32 126
Homogene Groep Internationale Samenwerking 2010 (HGIS-nota 2010)

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 november 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de brief van 15 september 2009 inzake Homogene Groep Internationale Samenwerking 2010 (HGIS-nota 2010) (Kamerstuk 32 126, nrs. 1 en 2).

De ministers en de staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 27 oktober 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

De griffier van de commissie,

Van der Kolk-Timmermans

HGIS

1

Wat zijn de gevolgen van de daling van het BNP voor de beloftes van andere EU-lidstaten hun ODA-verplichtingen te verhogen? Is al bekend welke lidstaten hun ODA-verplichting in absolute zin gelijk houden, zodat hun ODA-bijdrage percentueel stijgt?

Er zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar over de ontwikkeling van de ODA-uitgaven van de EU-lidstaten in 2009. De meest recente cijfers hebben betrekking op 2008 en zijn door de Commissie gepubliceerd in het Annual Progress Report 2009 on Financing for Development, SEC 2009 444/2 van 8 april 2009. De cijfers over 2009 worden in het voorjaar van 2010 verwacht. In 2010 zullen de «oude» EU lidstaten volgens de bestaande afspraken tenminste 0,51% BNI aan ODA moeten besteden, als tussenstap op weg naar de afgesproken 0,7% BNI in 2015.

Over het VK is bekend dat de in 2007 geplande forse toename van de hulpuitgaven over de jaren 2008–2010 gehandhaafd blijft in nominale termen (7477 miljoen pond in 2009, 9140 in 2010). Gezien de economische terugval zou dit inderdaad tot een iets grotere stijging van het ODA/BNI percentage kunnen leiden dan aanvankelijk was voorzien. Het VK wilde in 2009 tenminste 0,48% BNI uitgeven aan ODA en minimaal 0,56% in 2010, om tegen 2013 de 0,7% BNI te bereiken. In 2008 beliep de Britse officiële hulp 0,43% BNI.

In Denemarken heeft de regering voorgesteld om de officiële hulp in 2010 in absolute termen te handhaven op het niveau van 2009. Daarmee zou de Deense ODA kunnen stijgen van naar schatting 0,82% BNI in 2009 naar 0,83% BNI in 2010.

2

Hoe groot is de totale reservering voor humanitaire hulp binnen de HGIS?

De totale reservering voor humanitaire hulp binnen de HGIS is EUR 240,8 miljoen in 2010 en staat op begrotingsartikel 2.6 Humanitaire hulpverlening van de BZ-begroting.

3

Wat zijn de grootste en belangrijkste verschuivingen die binnen de HGIS hebben plaatsgevonden ? Zijn er voor 2010 beleidsmatige keuzes gemaakt die tot een andere verdeling van budgetten hebben geleid tussen de HGIS-artikelen ?

De belangrijkste verschuivingen die binnen de HGIS hebben plaatsgevonden waren het gevolg van een daling van het ODA-budget met EUR 601 miljoen als gevolg van een neerwaartse BNP-aanpassing. Bij de verwerking van deze korting is besloten dat de prioriteiten uit de beleidsbrief «Een zaak voor iedereen» van kracht blijven en alle kanalen in aanmerking komen voor kortingen. Dit heeft geleid tot een relatief grote korting op het bilaterale kanaal en daarbinnen met name op de partnerlanden waarmee Nederland een brede relatie onderhoudt (Profiel III landen) en in mindere mate op partnerlanden waar een versnelde MDG-bereiking wordt nagestreefd (Profiel I landen). Gelet op de prioriteit van het thema Veiligheid en Ontwikkeling is besloten de budgetten voor de partnerlanden met Profiel II (Veiligheid en Ontwikkeling) gelijk te houden. Daarnaast wordt in 2010 onder meer EUR 100 miljoen gekort op het Education for All/ Fast Track Initiative en is een beperkte korting doorgevoerd op het multilaterale kanaal. Op blz. 37–41 (Het Nederlandse ODA-budget) en op blz. 60–62 (Begroting op hoofdlijnen) van de begroting 2010 van Buitenlandse Zaken wordt nader ingegaan op de mutaties binnen het ODA-budget.

Bij de non-ODA budgetten hebben geen grote verschuivingen plaatsgevonden.

4

Is de krimp van de HGIS als gevolg van de BNP-daling naar evenredigheid verdeeld over de verschillende HGIS-categorieën? Zo nee, hoe is deze krimp verdeeld?

Nee, de krimp van de HGIS als gevolg van de BNP-daling heeft – conform de bestaande afspraken – alleen betrekking op de uitgaven voor officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA). Op het non-ODA deel van de HGIS (dat niet gekoppeld is aan het BNP ) is enkel een inflatiecorrectie toegepast.

Voor verwerking van de ODA-kortingen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 bij de HGIS-nota.

5

Kunt u aangeven op welke wijze de middelen van het stabiliteitsfonds concreet worden besteed en op welke wijze deze bestedingen getoetst worden aan de ODA-criteria?

Het Stabiliteitsfonds heeft een vraaggestuurd karakter, en is dus afhankelijk van voorstellen. Projecten worden voorgedragen aan de Commissie Stabiliteitsfonds. Deze commissie beoordeelt de voorstellen op hun relevantie en uitvoerbaarheid binnen de gestelde beleidskaders.

Aangezien het stabiliteitsfonds tot doel heeft om op snelle en flexibele wijze ondersteuning te bieden aan programma’s die op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling liggen, richten veel van deze activiteiten zich op vredesopbouw (middels bijvoorbeeld Security Sector Reform en Disarmament, Demobilisation and Reintegration), vredeshandhavende activiteiten in ontwikkelingslanden en op conflictpreventie (in de vorm van bijvoorbeeld ondersteuning van bemiddelingspogingen en vredesonderhandelingen). Activiteiten dienen een zo direct mogelijke stabiliserende uitwerking op het conflict te hebben, en zoveel mogelijk internationaal afgestemd te zijn om zo onderdeel uit te maken van de geïntegreerde aanpak van het conflict in kwestie.

Nederland houdt zich bij het bepalen van wat er uit ODA gefinancierd kan worden aan de hiervoor geldende OESO/DAC regels. Zo worden de genoemde DDR en SSR-programma’s bijna geheel uit ODA-middelen betaald (training en hervorming van politie bijvoorbeeld, mits dit voor civiele taken is en niet wordt uitgevoerd door militairen). Zodra de uitvoering echter onder een militaire organisatie valt en er dus sprake is van financiering van de defensieorganisatie, zijn de DAC-regels duidelijk en zijn de kosten niet ODA-toerekenbaar.

De toetsing aan deze OESO/DAC regels bepaalt uiteindelijk onder welk budget (ODA danwel non-ODA) binnen het Stabiliteitsfonds, de activiteiten volgens de OESO regels zullen vallen.

6

Hoeveel geld is er in de jaren 2002 t/m 2009 per jaar, per ministerie uitgegeven aan de verschillende activiteiten in Afghanistan?

Bijgaand een overzicht vanuit Buitenlandse Zaken en Defensie van de HGIS uitgaven t.b.v. Afghanistan vanaf 2002.

HGIS BZ Uitgaven Afghanistan per jaar in EUR x € 1 000,1

2002120 928
200354 343
200451 194
200547 730
200670 724
200765 172
200887 938
200948 461

1 d.d. 14 oktober 2009.

Toelichting:

Betreft HGIS BZ uitgaven ten behoeve van Afghanistan, met inbegrip van humanitaire hulp en bijdragen aan civiel-militaire activiteiten. De uitgaven voor militairen werkzaam in de Provincial Reconstruction Teams die CIMIC activiteiten begeleiden, vallen onder de HGIS-Defensie-uitgaven.

HGIS Defensie Uitgaven Afghanistan per jaar in EUR x € 1 000,-

200214 264
200331 832
200432 436
200541 290
2006177 396
2007248 157
2008279 270
2009329 000
2009 is raming  
Totaal1 153 645

Toelichting:

Betreft de uitgaven voor Afghanistan totaal (algemeen, PRT, F16 en Stage III) vanaf 2002. ISAF Stage III loopt vanaf medio 2006. Bron: Jaarverslagen Defensie beleidsartikel 20 «uitvoeren crisisbeheersingsoperaties» 2002 – 2008 betreffen realisatiecijfer.

7

Kan een overzicht worden gegeven van de groeicijfers (eventueel negatieve groei) van ontwikkelingslanden waaraan Nederland steun heeft gegeven in 2008 en 2009 en kan worden aangegeven hoe deze groeicijfers zich verhouden tot de groeicijfers van Nederland in 2008 en 2009?

Tabel 1. Overzicht van groeicijfers van het Bruto Binnenlands Product 2008 en voorspellingen voor 2009 voor alle landen die hulp van Nederland ontvangen

 Groei Bruto Binnenlands Product (2008–2009) (in % vergeleken met voorgaande jaar)
Land2008 2009 (voorspelling)
Partnerlanden  
Afghanistan3.415.7
Albanië6.80.7
Armenië6.8– 15.6
Bangladesh6.05.4
Benin5.03.8
Bolivia6.12.8
Bosnië & Herzegovina5.5– 3.0
Burkina Faso5.03.5
Burundi4.53.2
Colombia2.5– 0.3
Congo, Dem. Rep. 6.22.7 
Egypte7.24.7
Eritrea1.00.3
Ethiopië11.67.5
Georgië2.1– 4.0
Ghana7.34.5
Guatemala4.00.4
Indonesië6.14.0
Jemen3.64.2
Kaap Verdië5.93.5
Kenia1.72.5
Kosovo....
Macedonië4.9– 2.5
Mali5.14.1
Moldavië7.2– 9.0
Mongolië8.90.5
Mozambique6.84.3
Nicaragua3.2– 1.0
Oeganda9.07.0
Pakistan2.02.0
Palestijnse Autoriteiten.. ..
Rwanda11.25.3
Senegal2.51.5
Soedan6.84.0
Sri Lanka6.03.0
Suriname6.01.5
Tanzania7.45.0
Vietnam6.24.6
Zambia5.84.5
Zuid Afrika3.1– 2.2
Nederland*2.0– 4.75

Bron: Groeicijfers BBP: IMF, World Economic Outlook (October 2009)

Groeicijfers BBP Nederland: Macro-Economische Verkenning 2010 , 2009, Centraal Planbureau

8

Kunt u aangeven in welke landen «Partners voor Water» actief is en welke concrete bijdragen het levert aan de oplossingen voor de wereldwaterproblematiek en de versterking van de positie van de Nederlandse watersector?

Partners voor Water is actief in 43 landen: Egypte, Ethiopië, Ghana, Kenya, Mali, Mozambique, Uganda, Zuid Afrika, Armenië, Bangladesh, China, Filippijnen, Georgië, India, Indonesië, Iran, Kazakstan, Kirgizië, Maleisië, Thailand, Vietnam, Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Moldavië, Oekraïne, Polen, Roemenië, Rusland, Slowakije, Tsjechië, Turkije, Brazilië, Mexico, Suriname, Israël, Jordanië, Libanon, Palestijnse Gebieden en Syrië. De inzet van Partners voor Water varieert in deze landen van enigszins actief tot intensief.

In 2010 start een nieuwe (derde) fase van het Partners voor Water; een definitieve landenlijst voor deze fase is nog niet opgesteld.

Het programma draagt bij aan het oplossen van de wereldwaterproblematiek door het aanwenden van Nederlandse technologische en methodologische innovaties op vijf terreinen: water voor voedsel & ecosystemen, water & klimaat, drinkwater & sanitatie, integraal waterbeheer (incl. grondwater), water & veiligheid en water & goed bestuur. Voorbeelden van activiteiten op dit gebied liggen o.a. op het terrein van kleinschalig baggeren in laaggelegen stedelijke gebieden, lager watergebruik en hogere voedselopbrengsten in de geïrrigeerde landbouw, toepassing van overstromingsmodellen en bescherming van deltagebieden, dijkbewakingssystemen en zuiveringstechnieken voor drinkwatervoorziening.

De versterking van de positie gebeurt op verschillende manieren. Enerzijds weet Nederland via deelname aan fora zoals het Wereld Water Forum en de Stockholm Water Week voor integraal waterbeheer relevante thema’s internationaal te agenderen. Anderzijds leiden succesvolle demonstratieprojecten tot snellere en bredere toepassing van, door de Nederlandse sector ontwikkelde, innovaties in vervolgactiviteiten met andere financieringsbronnen (bv de Wereldbank). Bij deze verdere toepassing worden vaak Nederlandse partijen betrokken, omdat Nederland een uitstekende reputatie weet op te bouwen met een goede balans tussen maatschappelijk relevante thema’s (bijvoorbeeld armoedebestrijding, milieubeheer) en economisch relevante oplossingen.

9

Kunt u toelichten waarom de voorziene ODA-uitgaven aan humanitaire hulp dalen met EUR 60 miljoen, van EUR 297 miljoen in 2009 naar EUR 237 miljoen in 2010?

De daling van de voorziene ODA-uitgaven aan humanitaire hulp met EUR 60 miljoen in 2010 ten opzichte van 2009 is het gevolg van de noodzaak om kortingen door te voeren in het ODA-budget als gevolg van de neerwaartse aanpassing van het BNP. Als gevolg hiervan is noodhulpbudget in beginsel verlaagd. Hierbij dient wel vermeld te worden dat het werkelijke verloop van de uitgaven – uiteraard – sterk afhankelijk is van de humanitaire noodsituaties die zich gedurende het jaar voordoen. In de praktijk heeft dit in de afgelopen jaren geleid tot een verhoging van dit budget gedurende het jaar ten opzichte van de stand bij ontwerpbegroting. Zo werd in de ontwerpbegroting 2009 uitgegaan van ODA-uitgaven in 2009 ter grootte van EUR 246 mln; inmiddels wordt voor 2009 dus uitgegaan van ODA-uitgaven ter grootte van EUR 297 mln.

10

Hoe komt het dat de bijdrage uit ODA-middelen voor beleidsartikel 1.1 (internationale rechtsorde) zowel relatief als absoluut stijgt, terwijl de totale middelen voor dit beleidsartikel dalen?

Artikel 1.1 Internationale Rechtsorde bestaat uit ODA en non-ODA budgetten. De toename van de verplichte bijdrage aan de «Verenigde Naties» (waarvan 12% aan ODA toegerekend wordt), is kleiner dan de daling van het non-ODA budget voor «Bijdragen internationaal recht». Hierdoor ontstaat de situatie dat het totale budget op artikel 1.1 daalt, terwijl het ODA budget zowel relatief als absoluut stijgt.

11

Kunt u inzicht geven in de uitgaven onder de post «participatie civil society»?

Dit betreft het begrotingsartikel 5.6, versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden. Hieronder vallen de volgende programma’s.

PSO capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden31 000
Vakbondsmedefinancieringsprogramma16 345
SNV Programma76 500
Medefinancieringsstelsel438 872
Overige programma’s10 895
Totaal573 612

12

Kunt u toelichten waaruit precies de ODA-uitgaven onder de post «armoedebestrijding» bestaan?

ODA-uitgaven binnen sub-artikel 4.2 omvatten onder meer de bijdragen aan multilaterale instellingen zoals UNDP, UNIDO, IFAD. Ook het Wereldbank Partnership programma en de middelenaanvullingen bij de regionale ontwikkelingsfondsen zijn onder dit artikel opgenomen. Overige ODA-uitgaven betreffen onder meer de algemene begrotingssteun, schuldverlichting en de sector doorsnijdende programma’s in de partnerlanden.

13

Waarom stijgt het percentage aan ODA-middelen in «uitvoering crisisbeheersingsoperaties» de afgelopen jaren en de komende jaren gestaag? Wat is de reden dat er vanuit ODA-middelen meer moet worden bijgedragen? Hoe sluit dit aan bij de onderliggende gedachte waarom we wereldwijd actief zijn voor vrede en veiligheid, namelijk opdat «conflicten elders hun weg naar onze grenzen niet zullen vinden» (begroting 2010 van het ministerie van Buitenlandse Zaken, pagina 29)?

Van het budget voor «Uitvoeren crisisbeheersingsoperaties» op de begroting van Defensie wordt in de begroting en de meerjarencijfers sinds 2004 jaarlijks EUR 13 miljoen aan ODA toegerekend. Na afloop van een begrotingsjaar wordt aan de hand van de OESO/DAC-criteria en de gedurende het jaar uitgevoerde activiteiten vastgesteld hoe hoog de feitelijke ODA-prestatie geweest is. Indien deze lager uitkomt dan EUR 13 miljoen, dan wordt het ODA-budget via de eindejaarsmarge in latere jaren voor het verschil gecompenseerd.

14

Hoe worden de voorziene € 5 miljoen ODA-uitgaven van het Ministerie van Economische Zaken op de post «het gericht ondersteunen van het bedrijfsleven in kansrijke sectoren op zowel binnen- als buitenlandse markten» besteed?

Deze middelen worden besteed via de Package4Growth faciliteit, een faciliteit die een bijdrage levert aan de duurzame economische ontwikkeling van China en India. Nederlandse bedrijven met onderscheidende kennis, producten en diensten in geselecteerde sectoren (India: agro-industrie, biotechnologie, bouw, ICT, infrastructuur, logistiek en de medische sector; China: energie, industrie en technologie, infrastructuur, landbouw en water) worden uit de faciliteit ondersteund.

15

Zal de enorme toename in de EKI-schuldkwijtschelding plaatsvinden op bilateraal of multilateraal niveau of beide? Kunt u aangeven welke landen hieronder vallen en voor welk bedrag?

Het relatief hoge bedrag dat in 2010 geraamd is voor de EKI-toerekening aan ODA komt voort uit de verwachting dat de Democratische Republiek Congo (DRC) in 2010 het HIPC-eindpunt bereikt en daarmee in aanmerking komt voor schuldkwijtschelding, waartoe in de Club van Parijs zal worden besloten. Voorwaarde voor schuldkwijtschelding is wel dat aan alle criteria wordt voldaan, hetgeen door Nederland kritisch zal worden bezien.

In het geval van de DRC gaat het om bilaterale vorderingen uit hoofde van de exportkredietverzekering van Nederland op de DRC, waarmee een bedrag van circa EUR 300 miljoen is gemoeid. Conform geldende afspraken en de regels van de DAC zal deze schuldkwijtschelding aan ODA worden toegerekend.

16

Kunt u een toelichting geven op de kasschuif à EUR 100 mln.?

Het betreft hierbij een kasschuif binnen het ODA-budget die voortkomt uit het Aanvullend Beleidsakkoord. Ten behoeve van het algemene budgettaire beeld is in het Aanvullend Beleidsakkoord opgenomen dat het ODA-budget in 2010 met EUR 100 mln. wordt verlaagd (zie ook pagina 20 van het Aanvullend Beleidsakkoord). Deze EUR 100 mln. wordt in 2011 aan het ODA-budget toegevoegd. Het gaat dus om een budgetneutrale kasschuif tussen twee begrotingsjaren.

17

Geeft Nederland naast de bijdrage aan het EOF nog op andere manieren geld aan EU-ontwikkelingssamenwerking en zo ja op welke manieren en hoeveel geld is daarmee gemoeid?

De Europese ontwikkelingssamenwerking wordt via twee kanalen gefinancierd. Ten eerste dragen lidstaten bij aan het Europese Ontwikkelingsfonds waarmee de ontwikkelingssamenwerking aan de ACS-landen (Afrika, Caraïben en Stille Oceaan) wordt gefinancierd. Het EOF is geen onderdeel van de Europese begroting. Op 5 juli 2007 nam de Tweede Kamer met algemene stemmen aan het wetsvoorstel tot goedkeuring van: 1) het in 2005 herziene verdrag van Cotonou tussen de ACS-landen en de EU; 2) het op 17 juli 2006 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de EU-lidstaten betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008–2013 voor de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (ook wel bekend als het 10e EOF).

De hulp aan de overige regio’s in de wereld wordt gefinancierd uit de Communautaire begroting (Categorie 4: «de EU als een mondiale partner»). In 2009 is hiervoor € 7,8 miljard beschikbaar. De belangrijkste instrumenten daarbij zijn:

– Het Development Cooperation Instrument (hulp aan Azië en Latijnsamerika en thematische programma’s voor alle OS-landen), met een enveloppe van ruim € 17 miljard voor de periode 2007–2013.

– Het European Neighbourhood and Partnership Instrument (hulp aan de Ooster- en Zuiderburen van de EU), met een enveloppe van ruim € 11 miljard (periode 2007–2013).

– Het instrument voor Pre-accessie (hulp aan de Westelijke Balkan en Turkije), met een enveloppe van ruim € 11 miljard (periode 2007–2013).

– Humanitaire hulp, met een enveloppe van ruim € 5 miljard (periode 2007–2013).

– Het stabiliteitsinstrument, met een enveloppe van € 2,5 miljard (periode 2007–2013).

– Het instrument voor democratie en mensenrechten (ca € 1 miljard, periode 2007–2013).

De Tweede Kamer is over bovenstaande instrumenten geïnformeerd via de BNC-procedure (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen). Het Europees Parlement is maximaal betrokken geweest via de codecisie procedure bij het Development Cooperation Instrument, het European Neighbourhood and Partnership Instrument, het instrument voor democratie en mensenrechten, het stabiliteitsinstrument alsmede de humanitaire hulp.

Voor Nederland is hiermee in 2010 in totaal EUR 456 miljoen aan ODA-uitgaven gemoeid, waarvan EUR 191 miljoen voor het EOF en EUR 265 miljoen als toerekening van de ODA-uitgaven onder categorie 4 van de EU-begroting (HGIS nota 2010, tabel 4a; Kamerstuk 32 126, nrs.1–2).

