32 141
Wijzigingen van de Pensioenwet in verband met het uitbreiden van de werkingssfeer voor ondernemingspensioenfondsen

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 23 oktober 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Aanleiding 1

2. Advies van de Stichting van de Arbeid 2

3. Samenvoeging van ondernemingspensioenfondsen wordt mogelijk 2

4. Toepassing van het Financieel Toetsingskader 5

5. Administratieve lasten 5

6. Artikelsgewijze toelichting 5

1. Aanleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij pleiten al lange tijd voor de mogelijkheid van de instelling van een multi-ondernemingspensioenfonds (multi-opf), zodat kleine fondsen schaalvoordelen kunnen behalen. De leden van de CDA-fractie hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen. Deze leden, alsook de leden van de VVD-fractie, vragen of de regering kan toelichten wat in de huidige situatie het gevolg is van liquidatie van een ondernemingspensioenfonds. Wat gebeurt er op dit moment met een fonds na liquidatie? In de Memorie van Toelichting wordt vermeld dat De Nederlandsche Bank heeft aangegeven dat circa 100 ondernemingspensioenfondsen in enig stadium van liquidatie verkeren, terwijl nog eens 50 het voornemen tot liquidatie hebben. Kan de regering uiteenzetten voor hoeveel van deze ondernemingspensioenfondsen onderhavig wetsvoorstel een oplossing kan bieden?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn voorstander van de mogelijkheid van het samengaan van (kleine) ondernemingspensioenfondsen teneinde de bestuurskracht te optimaliseren. De leden van de PvdA-fractie hebben echter nog een vraag en zouden een aantal zaken bevestigd willen krijgen door de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen, welke in dit verslag zijn weergegeven.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij staan in beginsel positief ten aanzien van de voorgestelde wijziging dat meerdere ondernemingspensioenfondsen samen kunnen gaan, maar hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen. De leden van de VVD-fractie merken ondermeer op dat de regering toelicht dat het wetsvoorstel de tweede fase is in de gefaseerde aanpak van de introductie van de Algemene Pensioen Instelling (API). De Raad van State heeft ook opmerkingen gemaakt over de fasering van de verschillende wetsvoorstellen om de API te realiseren. Naar de mening van de leden van de VVD-fractie is niet voldoende duidelijk gemaakt in hoeverre de API zich verhoudt tot het samenvoegen van ondernemingspensioenfondsen. Kan de regering hier nogmaals op ingaan? En als er geen inhoudelijke relatie is, zoals de regering betoogt, waarom wordt het wetsvoorstel dan opgenomen in een fasering?

2. Advies van de Stichting van de Arbeid (StvdA)

De leden van de CDA-fractie lezen in het voorstel dat de regering gekozen heeft voor de zogenaamde smalle variant, omdat het pensioenveld daarvoor een voorkeur had. Maar wat zijn precies de inhoudelijke argumenten voor deze keuze? De StvdA heeft de suggestie gedaan dat uitsluitend bestaande pensioenfondsen van de mogelijkheid tot het vormen van een multi-opf kunnen overgaan; ondernemingspensioenfondsen kunnen op grond van het wetsvoorstel dan ook pas samengaan als ze ten minste vijf jaar hebben bestaan. Wat zijn de beweegredenen voor de regering om voor deze termijn van vijf jaar te kiezen?

Kan de regering toelichten waarom er een taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars nodig is voor dit voorstel, vragen de leden van de VVD-fractie? Wat verandert er materieel in de afbakening tussen een pensioenfonds en een verzekeraar?

De StvdA heeft voor het maken van het onderscheid in deze taakafbakening geadviseerd dat alleen bestaande ondernemingspensioenfondsen op mogen gaan in multi-opf’en. Kan de regering uiteenzetten waarom er op dit punt niet is afgeweken van het advies van de StvdA, vragen de leden van de VVD-fractie?

3. Samenvoeging van ondernemingspensioenfondsen wordt mogelijk

De leden van de CDA-fractie merken op dat een pensioenfonds of een herverzekerd fonds na afloop van een contract altijd kan uittreden en ergens anders kan toetreden. Waarom is in het wetsvoorstel dan het vereiste opgenomen dat een fonds vijf jaar moet bestaan? Zou het niet veel logischer zijn om elk ondernemingspensioenfonds de mogelijkheid te geven om direct toe te treden tot een multi-opf? En zou het niet logischer zijn om bedrijven ook de mogelijkheid te geven om direct toe te treden tot een multi-opf, dan hoeven deze bedrijven niet eerst omslachtig eerst een fonds op te zetten om het daarna te integreren? De leden van de CDA-fractie vragen de regering hier uitgebreid op te reageren.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er gekozen wordt voor het ringfencen. Maar waarom wordt aan ondernemingspensioenfondsen, die dat wensen, niet de mogelijkheid geboden om hun vermogens binnen het multi-opf niet te ringfencen en dus een financiële eenheid te vormen?

De leden van de CDA-fractie alsook van de PvdA-fractie zouden graag van de regering bevestigd zien dat de uitwerking van de ringfencing in de praktijk overeenkomt met de doelstelling zoals omschreven in de Memorie van Toelichting. Er moet geen verwarring kunnen ontstaan over het feit dat vorderingen die voortvloeien uit een specifieke pensioenregeling slechts verhaald kunnen worden op het gescheiden vermogen dat voor de desbetreffende regeling wordt aangehouden.

Wat is de reden, vragen de leden van de CDA-fractie, waarom er in het onderhavige wetsvoorstel geen aparte bepaling is opgenomen, waarin expliciet wordt geregeld dat de bestaande bepalingen inzake waardeoverdracht van toepassing zijn indien er sprake is van individuele of collectieve beëindiging van de dienstbetrekking of individuele beëindiging van de deelnemer.

De leden van de CDA-fractie signaleren, net als de Raad van State, dat bij een groter aantal deelnemende fondsen in een multi-opf een nagenoeg onwerkbare situatie kan ontstaan gelet op de dan ontstane grote omvang van het bestuur. Iedere onderneming of groep die bij een multi-opf is aangesloten moet door ten minste één werknemersvertegenwoordiger en één werkgeversvertegenwoordiger vertegenwoordigd worden in het bestuur. Daar komt bij dat in een dergelijk geval voor de betrokken ondernemingen en deelnemers sterke verwatering van hun zeggenschap in het multi-opf het gevolg zal zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de regering een uitgebreide reactie op deze onwerkbare situatie en een analyse ten aanzien van de oplossing van de regering op dit punt.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat bovengenoemde verwatering niet alleen geldt voor het bestuur maar in nog veel sterkere mate ook voor de ondernemingsraad. Er treedt in feite een dubbele verwatering op, zowel aan bestuurszijde áls aan de zijde van de deelnemersraad. De totale medezeggenschapsstructuur, waarvan de regering heeft aangegeven deze te koesteren, komt hiermee onder druk te staan. Een multi-opf komt dan wel heel dicht in de buurt bij het optreden als professionele verzekeraar. Zoals de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel vermeldt, wordt vooral winst verwacht ten aanzien van de bemensing van organen en het niveau en deskundigheid van deze mensen (de invulling van de pension fund governance). Daarbij is echter vooral gekeken naar het bestuur. De deelnemersraad is daarbij nauwelijks meegenomen en het wordt uit de Memorie van Toelichting niet duidelijk waarom ook op het niveau van de deelnemersraad winst geboekt wordt. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat eerder het tegendeel het geval zal zijn. Zij vragen de regering waarom niet wordt gekozen voor een minder ingrijpende maatregel waarbij de positie van de deelnemersraden van de afzonderlijke pensioenregelingen ongemoeid wordt gelaten en hetzelfde effect wordt bereikt.

Zij vragen ook of het mogelijk is om weer uit een multi-opf te stappen. Het is zeer wel mogelijk dat verhoudingen gebrouilleerd raken en aangezien de vermogen vaak geringfenced zullen zijn, is uittreding ook technisch gezien mogelijk. Wie mag besluiten of een fonds uit een multi-opf treedt en welke procedure treedt dan in werking? Is voorts voldoende geregeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie als ook van de PvdA-fractie, dat ondernemingen die fuseren en vervolgens ook hun ondernemingspensioenfondsen laten fuseren (hetgeen op grond van de huidige Pensioenwet al mogelijk is) niet onder de definitie van multi-opf hoeven te vallen? Dit dient volgens deze leden gewaarborgd te zijn om te voorkomen dat voor deze situaties ringfencing verplicht is.

De leden van de CDA-fractie constateren dat een ondernemingspensioenfonds onder de werkingssfeer van een bedrijfstakregeling kan komen te vallen. Zij vragen dan ook of een pensioenfonds dat onder een multi-opf zit en geen gebruik kan maken van een ontheffing, verplicht is zich op dat moment los te maken uit het multi-opf en zich aan te sluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds?

Kunnen buitenlandse ondernemingspensioenfondsen toetreden tot een multi-opf, vragen de leden van de CDA-fractie? Zo ja, is het waarschijnlijk dat dit zal gebeuren? Als het waarschijnlijk is dat een buitenlands ondernemingspensioenfonds toetreedt tot een multi-opf, welke randvoorwaarden gelden daarvoor? Is het andersom mogelijk dat een Nederlands ondernemingspensioenfonds toetreedt tot een buitenlands multi-opf? Zo ja, wat zijn daar de randvoorwaarden voor?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten bij welke gelegenheid en met welke periodiciteit de Kamer zal worden geïnformeerd over de uitvoering van dit wetsvoorstel.

De Raad van State maakt naar de mening van de leden van de VVD-fractie enkele terechte opmerkingen over de onduidelijkheid met betrekking tot de verhoudingen binnen het bestuur van een multi-opf. De regering heeft hierop gereageerd met de opmerking dat er door het ringfencen (het scheiden van de verschillende vermogens van de deelnemende ondernemingspensioenfondsen) materieel geen onduidelijkheid meer over bestaat. Dit is naar de mening van de leden van de VVD-fractie maar zeer de vraag, immers er moet een meerwaarde zijn voor ondernemingspensioenfondsen om deel te nemen aan een multi-opf, namelijk het vergroten van de schaal waardoor er effectiever bestuurd kan worden en kennis makkelijker gedeeld kan worden. Maar als er door verschillende geledingen of vertegenwoordigers van een bestuur over diverse opf’en binnen de Multi-opf besluiten kunnen worden genomen, wat is dan nog de meerwaarde van het deelnemen aan de Multi-opf?

Heeft de regering op dit punt eveneens de Europees rechtelijke consequenties op het netvlies? Een dergelijk constructie zou, zo stellen de leden van de VVD-fractie, immers tot één economische entiteit kunnen worden gezien, met alle gevolgen van dien. Dit geldt zeker gelet op hetgeen de regering op pagina zeven van de Memorie van Toelichting stelt, namelijk dat het bestuur volledig verantwoordelijk blijft.

De tekst van de Memorie van Toelichting suggereert volgens de leden van de VVD-fractie, dat er in het geval van een multi-opf twee deelnemersraden zijn, namelijk één van de multi-opf en één van de oorspronkelijke ondernemingspensioenfondsen. Kan de regering dit toelichten? En kan de regering, indien de tekst inderdaad tot deze conclusie leidt, uiteenzetten hoe de verhouding tussen de verschillende deelnemersraden van de deelnemende ondernemingspensioenfondsen is ten opzichte van het bestuur en de – eventuele – deelnemersraad van het multi-opf?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de initiatiefwet Koşer Kaya-Blok (Kamerstuk nr. 31 537) over de medezeggenschap van pensioengerechtigden in pensioenfondsbesturen. De regering licht toe dat er in een multi-opf gekozen kán worden voor deelname van gepensioneerden aan het pensioenfondsbestuur. Wijzigt deze wet, mits het initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen, de dan bestaande situatie als dit wetsvoorstel wordt aangenomen?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering een raadpleging op basis van artikel 100 Pensioenwet niet nodig acht. Het betreft hier immers een vergaande wijziging van de bestuursstructuur van de oorspronkelijke ondernemingspensioenfonds, waarover pensioengerechtigden ná de deelname aan een multi-opf niets meer over te zeggen hebben.

Wat is de mening van de regering over de deelname van pensioengerechtigden aan het bestuur van een multi-opf? Op dit moment spreekt de regering enkel over «overeengekomen zou kunnen worden», maar wat is de positie van de regering op dit punt?

4. Toepassing van het Financieel Toetsingskader

Op pagina acht van de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat het aanhouden van afgescheiden vermogens geen gevolgen voor het bepalen van de draagkracht in geval van een last onder dwang of bestuurlijke boete. De draagkracht wordt dus bepaald door het totale vermogen van het multi-opf. De leden van de SP-fractie constateren dat er bij de pensioenkoepels onzekerheid bestaat over de wijze waarop vorderingen, voortvloeiende uit een specifieke pensioenregeling al dan niet slechts verhaald kunnen worden op het gescheiden vermogen. Het aangehaalde voorbeeld waarin de draagkracht wordt bepaald door het totale vermogen laat bij de leden van de SP-fractie enige twijfel bestaan. Zij verzoeken de regering dan ook dit onderdeel nog nader toe te lichten.

5. Administratieve lasten

In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat de termijn van vijf jaar is gekozen om te voorkomen dat werkgevers op indirecte wijze vrijwel rechtstreekse toegang zouden hebben tot een multi-opf. Kan de regering ingaan op deze stelling en in het bijzonder op de vraag waarom dit niet wenselijk zou zijn, vragen de leden van de CDA-fractie als ook van de VVD-fractie? Op welke gronden, vragen de leden van de CDA-fractie, acht de regering het wel acceptabel dat een ondernemingspensioenfonds genoodzaakt wordt tot liquidatie over te gaan omdat het pas vier jaar bestaat, maar niet als het vijf jaar bestaat?

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, B

In dit artikel wordt de voorwaarde gesteld dat afzonderlijke fondsen ten minste vijf jaar waren verbonden aan een onderneming of een groep. Welke voorwaarden zijn verbonden aan een ondernemingspensioenfonds dat zich op een later moment wil aansluiten aan een al bestaand multi-opf, vragen de leden van de CDA-fractie?

Onderdeel D (artikel 99 Pensioenwet)

Dit artikel beoogt onder andere dat ieder voormalig ondernemingspensioenfonds,dat deel gaat uitmaken van het multi-opf, zich vertegenwoordigd weet in het bestuur van het multi-opf, minimaal door een werknemersvertegenwoordiger en een werkgeversvertegenwoordiger. Eventuele pensioengerechtigden worden ook aangemerkt als werknemersvertegenwoordiger. De leden van de SP-fractie zijn groot voorstander van een vertegenwoordiging van pensioengerechtigden in de pensioenfondsbesturen. Maar door deze voorgestelde wettelijke bepaling lijkt het gevaar groot, dat gepensioneerden niet in de besturen van de multi-opf terug te vinden zijn. Indien gekozen wordt voor een gepensioneerde als werknemersvertegenwoordiger, worden de werknemers als zodanig node gemist. Daarom stellen de leden van de SP-fractie voor om in de wet op te nemen, dat naast een vertegenwoordiger van de werkgevers er een vertegenwoordiger van de werknemers en een vertegenwoordiger van de gepensioneerden in het multi-opf bestuur wordt opgenomen. Dit sluit aan bij de toenemende vraag naar een goede vertegenwoordiging van gepensioneerden in pensioenfondsbesturen. In de Memorie van Toelichting wordt verwezen naar de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen zelf of bepaalde ondernemingen met meer bestuursleden vertegenwoordigd zijn. In dit verband wordt verwezen naar nadere bepalingen die in de uitvoeringsovereenkomst en in de statuten hierover kunnen worden vastgelegd. Deze mogelijkheid is voor de leden van de SP-fractie veel te vrijblijvend. Hoe denkt de regering de positie van gepensioneerden in het bestuur van de multi-opf te kunnen waarborgen, zo vragen de leden van de SP-fractie?

De voorzitter van de commissie,

Jonker

Adjunct-griffier van de commissie,

Santucci


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Blok (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GL), De Krom (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).

Naar boven