nr. 12
VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN W.T.
TE H.2 BETREFFENDE VERMINDERING AANSLAGEN INKOMSTENBELASTING
Vastgesteld 12 november 2009
Klacht
Verzoeker klaagt dat zijn verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen
inkomstenbelasting/premieheffing met teveel betaalde loonheffing niet is ingewilligd.
Feiten
Verzoeker heeft van 1983 tot 1996 een uitkering ontvangen volgens de Rijksgroepregeling
Werkloze Werknemers (RWW). De uitkering werd voortgezet vanaf 1 april
1996 onder toepassing van de Nieuwe Algemene Bijstandswet. De uitkering is
vanaf 1 augustus 1992 ingetrokken omdat verzoeker niet langer als
een werkloze werknemer in de zin van de RWW kon worden aangemerkt omdat hij
werkzaamheden als zelfstandige voor zijn assurantiebemiddelingsbedrijf verrichtte.
Hiervoor heeft hij ook zelfstandigenaftrek genoten. Verzoeker heeft niet voldaan
aan zijn inlichtingenplicht over zijn werkzaamheden, de inkomsten daaruit
en zijn vermogen. De gemeente heeft de ten onrechte ontvangen uitkeringen
over de periode 1992 tot en met 1997 teruggevorderd. Verzoeker heeft dit bedrag
in drie termijnen terugbetaald in 1997 en 2000. Verzoeker heeft de terugbetalingen
niet verwerkt als negatief loon in zijn belastingaangiften zodat hij teveel
loonheffing heeft betaald. In 2008 heeft verzoeker aan de Belastingdienst
gevraagd om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting van
1992 tot en met 1997. Op 12 juni 2008 heeft de Belastingdienst het verzoek
afgewezen omdat de termijn van vijf jaar voor een verzoek om ambtshalve vermindering
was verstreken.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep van verzoeker de uitspraak
van de rechtbank tot terugvordering door de gemeente van de uitkeringen op
1 juli 2003 bevestigd.
Overwegingen
Verzoeker voert aan dat hij de Belastingdienst heeft verzocht om ambtshalve
vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premieheffing 1997 en 2000
omdat hij de terugbetaalde uitkeringen niet als negatief loon in de aangiften
heeft verwerkt.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat ingevolge het besluit
van 25 maart 1991 met voorschriften inzake het ambtshalve verlenen van
verminderingen of teruggaven de termijn voor een verzoek om ambtshalve vermindering
inkomstenbelasting/premieheffing vijf jaar is. Omdat verzoeker zijn verzoek
in 2008 heeft gedaan, is de termijn overschreden zodat de ambtshalve vermindering
niet is verleend. Deze termijn kan worden verlengd met vijf jaar in specifieke
gevallen. Er is niet gebleken van omstandigheden die wijzen op een vergissing
van de belastingplichtige die de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend
had moeten zijn.
Ook de hardheidsclausule is niet van toepassing omdat geen sprake is van
een onbillijkheid van overwegende aard. Daarvoor is nodig dat de wetgever
het gevolg had voorkomen als hij dat gevolg bij de totstandkoming van de wet
had voorzien.
Oordeel van de commissie1
Niet is gebleken dat de Belastingdienst onbehoorlijk heeft gehandeld door
het verzoek om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen af te wijzen.
Hij heeft gehandeld overeenkomstig de wet- en regelgeving. De termijn waarbinnen
een belastingplichtige aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van
de vermindering of teruggave van belasting is afgestemd op de termijn van
navordering in artikel 16 derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Bij de beoordeling of deze vijfjaarstermijn al dan niet wordt overschreden,
wordt uitgegaan van het jaar waarin het negatief inkomen zich voordeed. Bepalend
is het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan; verzoeker heeft deze
termijn ruimschoots overschreden.
De staatssecretaris kan worden gevolgd in zijn standpunt dat geen beroep
kan worden gedaan op de hardheidsclausule.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie,
Remkes
De griffier van de commissie,
De Gier
XNoot
1Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste
hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange
Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.
XNoot
2Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.
XNoot
1De commissie bestaat uit de leden: Remkes (VVD) voorzitter, Van Gent (GL),
Depla (PvdA), Jager (CDA) ondervoorzitter, Dezentjé Hamming (VVD),
Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Luijben (SP) Anker (CU) en P. Linhard
(PvdA) en de plaatsvervangende leden Azough (GL), Blok (VVD), Cörüz
(CDA), Van Miltenburg (VVD) en Blanksma-van den Heuvel (CDA).