nr. 2
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Aan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie
mr. E. E. van der Laan
Geachte heer Van der Laan,
Heden heb ik een brief ontvangen ondertekend door de leden Wilders, die
mede namens De Roon heeft getekend, Fritsma, Agema, Bosma en De Mos, allen
leden van de fractie van de Partij voor de Vrijheid. Genoemde leden hebben
in deze brief op grond van artikel 7 van de Wet van 22 april 1855, houdende
regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriele Departementen,
een aanklacht ingediend tegen u en zij verzoeken de Kamer in overweging te
nemen om deze aanklacht te onderzoeken. Conform artikel 8, tweede lid, van
eerder genoemde wet leg ik deze aanklacht hierbij aan u voor.
Ten aanzien van de verdere procedure leg ik het volgende aan u voor.
Uit artikel 8, derde lid, van de eerder genoemde wet volgt dat de beslissing
van de Tweede Kamer om de aanklacht in overweging te nemen en een onderzoek
in te stellen niet eerder dan acht dagen na kennisgeving van de aanklacht
aan u kan worden genomen.
Naar analogie van artikel 4:8 van de Algemene Wet Bestuursrecht, kan u
de mogelijkheid worden geboden uw zienswijze op de aanklacht te geven. U kunt
dit naar keuze schriftelijk of mondeling doen.
Met het oog op de door de Kamer te nemen beslissing verneem ik graag op
korte termijn uw reactie op het voorgaande.
Met vriendelijke groet,
Gerdi A. Verbeet,
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal