nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2009
Maandag 2 november vindt het eerste deel van het wetgevingsoverleg
plaats over het Belastingplan 2010 c.a. Met deze brief wil ik u graag voorafgaand
aan dit overleg nader informeren over een onderdeel daaruit namelijk de werkkostenregeling.
Allereerst wil ik ingaan op enkele hardnekkige onjuistheden die her en
der blijven opduiken in de berichtgevingen over de nieuwe werkkostenregeling.
Er wordt gesteld dat de fiets van de zaak en fitnessregeling zullen verdwijnen.
Door de nieuwe werkkostenregeling wordt het juist veel simpeler om als vrije
vergoeding een fiets te verstrekken of bedrijfsfitness aan te bieden. Voor
de fiets geldt momenteel bijvoorbeeld een maximaal bedrag van € 749,
een apart bedrag voor accessoires van € 82, de eis dat op minimaal
50% van de woon-werkverkeerdagen wordt gefietst en er de voorgaande
twee jaar geen fiets is vergoed of verstrekt. Deze voor de werkgevers en werknemers
ingewikkelde, en voor de Belastingdienst moeilijk te controleren, eisen komen allemaal te vervallen. Het staat werkgevers dan bijvoorbeeld
vrij om notoire autorijders te verleiden een dagje met de fiets te gaan of
om bijvoorbeeld een duurdere elektrische fiets aan te bieden. Overigens blijft
het voor werkgevers mogelijk om het werkelijke gebruik van de fiets direct
te bevorderen door hun werknemers 19 eurocent per fietskilometer onbelast
te verstrekken, ook voor woon-werkkilometers, dit komt dan bovenop de vrij
te vergoeden fiets binnen het forfait. Voor de bedrijfsfitness vervallen eveneens
de aanvullende eisen zoals omtrent één bepaald aangewezen fitnesscentrum
en de overeenkomst die de werkgever daarmee moet hebben. Het staat werknemers
en werkgevers bij invoering van de werkkostenregeling geheel vrij om afspraken
over fitness te maken, de werknemer kan bijvoorbeeld het fitnesscentrum in
zijn buurt kiezen in de nieuwe situatie en is niet meer aangewezen op een
beperkte selectie van centra waar de werkgever een overeenkomst mee heeft.
Voor wat betreft de fruitmand en rouwkrans zou de berichtgeving helaas als «onzinnig»
betiteld kunnen worden. Deze posten vormden geen loon en zullen ook in de
nieuwe situatie geen loon vormen, ze nemen dan ook geen forfaitaire ruimte
in. Tevens kan nog benadrukt worden dat de fiscale behandeling
van posten die een vrijwel geheel zakelijk karakter hebben zoals reis- en
verblijfkosten en scholingskosten niet wijzigt, deze vallen buiten het forfait.
Ook wil ik benadrukken dat er posten zijn, zoals bijvoorbeeld mobiele telefoons,
arbovoorzieningen en laptops, die bij zakelijk gebruik op nihil gewaardeerd
blijven.
Met de werkkostenregeling zullen vanaf 2011 een groot aantal regels
rondom de vergoedingen en verstrekkingen in de loonsfeer verdwijnen. Het wordt
mogelijk om een vast percentage van de loonsom per bedrijf onbelast te vergoeden
en te verstrekken. Werkgevers hoeven niet meer op individuele basis de vergoedingen
en verstrekkingen te toetsen waardoor deze veel flexibeler kunnen worden toegepast:
voortaan kan uitsluitend volstaan worden met verantwoording op werkgeversniveau.
De werkkostenregeling levert een forse administratieve lastenverlichting op
voor bedrijven en een besparing op de uitvoeringskosten. Aangezien het een
versimpeling betreft van de regelgeving zal het tevens een vergroving zijn,
het algehele forfait zal voor het ene bedrijf toereikend zijn terwijl een
ander bedrijf eraan tekort komt en daardoor geconfronteerd kan worden met
de eindheffing.
Ik constateer dat het principe van de werkkostenregeling zelf op brede
steun kan rekenen, ook bij werkgevers. Het probleem wordt echter gevormd door
de overgang ernaartoe en de onduidelijkheid die er bestaat over de terechte
eis van macrolasten neutraliteit. In deze brief wil ik hierin een toezegging
doen en die duidelijkheid scheppen. Zoals hierboven al aangeven zullen er
op microniveau winnaars en verliezers zijn vooral in de eerste pakweg twee
of drie jaar. Ik wil aan de gevoeligheden die dit oplevert tegemoet komen
door voor de jaren 2011, 2012 en 2013 werkgevers de mogelijkheid te bieden
om jaarlijks te kiezen voor het huidige regime van vergoedingen en verstrekkingen.
Tevens zeg ik toe naar aanleiding van overleg met VNO/NCW en MKB-Nederland
dat naast de outplacementkosten, waarvan in de nota naar aanleiding van het
verslag al gemeld is dat deze kosten niet onder het forfait vallen, tevens
alle verhuiskosten en het rentevoordeel van door de werkgever verstrekte hypothecaire
leningen van het forfait worden uitgezonderd. De reden hiervan is dat dit
doorgaans hoge bedragen zijn die relatief weinig voorkomen zodat bij onderbrenging
in het forfait bedrijven die deze kosten maken onevenredig geraakt zouden
worden. In de bijlage treft u een niet limitatieve opsomming van de behandeling
van de vergoedingen en verstrekkingen binnen en buiten de werkkostenregeling
vanaf 2011 waarin bovenstaande toezeggingen zijn verwerkt, dit betreft
een update van de tabel in de nota naar aanleiding van het verslag.1 Op basis van de nieuwe inzichten en rekening houdend
met de diverse kosten die ofwel in het forfait zitten (al of niet met een
specifieke (nihil) waardering) of buiten het forfait worden gehouden zal het
forfait in de structurele situatie 1,40% bedragen mede omdat de outplacementkosten,
verhuiskosten en rentevoordeel van hypothecaire leningen uit het forfait zijn
gehaald. Ter financiering van het keuzeregime voor de jaren 2011, 2012 en
2013 zal voor bedrijven die geen gebruik maken van de werkkostenregeling een
plafond voor personeelreizen en personeelsfeesten van € 454 per
werknemer per jaar gelden, dit betreft het tijdelijke herstel van de grens
zoals deze tot en met 2006 van toepassing was. In de wet zal tevens een bepaling
worden opgenomen waarmee voorafgaand aan het jaar van structurele invoering
(2014) het gebruik van de werkkostenregeling geëvalueerd wordt. Hierbij
zal ook de lastenneutraliteit worden getoetst.
Bovenstaande wijzigingen zullen vandaag in een nota van wijziging van
de Fiscale Vereenvoudigingswet 2010 worden opgenomen (kamerstuk 32 130,
nr. 12).
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager