APPA zal met een separaat wetgevingstraject gelijktijdig worden opgepakt.

Verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen

De leeftijdgrens speelt ook een rol bij de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen te weten de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945. Deze wetten hebben een inkomensaanvullend karakter. Daarom worden de overige inkomsten van een gerechtigde (waaronder ook de AOW) op het te ontvangen buitengewoon pensioen of de uitkering gekort. Met ingang van 1 januari 2009 is in het kader van een vereenvoudiging van de uitvoering in de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen geregeld dat een buitengewoon pensioen of een uitkering bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd ambtshalve wordt herzien. Deze leeftijd is gekoppeld aan de AOW-leeftijd. De wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen zullen moeten worden aangepast aan de verhoging van de AOW-leeftijd.

5. Zorg

De Zorgverzekeringswet (ZVW) en Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) kennen een verzekeringsplicht voor iedereen die in Nederland woont of werkt, ongeacht leeftijd. De inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZWV bedraagt 6,9% van het loon of van de uitkering (waaronder de AOW-uitkering), waarbij een werkgever (of uitkeringsinstantie) de inkomensafhankelijke bijdrage vergoedt. Over inkomen waarover geen recht bestaat op vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage bestaat door een werkgever (waaronder de pensioenuitkering) is het percentage 4,8%. Deze systematiek blijft ongewijzigd gelden als de AOW-leeftijd wordt verhoogd.

De eigen bijdrage systematiek voor de AWBZ en de WMO volgt het fiscale regime voor het bepalen of iemand recht heeft op AOW of niet. Het feit of iemand AOW gerechtigd is, werkt bijvoorbeeld door in de hoogte van bijvoorbeeld het intramurale zak- en kleedgeld. Indien in het fiscale regime hiervoor een andere AOW-leeftijd gaat gelden zal de wet- en regelgeving voor de eigen bijdrage worden aangepast.

In het kader van de wtcg wordt er een onderscheid gemaakt tussen forfaits voor 65-minners en forfaits voor 65-plussers. Dit onderscheid is gemaakt omdat 65-plussers in het kader van de wtcg een hogere AOW-toeslag krijgen. Indien de AOW-leeftijd wordt verhoogd zal ook de leeftijd waarop het lage forfait ingaat worden verhoogd in de wtcg.

6. Wonen

Een wijziging van de AOW-leeftijd heeft gevolgen voor de Wet op de huurtoeslag, die een leeftijdsgrens van 65 jaar kent. Die grens speelt een rol voor de hoogte van huurtoeslag, doordat voor huishoudens van 65 jaar en ouder andere parameters gelden (de hoogte van de normhuur bijdrage en de verschillende inkomensgrenzen) die zijn geënt op het fiscaal regime/sociaal minimum dat voor 65-plussers geldt.

Indien een huishouden leden van 65-plus en 65-min telt, wordt het voor de huurtoeslag als meerpersoonsouderenhuishouden aangemerkt indien meer dan de helft van het relevante huishoudinkomen wordt ingebracht door degene(n) die 65 jaar of ouder zijn. Ook krijgen 65-plussers een groter deel van de huur door de huurtoeslag vergoed (het kwaliteitskortingspercentage van 50% dat geldt boven de aftoppingsgrenzen).

Een verschuiving van de AOW-leeftijd naar 67 jaar zal derhalve gevolgen hebben voor de hoogte van de huurtoeslag. De leeftijdsgrens in de Wet op de huurtoeslag zal in navolging van de AOW met dezelfde stappen worden verhoogd Naast een noodzakelijke wetswijziging zullen er ook gevolgen zijn voor de uitvoering. Deze gevolgen zullen overigens vergelijkbaar zijn met de gevolgen die zich bij andere inkomensafhankelijke regelingen voordoen. In de diverse regelingen zal zo veel mogelijk op dezelfde wijze worden omgegaan met de overgangsproblematiek. Overigens zullen eventuele budgettaire consequenties eveneens afhangen van de wijze van implementatie, maar deze lijken vooralsnog gering van omvang. Tot slot moet worden opgemerkt dat voor de wet bevordering eigen woning bezit als tegenhanger van de huurtoeslag in de koopsector mutatis mutantdis hetzelfde geldt. Uiteraard gezien de omvang van de regeling alleen op veel kleinere schaal.

7. Landbouw

De leeftijdsgrens van 65 jaar speelt slechts een beperkte een rol bij de LNV-wet- en regelgeving. Een verhoging van de AOW-leeftijd vereist een technisch-juridische aanpassing van de Visserijwet 1963 en bij de subsidie voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij. Daarnaast zal de verhoging van de AOW-leeftijd gevolgen hebben voor het bedrijfsovernameproces in de landbouw. De inwerkingtreding van de maatregel in 2020 biedt de mogelijkheid om tijdig op de nieuwe situatie in te spelen.

8. Arbeidsvoorwaardelijke regelingen

Een ander terrein waarop de verhoging van de AOW-leeftijd gevolgen zal hebben is het terrein van diverse arbeidsvoorwaardelijke regelingen. Dit valt samen te vatten in een tweetal deelterreinen:

1. Leeftijdsontslagregelingen: zoals gezegd is de leeftijd van 65 jaar in de loop van de tijd een juridische en culturele waterscheiding geworden. De Nederlandse wetgeving kent geen algemene regel voor leeftijdontslag op 65-jarige leeftijd. Slechts voor een beperkt aantal beroepen dwingt de wet tot ontslag. In diverse sectoren komen evenwel regelingen voor die voorzien in een eerdere uittreedleeftijd dan 65 jaar. Een verhoging van de AOW-leeftijd heeft direct consequenties voor dergelijke sectorale regelingen. Deze worden duurder indien er twee jaren langer gebruik van kan worden gemaakt.

2. Aanvullingen op sociale zekerheid: diverse cao’s kennen aanvullingen op de sociale zekerheid, bijvoorbeeld regelingen die in bovenwettelijke aanvullingen voorzien van de WW of arbeidsongeschiktheid. Ook deze regelingen in de tweede pijler kunnen duurder worden als de AOW-leeftijd stijgt en het gebruik van deze regelingen langer zal duren.

Een belangrijk deel van deze maatregelen is vervat in CAO’s of ander privaatrechtelijke regelingen. Vanuit een oogpunt van arbeidsparticipatie is het wenselijk om de leeftijd daarom aan te passen aan de AOW verhoging. Het Kabinet is in ieder geval voornemens deze regelingen in de publieke sector, onder meer voor wat betreft het functioneel leeftijdsontslag, met twee jaar op te schuiven.


XNoot
1

Voor een aantal andere heffingskortingen (zoals de korting voor maatschappelijke beleggingen) ontvangen 65-plussers – in afwijking van de hoofdregel – ook het AOW-deel.

XNoot
1

Een belangrijk argument voor de leeftijdsgrens in de levensloopregeling is het vervallen van de AOW-premieplicht bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd; de leeftijdsgrens is blijkens de parlementaire behandeling bedoeld om met (het vervallen van) die AOW-premieplicht samenhangend oneigenlijk gebruik van de omkeerregel te voorkomen.

Naar boven