nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 29 lid 1, onder d, wordt de punt aan het slot vervangen
door een puntkomma.
b. In artikel 37 wordt na «artikel 36» ingevoegd: van
dit Boek
c. In artikel 38 wordt na «artikel 35» en na «artikel
36» telkens ingevoegd: van dit Boek
d. In artikel 69 wordt na «De artikelen 67 en 68» ingevoegd:
van dit Boek
e. In artikel 101 wordt «Artikel 100 leden 1, onderdelen b
en c» vervangen door:
Artikel 100 leden 1, onder b en c.
f. Aan artikel 159 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
door een komma, een zinsnede toegevoegd, luidende: met dien verstande dat
op verbintenissen voortvloeiend uit de uitoefening van Nederlands openbaar
gezag Nederlands recht van toepassing is.
2. Na artikel IV wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IVA
Indien het op 7 mei 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging
van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing
wettelijke gemeenschap van goederen) tot wet wordt verheven en in werking
treedt, vervallen de artikelen 49 en 83.
Toelichting
1. De in het eerste onderdeel onder a tot en met e voorgestelde wijzigingen
hebben betrekking op technische aanpassingen van ondergeschikte aard.
Het eerste onderdeel onder f heeft betrekking op verbintenissen die voortvloeien
uit de uitoefening van Nederlands openbaar gezag. De Verordening (EG) nr.
864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende
het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome
II) is blijkens artikel 1, eerste lid, niet van toepassing op onder meer «de
aansprakelijkheid van de staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening
van het openbaar gezag (acta iure imperii)».
In het oorspronkelijk voorgestelde artikel 159 van Boek 10 BW wordt verordening «Rome
II» – onverplicht – van overeenkomstige toepassing verklaard
op verbintenissen uit onrechtmatige daad die buiten het toepassingsgebied
van «Rome II» vallen.
Voorgesteld wordt deze onverplichte uitbreiding van de toepassing van
de verordening «Rome II» in die zin te beperken dat op verbintenissen
die voortvloeien uit het op onrechtmatige wijze uitoefenen van Nederlands
openbaar gezag, de verordening «Rome II» niet overeenkomstig wordt
toegepast, maar steeds Nederlands recht van toepassing is. Aan dit voorstel
ligt ten grondslag dat de uitoefening van overheidsgezag bij uitstek een terrein
is dat is overgelaten aan de soevereiniteit van de staat om wiens overheidsgezag
het gaat. Daarbij past niet dat vreemd recht zou moeten worden toegepast op
de vraag of bij de uitoefening van dat gezag sprake is van onrechtmatig handelen
en, zo ja, in hoeverre dit tot aansprakelijkheid leidt. Overigens zou in de
meeste gevallen ook op grond van artikel 3 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige
daad Nederlands recht toepasselijk zijn op de aansprakelijkheid voor schade
als gevolg van de uitoefening van Nederlands openbaar gezag.
De in artikel 159 van Boek 10, zoals het thans luidt, neergelegde –
onverplichte – uitbreiding voor Nederland van het toepassingsgebied
van de verordening «Rome II» wordt dus door het onderhavige voorstel
teruggenomen voor zover het de uitoefening van openbaar gezag betreft. Dit
brengt mee dat het in de voorgestelde wijziging van artikel 159 gebezigde
begrip «uitoefening van het openbaar gezag» dezelfde betekenis
heeft als in artikel 1, eerste lid, van de verordening «Rome II»
en dat een eventuele nadere omlijning van dit begrip door het Hof van Justitie
rechtstreeks doorwerkt in artikel 159. Uit de aansluiting bij de verordening «Rome
II» vloeit ook voort dat de aanvulling van artikel 159 mede betrekking
heeft op de eventuele persoonlijke aansprakelijkheid van ambtenaren die namens
de staat optreden; zie overweging (9) van de preambule bij die verordening.
Blijkens haar advies van 2 maart 2010 kan de Staatscommissie voor
het internationaal privaatrecht zich met de voorgestelde aanvulling van artikel
159 van Boek 10 verenigen.
2. De hier voorgestelde wijziging is reeds aangekondigd in de memorie
van toelichting. In het thans in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel dat
strekt tot aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen, wordt de
schrapping voorgesteld van artikel 119 van Boek 1, waarin het vereiste van
rechterlijke goedkeuring voor het staande huwelijk maken of wijzigen van huwelijkse
voorwaarden is neergelegd. In genoemd wetsvoorstel wordt in het verlengde
hiervan voorgesteld de artikelen 8 van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime
en 19 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap te doen vervallen.
Indien dit wetsvoorstel in werking treedt, dienen derhalve ook
de met deze artikelen overeenstemmende artikelen 49 en 83 van het onderhavige
wetsvoorstel te vervallen.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin