32 140 Herziening Belastingstelsel

Nr. 179 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 januari 2024

Op 8 september 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de vervolgstappen met betrekking tot het toekomstige stelsel in box 3.1 Het kabinet heeft vervolgens het voorstel voor de aanpassing van box 3 via internet geconsulteerd. In deze brief schets ik op hoofdlijnen de inhoud van het geconsulteerde voorstel en neem ik u mee in het tijdpad om de gewenste inwerkingtreding van het nieuwe stelsel per 2027 te halen. Vervolgens informeer ik u over de reacties op de internetconsultatie. Daarnaast schets ik vijf inhoudelijke wijzigingen die zijn aangebracht op het voorstel naar aanleiding van de internetconsultatie. Tot slot informeer ik u over de voorlopige en definitieve forfaitaire percentages voor de jaren 2023, 2024 en 2025 van de vermogenscategorieën in box 3.

Inhoud geconsulteerd voorstel en urgentie voortgang

Op grond van het geconsulteerde voorstel wordt het werkelijke rendement belast. Dit werkelijke rendement bestaat uit het directe rendement zoals rente, huur en dividend, waarbij rekening wordt gehouden met aftrek van kosten. Daarnaast bestaat het rendement uit gerealiseerde of ongerealiseerde waardeontwikkelingen («indirect rendement»), bijvoorbeeld de waardestijging van aandelen. Als hoofdregel is sprake van een vermogensaanwasbelasting. Hierbij wordt naast het directe rendement jaarlijks de positieve of negatieve waardeontwikkeling van het vermogen in de heffing betrokken. Als dit leidt tot een verlies, dan zijn de verliezen te verrekenen met box 3-inkomen in toekomstige jaren. Een uitzondering op de vermogensaanwasbelasting geldt voor onroerende zaken en voor aandelen in familiebedrijven en startende ondernemingen. Hiervoor geldt een vermogenswinstbelasting. Hierbij wordt kort gezegd de vermogenswinst of -verlies bij vervreemding belast. De eerste woning in box 3 wordt belast door middel van een forfait.

De beoogde inwerkingtredingsdatum van het nieuwe stelsel is 1 januari 2027. Een aangepast voorstel op het voorstel dat in internetconsultatie is gegaan, is recent voor de uitvoeringstoets aangeboden aan de Belastingdienst. Met de uitkomsten van de internetconsultatie en van de uitvoeringstoets kan een nieuw kabinet een snelle start maken met de verdere vormgeving en het invoeren van een nieuw stelsel, afhankelijk van de keuzes die door een nieuwe coalitie worden gemaakt. De twee belangrijkste data voor het introduceren van het nieuwe box 3-stelsel per 2027 zijn weergegeven in de hierna opgenomen tabel. Ook staat vermeld waarom deze data belangrijk zijn.

Tabel 1 – Belangrijke data

Datum

Activiteit

15 maart 2025

De Belastingdienst moet in detail vastleggen welke nieuwe gegevens, en in welk format, de ketenpartners aanvullend moeten aanleveren. Deze gegevens worden vastgelegd in een gegevensleveringsovereenkomst. Vervolgens stellen ketenpartners op basis van deze overeenkomst middelen en capaciteit beschikbaar in hun begroting voor 2026. Het wetsvoorstel moet daarom vóór deze datum aangenomen zijn in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel staat dan immers in die zin vast dat er geen amendementen of nota’s van wijziging meer kunnen worden ingediend.

31 december 2025

Publicatie wetgeving in Staatscourant: Ketenpartners investeren niet in programmatuuraanpassingen voor gegevensleveringen, tenzij de wetgeving is gepubliceerd. Het jaar 2026 hebben de ketenpartners nodig om de programmatuur te bouwen en de nieuwe gegevensleveringen te testen met de Belastingdienst.

*Ketenpartners zijn bijvoorbeeld banken en verzekeraars

Maart 2025 lijkt nog ver weg. Echter, om deze datum te halen, moet het voorstel uiterlijk in de zomer van 2024 aanhangig worden gemaakt bij de Tweede Kamer. Voor zorgvuldige totstandkoming van wetgeving zijn ook meerdere toetsen van belang, zowel intern als extern. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de wetgevingstoets, doenvermogentoets, grondrechtentoets en toetsen van de Autoriteit Persoonsgegevens, de Raad voor de Rechtspraak en het Adviescollege toetsing regeldruk. Deze toetsing moet plaatsvinden vóórdat advies kan worden aangevraagd bij de afdeling Advisering van de Raad van State. Stilstand op het dossier box 3 betekent dat de mogelijkheid van invoering per 2027 uit het zicht raakt.

Uitkomsten internetconsultatie Wet werkelijk rendement box 3

Op 8 september 2023 is het wetsvoorstel voor internetconsultatie aangeboden. Gedurende zes weken heeft iedereen inbreng kunnen leveren op het geconsulteerde voorstel. De internetconsultatie is op 20 oktober gesloten. Er zijn in totaal 1.737 reacties binnengekomen.2 Parallel aan de internetconsultatie zijn op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met diverse belangenorganisaties over het geconsulteerde wetsvoorstel, namelijk met de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), het Register Belastingadviseurs (RB), VNO-NCW & MKB-Nederland, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en de Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten (SRA). In de internetconsultatie zijn zeven vragen voorgelegd. Hierna treft u een samenvatting van de reacties aan op deze vragen.3

Vraag 1 – Algemeen: Wat vindt u van het voorstel in algemene zin?

Er zijn veel reacties die de indruk geven dat het geconsulteerde voorstel niet geheel lijkt te zijn begrepen. Zo lijken verschillende respondenten te denken dat de eigen woning (duurzaam hoofdverblijf) in box 3 valt, dat voor vastgoed een vermogensaanwasbelasting geldt of dat spaargeld nadelig wordt behandeld ten opzichte van andere vermogenscategorieën. Dit is echter niet het geval.

Het belasten van werkelijk rendement wordt als rechtvaardiger ervaren dan het huidige forfaitaire stelsel. Daartegenover staat dat het voorgestelde stelsel door respondenten als erg complex wordt ervaren, mede door de verschillende uitzonderingen. Veel respondenten vragen om rekening te houden met inflatie bij het berekenen van het werkelijke rendement. Sommige respondenten sluiten zich aan bij het standpunt van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) die een volledige vermogenswinstbelasting voorstaat. Een aantal respondenten pleit voor een vermogensbelasting vanwege de eenvoud. Deze respondenten vragen zich af of het belasten van (inkomen uit) vermogen juist niet eenvoudiger moet in plaats van complexer.

Vraag 2 – Beleidsmatige afwegingen

Een aantal respondenten merkt op dat de keuze voor een vermogensaanwasbelasting een procyclische werking kan hebben op de belastinginkomsten. Respondenten wijzen erop dat het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen bij sommige burgers kan leiden tot een lagere belastingdruk dan bij anderen, afhankelijk van de keuze voor financiering met vreemd vermogen of met eigen middelen. Een aantal respondenten geeft aan dat het onduidelijk is wat de definitie is van een familiebedrijf. Veel respondenten zijn tegen het anders behandelen van aandelen in familiebedrijven en startende ondernemingen en zien hiervoor geen noodzaak. Zij vinden dat dit onderscheid het stelsel onnodig complex maakt. Respondenten reageren negatief op het idee om voor de eerste woning sparen en beleggen voor forfaits te kiezen omdat het stelsel hierdoor complexer wordt en daardoor tot veel discussie kan gaan leiden.

In het geconsulteerde voorstel wordt onder «de eerste woning sparen en beleggen» een woning bedoeld waarin de belastingplichtige niet duurzaam woont, bijvoorbeeld een vakantiewoning. Een belastingplichtige met meerdere woningen mag in het geconsulteerde voorstel kiezen voor welke woning het forfait geldt.

Vraag 3 – Gedragseffecten

Als gedragseffect wordt onder andere het risico op lock-in bij de vermogenswinstbelasting genoemd. Het zal volgens de respondenten aantrekkelijker zijn om in vermogen te beleggen dat via de vermogenswinstbelasting in de heffing wordt betrokken. Een aantal keer wordt het vermoeden uitgesproken dat met name mensen met (zeer) hoge vermogens hier mogelijkheden toe zullen hebben. Daarnaast wordt een aantal keer genoemd dat het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen voor eigen gebruik een onwenselijke prikkel kan zijn tot leegstand.

Vraag 4 – Valutaresultaten behaald met banktegoeden

Voorgesteld is om vanuit praktisch oogpunt positieve of negatieve valutaresultaten van banktegoeden die worden aangehouden in vreemde valuta buiten beschouwing te laten en alleen de ontvangen rente te belasten. De voor- en tegenstanders van dit voorstel zijn ongeveer in evenwicht.

De voorstanders van het geconsulteerde voorstel dragen de volgende argumenten aan. Het is verstandig om valutaresultaten buiten beschouwing te laten vanwege de complexiteit. Het geconsulteerde voorstel maakt het simpeler voor de Belastingdienst en voor personen die de aangifte moeten doen. Wel wordt hiermee de kans vergroot dat er meer gespeculeerd gaat worden. Het overgrote deel van het spaarvermogen wordt in euro’s aangehouden bij Nederlandse banken. Het probleem van vreemde valuta is in dit voorstel dan ook weinig relevant.

De tegenstanders van het geconsulteerde voorstel dragen de volgende argumenten aan. Het niet belasten van valutahandel leidt tot een afwijkende behandeling ten opzichte van effecten, aandelen en obligaties in vreemde valuta. Dat leidt tot arbitrage. Het voorgestelde dilemma toont volgens de respondenten aan hoe complex heffing op basis van werkelijk rendement is. Diverse respondenten bepleiten terug te gaan naar een forfaitaire heffing of een vermogensbelasting.

Vraag 5 – Aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden

Behalve dat veel respondenten aangeven dat ze denken dat de aftrek van rente op consumptieve schulden bijzonder lastig te controleren is, zijn er meerdere meer principiële benaderingen. De groep die vindt dat de aftrek van consumptieve schulden beperkt zou moeten worden, is van mening dat het aangaan van schulden voor zaken als een auto of een vakantie ontmoedigd zou moeten worden en daarom niet aftrekbaar zou moeten zijn. Een andere groep vindt het van belang dat de rente van een schuld alleen aftrekbaar zou moeten zijn als daartegenover een bezitting staat die inkomen genereert in box 3. Burgers die vinden dat de aftrek van rente van consumptieve schulden niet beperkt zou moeten worden, geven vaak als argument dat zij zelf over de samenstelling van het vermogen gaan en dat dit niet fiscaal beïnvloed zou moeten worden. Tot slot zijn er respondenten die vinden dat een consumptieve schuld slechts tot een bepaald bedrag of percentage mag worden afgetrokken.

Vraag 6 – Onroerende zaken

Om onder het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen te vallen, moet sprake zijn van hoofdzakelijk (70%) eigen gebruik van de (vakantie)woning. In het geconsulteerde voorstel wordt de mate van het eigen gebruik bepaald door weken en dagen te tellen. De meningen onder de respondenten lopen uiteen wat de beste manier is om te bepalen dat sprake is van het hoofdzakelijk gebruiken van de eerste woning sparen en beleggen. Er lijkt een lichte voorkeur te zijn om uit te gaan van een maximale huuropbrengst in verhouding tot de WOZ-waarde. Respondenten vinden het hoofdzakelijkcriterium (70%) ingewikkeld en verwachten hierbij veel gesjoemel. Dat de woning na een verhuurperiode niet meer terug kan naar het forfaitregime, vinden de meeste respondenten oneerlijk. Zij zijn van mening dat de omstandigheden in een mensenleven nu eenmaal kunnen veranderen en dat de belastingheffing daarbij aan zou moeten sluiten.

Veel respondenten zijn van mening dat geen sprake is van rendement wanneer een vakantiewoning alleen voor eigen gebruik is bestemd en dat daarom geen belasting geheven mag worden. Een dergelijke heffing vinden zij in strijd met het Kerstarrest van de Hoge Raad4. Door wel belasting te heffen over de waarde van het eigen gebruik van een vakantiewoning die niet wordt verhuurd, zou het geconsulteerde voorstel volgens deze respondenten niet aansluiten bij het Kerstarrest van de Hoge Raad. Een vermogenswinstbelasting voor alle onroerende zaken lijkt op meer begrip te kunnen rekenen bij de respondenten.

