Klacht
Verzoeker klaagt over onduidelijkheid over de hem opgelegde belastingaanslagen, niet verwerkte teruggaven, de beslaglegging
op roerende zaken en een versnelde invordering van de belastingaanslag.
Feiten
Verzoeker heeft in 2007 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst waarin afspraken zijn vastgelegd ter
oplossing van de bestaande geschillen over naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing tot en met 2004 enerzijds en
een vordering uit onrechtmatige daad anderzijds. Beide partijen zijn de afspraken nagekomen. Van elke verandering in de belastingaanslagen
zowel uit de vaststellingsovereenkomst als later opgelegde aanslagen heeft de Belastingdienst een kennisgeving aan verzoeker
gezonden. Op 26 oktober 2009 heeft de ontvanger van de Belastingdienst voor vijf belastingaanslagen beslag gelegd op roerende
zaken. Ingevolge artikel 10 eerste lid onder e van de Invorderingswet is de belastingaanslag versneld ingevorderd. Deze belastingaanslagen
zijn vastgesteld aan de hand van de aangiften van verzoeker; de openstaande schuld betreft vooral naheffingsaanslagen loonheffing
en omzetbelasting.
Overwegingen
Verzoeker voert aan dat hij schade heeft geleden door het achterhouden van zijn boekhouding door de Fiscale Inlichtingen-
en Opsporingsdienst (FIOD) en door het ontbreken van de boekhouding over het tijdvak 2004 tot 2007, zodat hij geen gebruik
kan maken van aftrekposten. Ook is dividendbelasting gevorderd terwijl verzoeker geen aandelen heeft. Hij klaagt over de beslaglegging
op onroerende goederen die niet zijn eigendom zijn en over de versnelde invordering.
De ontvanger van de Belastingdienst heeft voor vijf belastingaanslagen, die betrekking hebben op het tijdvak na de vaststellingsovereenkomst,
beslag gelegd op roerende zaken die zich bevonden op het adres van verzoeker. Aan de wettelijke vereisten voor de beslaglegging
van de Invorderingswet was voldaan. Er was sprake van een situatie waarin het verschuldigde bedrag terstond en tot het volle
bedrag inbaar is. Dat verzoeker geen eigenaar zou zijn van een deel van de zaken waarop beslag is gelegd, is niet gebleken
uit een beroepschrift van een derde eigenaar en evenmin uit andere door verzoeker aangetoonde omstandigheden. De staatssecretaris
erkent dat de Belastingdienst in 2008 de verkeerde benaming voor de belastingaanslag heeft gebruikt. In plaats van dividendbelasting
was sprake van belasting van personenauto's en motorrijwielen; dit is verzoeker ook meegedeeld.
Volgens vast beleid wordt aan een onderneming geen uitstel van betaling verleend voor een belastingschuld omdat dit concurrentieverstorend
werkt. Bovendien lopen de belastingschulden loonheffing en omzetbelasting nog steeds op.
Oordeel van de commissie3
Niet gebleken is dat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld door de beslaglegging en invordering. Deze zijn in overeenstemming
met de wet- en regelgeving en het vaste invorderingsbeleid. Verzoeker heeft geen omstandigheden aangetoond die het zouden
rechtvaardigen om daarvan af te wijken. Ook is niet aangetoond dat de Belastingdienst verantwoordelijkheid zou dragen voor
het ontbreken van de boekhouding.
Voor de onjuiste benaming van de belasting zijn verontschuldigingen aangeboden.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie,
Remkes
De griffier van de commissie,
De Gier