Vraag 7 – Afbakening startende innovatieve onderneming

Veel respondenten geven bij deze vraag aan niet over voldoende kennis te beschikken om een inhoudelijke reactie te geven. Ook melden veel respondenten dat dit punt hen niet raakt omdat zij niet investeren in dit soort bedrijven. Respondenten die wel inhoudelijk hebben gereageerd, zijn doorgaans van mening dat deze uitzondering niet gemaakt zou moeten worden. Veelal wordt daarbij opgemerkt dat alle bezittingen in box 3 via een vermogenswinstbelasting in de heffing moeten worden betrokken. Respondenten geven aan dat uitzonderingen het systeem ingewikkeld maken en dat alle investeringen in aandelen hetzelfde belast moeten worden. Het begrip «innovatief» om aandelen in deze ondernemingen af te bakenen, vinden veel respondenten niet objectief genoeg.

Aanpassingen naar aanleiding van de internetconsultatie

Naar aanleiding van opmerkingen uit de internetconsultatie zijn de volgende inhoudelijke wijzigingen aangebracht op het geconsulteerde voorstel.

  • 1. Het forfait voor de eerste woning is vervallen.

  • 2. De achterwaartse verliesverrekening (carry-back) is vervallen.

  • 3. Er is een omissie hersteld over de beginwaarde bij aanvang van bezittingen die onder de vermogenswinstbelasting vallen.

  • 4. De wijze waarop genotsrechten in de heffing worden betrokken is gewijzigd.

  • 5. De valutaresultaten van banktegoeden worden in tegenstelling tot het geconsulteerde voorstel wel in de heffing betrokken.

Daarnaast zijn diverse technische wijzigingen doorgevoerd. Hierna zal ik de inhoudelijke wijzigingen toelichten.

1 Forfait voor de eerste woning sparen en beleggen

In het geconsulteerde voorstel worden onroerende zaken in box 3 in afwijking van de hoofdregel via een vermogenswinstbelasting in de heffing betrokken. Daarbij is een uitzondering gemaakt voor de eerste woning sparen en beleggen die hoofdzakelijk ter beschikking staat voor eigen gebruik door de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden. Het inkomen van deze eerste woning sparen en beleggen wordt bepaald via een afzonderlijk forfait. Bij het vaststellen van dit forfait was rekening gehouden met het woongenot in natura, huuropbrengsten, kosten waaronder financieringskosten en de langjarige waardeontwikkeling van woningen. Besloten is om deze afwijkende behandeling te schrappen. Het laten vervallen van dit forfait maakt het systeem beter uitlegbaar. Na schrappen van het forfait zullen alle onroerende zaken die nu in box 3 worden belast, onder de vermogenswinstbelasting vallen. Onder de vermogenswinstbelasting leidt het beschikbaar zijn voor eigen gebruik van een onroerende zaak die tot het box 3-vermogen behoort, tot een voordeel voor de belastingplichtige. Dit voordeel wordt bepaald met een forfait. De eigen woning van de belastingplichtige die anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, blijft belast in box 1.

De reden voor het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen was eenvoud. Zowel voor de belastingplichtigen met één onroerende zaak in box 3 – ongeveer een derde van de belastingplichtigen met onroerende zaken – als voor de Belastingdienst. Uit de internetconsultatie bleek onder andere dat de beoogde eenvoud van het forfait niet altijd wordt bereikt. Bijvoorbeeld in het geval een belastingplichtige een nieuwe vakantiewoning heeft gekocht, terwijl zijn eerste vakantiewoning nog te koop staat.

2 Achterwaartse verliesverrekening

In het geconsulteerde voorstel is een verliesverrekeningssystematiek opgenomen. Bij de voorwaartse verliesverrekening (carry-forward) is geen beperking in tijd opgenomen. De verliezen zijn zodoende onbeperkt in de toekomst verrekenbaar. Voor de achterwaartse verliesverrekening (carry-back) is een optie opgenomen om verliezen met het voorgaande jaar mogelijk te maken. Het toestaan van carry-back zorgt voor een derving in de eerste jaren van honderden miljoenen die met andere parameters, zoals het tarief of het heffingsvrije inkomen, gedekt moet worden. Daarnaast is het toestaan van carry-back complex voor de Belastingdienst omdat aanslagen van oude jaren moeten worden aangepast. Het vervallen van het forfait voor de eerste woning sparen en beleggen (zie toelichting bij onderdeel 1) heeft negatieve budgettaire consequenties. Ter compensatie is besloten om in het voorstel dat voor uitvoeringstoets is aangeboden aan de Belastingdienst de optie van carry-back te schrappen. De onbeperkte voorwaartse verliesverrekening blijft ongewijzigd.

3 Beginwaarde bij aanvang van de vermogenswinstbelasting

Onroerende zaken en aandelen in een familie- of startende onderneming worden via de vermogenswinstbelasting in de heffing betrokken. Bij vervreemding wordt de verkoopprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. In het geconsulteerde voorstel is verzuimd om te bepalen dat voor deze bezittingen, die bij aanvang van het kalenderjaar 2027 reeds in het bezit zijn van de belastingplichtigen, de verkrijgingsprijs wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer die aan het begin van het kalenderjaar 2027 aan die bezittingen kan worden toegekend. Zonder een dergelijke bepaling worden vermogenswinsten of -verliezen van vóór 2027 in de heffing betrokken. Deze omissie is hersteld.

4 Genotsrechten

Het genotsrecht is het recht op genot van een zaak of vermogensrecht, het recht om gebruik te maken van iets. Een veel voorkomend genotsrecht is het vruchtgebruik: het recht om goederen te gebruiken die van een ander zijn en daarvan de «vruchten» te genieten (bijvoorbeeld toekomstige rente of dividend). Andere voorbeelden van genotsrechten zijn: het recht van erfpacht (het recht om gebruik te maken van een stuk grond) en het recht van opstal (met een opstalrecht kun je bijvoorbeeld eigenaar zijn van een woning op andermans grond). Na het vestigen van het genotsrecht blijft bij de juridische eigenaar een zogenoemd «blote eigendom» over.

In het geconsulteerde voorstel wordt de vergoeding voor het genotsrecht in het jaar van vestigen bij de blooteigenaar als inkomsten belast en in één keer als kosten in aftrek gebracht bij de genotsgerechtigde. Om waarderingsproblemen te voorkomen wordt vanuit praktisch oogpunt het genotsrecht bij fictie gesteld op nihil. Uit de literatuur5 blijkt echter dat het geconsulteerde voorstel kan leiden tot oneigenlijk gebruik. De NOB en het RB hebben hier ook aandacht voor gevraagd. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat kort voor emigratie of in het zicht van overlijden een genotsrecht wordt gekocht, bijvoorbeeld van een bank of de eigen vennootschap. De koopsom is in dat geval in één keer aftrekbaar, terwijl de toekomstige vruchten niet in de (Nederlandse) heffing kunnen worden betrokken vanwege emigratie of overlijden. In lijn met de suggestie uit de literatuur is de eerder voorgestelde behandeling (dat wil zeggen, een nihilwaardering in combinatie met het in één keer belasten dan wel in aftrek brengen van de koopsom) vervangen door een lineaire afbouw van de waarde van het genotsrecht. Hiermee wordt de totaalwinst van het blote eigendom en het genotsrecht op praktische wijze toegerekend aan de jaren waarin het genotsrecht bestaat. Het gesignaleerde risico op oneigenlijk gebruik doet zich dan niet meer voor.

5 Valutaresultaten van banktegoeden

Doorgaans zal het rendement op banktegoeden alleen bestaan uit de ontvangen rente minus kosten. Van vermogensaanwas is geen sprake bij banktegoeden die in euro’s worden aangehouden. Bij banktegoeden in een andere valuta dan de euro kan wel sprake zijn van vermogensaanwas in de vorm van valutaresultaten. In het geconsulteerde voorstel is uit praktisch oogpunt bepaald dat bij banktegoeden alleen het directe rendement wordt belast. Door de gekozen vormgeving in het geconsulteerde voorstel wordt deze (positieve of negatieve) vermogensaanwas niet belast. Hier is sprake van een uitruil: de gekozen methodiek in het geconsulteerde voorstel vermindert de complexiteit voor burgers. Dit geldt met name voor burgers met buitenlandse betaalrekeningen in vreemde valuta, waar potentieel zeer veel stortingen en onttrekkingen kunnen plaatsvinden in verband met privéuitgaven. De gekozen methodiek doet echter afbreuk aan het zuiver bepalen van het rendement. Daarnaast kan het hanteren van aparte regels voor banktegoeden zorgen voor afbakeningsvraagstukken die juist voor complexiteit zorgen. De relevante voor- en nadelen van het geconsulteerde voorstel zijn naar aanleiding van de reacties uit de internetconsultatie opnieuw gewogen.

Uiteindelijk is besloten om – in tegenstelling tot het geconsulteerde voorstel – wel de valutaresultaten van banktegoeden in vreemde valuta te belasten. Hiermee worden afbakeningsvraagstukken en complexiteit vanwege de definitie voor banktegoeden voorkomen. Dit zal wel zorgen voor een grotere administratieve last voor belastingplichtigen met buitenlandse betaalrekeningen in vreemde valuta. Naar verwachting is dit echter een relatief kleine groep.

Forfaitaire rendementspercentages 2023, 2024 en 2025

Het huidige, forfaitaire, box 3-stelsel kent drie vermogenscategorieën, namelijk banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor de vermogenscategorieën banktegoeden en schulden wordt hierbij zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het werkelijk in dat jaar behaalde rendement.

Het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden wordt gebaseerd op het gemiddelde maandelijkse rentepercentage op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden van het lopende kalenderjaar, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank. Ook het forfaitaire rendementspercentage voor schulden wordt gebaseerd op gemiddelden van het lopende kalenderjaar. Hiervoor wordt aangesloten bij de gemiddelde maandelijkse rente over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens van het lopende kalenderjaar, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank. Beide percentages worden gebaseerd op de gegevens over de periode van januari tot en met november van het kalenderjaar, waarbij de maand november dubbel wordt geteld. Aangezien die gegevens pas na afloop van het kalenderjaar bekend zijn, kan het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden en schulden pas na afloop van het kalenderjaar definitief worden vastgesteld.

Inmiddels kunnen de percentages voor banktegoeden en schulden voor het kalenderjaar 2023 worden berekend. Daarnaast kan het forfaitaire rendementspercentage voor de categorie overige bezittingen voor het jaar 2025 worden berekend, ervan uitgaande dat de berekeningswijze zoals de wet voorschrijft ongewijzigd blijft. In tabel 2 treft u de verschillende percentages voor de verschillende jaren zoals nu bekend.

Tabel 2 – Definitieve percentages

Categorie

2023

2024

2025

Banktegoeden

0,92%

PM1

PM1

Overige bezittingen

6,17%

6,04%

5,88%

Schulden

2,46%

PM1

PM1

X Noot
1

De forfaitaire rendementspercentages voor de categorieën banktegoeden en schulden kunnen pas na afloop van het kalenderjaar worden berekend en zijn daarom voor de jaren 2024 en 2025 niet in tabel 2 opgenomen. Zoals door middel van het Belastingplan 2024 is geregeld, wordt voor de voorlopige aanslagen wel met een ander percentages gerekend. Voor de voorlopige aanslagen 2024 wordt voor de categorie banktegoeden gerekend met het percentage 1,03% en voor de categorie schulden met het percentage 2,47%.2

2 Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 125.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 32 140, nr. 170.

X Noot
2

Op https://www.internetconsultatie.nl/wetwerkelijkrendementbox3/b1 zijn alleen de reacties zichtbaar – al dan niet anoniem – waarvan de respondent toestemming heeft gegeven tot openbaarmaking. In totaal zijn 1.143 van de 1.737 reacties openbaar.

X Noot
3

Alle openbare reacties zijn terug te lezen op https://www.internetconsultatie.nl/wetwerkelijkrendementbox3/b1.

X Noot
4

Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.

X Noot
5

E. van Uunen, «Over genotsrechten, de Wet werkelijk rendement box 3 en Willem Elsschot», Fiscaal Praktijkblad 2023–0147.

Naar boven