18

Hoe komt het dat de bijdrage uit ODA-middelen voor het vreemdelingenbeleid dat valt onder HGIS, toeneemt (pagina 26) en het non-ODA gedeelte hiervoor afneemt (pagina 36)?

De eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen wordt conform de OESO/DAC criteria gefinancierd uit ODA middelen. In 2010 wordt een toename van deze asielzoekers en van de hiermee gerelateerde kosten verwacht. De uitvoering van de opvang van asielzoekers ligt bij het ministerie van Justitie. De non-ODA uitgaven hebben onder meer betrekking op de inzet van vertrouwensadvocaten, legalisatie en verificatie en de bijdrage aan internationale organisaties op gebied van asiel en migratie. De verwachting is dat ze licht zullen dalen ten opzichte van 2009.

19

Welke partnerlanden ontvangen begrotingssteun en om welke bedragen gaat het per land?

Hieronder vindt u een overzicht van gereserveerde en reeds uitbetaalde bedragen voor algemene en sectorale begrotingssteun.

Algemene begrotingssteun:

LandABS 2009ABS 2010
Benin10 000 0008 275 000
Burkina Faso20 500 00020 500 000
Burundi10 700 00010 700 000
Georgië2 500 0002 000 000
Ghana25 000 00020 000 000
Mali10 000 00013 000 000
Macedonië7 000 000
Moldavië2 775 000
Mozambique18 000 00018 000 000
Senegal10 000 0007 500 000
Tanzania30 000 00020 400 000
Zambia10 000 00010 000 000
Totaal153 700 000133 150 000

Niet-partnerland:

LandABS 2009ABS 2010
Bhutan2 000 0002 000 000

Sectorale begrotingssteun:

LandSBS 2009SBS 2010Sectoren
Kaapverdië3 500 000 Onderwijs
Colombia5 265 0005 265 000Milieu
Ghana25 000 00025 000 000Milieu, Gezondheid
Mali29 000 00018 000 000Onderwijs, Gezondheid
Rwanda9 900 0009 900 000Onderwijs
Senegal12 250 00012 000 000Milieu
Uganda22 000 00022 000 000Onderwijs, Justitie
Totaal106 915 00092 165 000 

20

Wat zijn de uitgaven per partnerland per thema in 2008 en 2009

Zie bijlage 11

21

Voor welk type activiteiten staan de uitgaven voor mensenrechten en gender in de Democratische Republiek Congo gepland?

In de DRC is de strijd tegen seksueel geweld als oorlogswapen een centraal onderdeel van de Nederlandse inzet geworden, onder andere door het optreden van Nederland als cosecretaris van de thematische sous groupe tegen seksueel geweld. De sous groupe coördineert de inspanningen van donoren en overheid op dit gebied. Daarnaast financiert Nederland een project van de NGO’s Heal Africa en de American Bar Association in de provincie Maniema, waarmee de toegang van slachtoffers tot rechtspraak wordt vergroot. Ook ondersteunen we de NGO Search for Common Ground op het gebied van training van militairen voor de bestrijding van seksueel geweld. Deze activiteiten zullen in 2010 doorgaan.

Verder werkt Nederland momenteel met de voornaamste bilaterale donoren op het gebied van seksueel geweld aan een Collective Funding Arrangements for Sexual and Gender Based Violence binnen het financieringsmechanisme dat de VN opzet voor het overkoepelende Congolese stabilisatieplan. Dit poolfonds zal in 2010 – zo niet eerder – operationeel worden.

Tot slot wordt uit het Mensenrechtenfonds een project gefinancierd dat is ingediend door de winnares van de Mensenrechtentulp 2008, mw. Justine Masika Bihamba. Dit project richt zich op het verschaffen van medische en psychosociale hulp aan slachtoffers van verkrachtingen en richt zich bovendien op de lobby om de straffeloosheid van dit soort misdaden tegen te gaan.

22

Naar welk type activiteiten gaan de geplande uitgaven voor mensenrechten en goed bestuur in Pakistan? Draagt Nederland bij aan het zogenaamde «Malakand Plan» en/of aan activiteiten van de Group of Friends of Democratic Pakistan?

Het programma ter bevordering van mensenrechten en goed bestuur bestaat uit strategische interventies, gericht op relevante actoren binnen het krachtenveld van het openbaar bestuur en maatschappelijk middenveld. In concreto zijn dat in het geval van Pakistan het parlement, politieke partijen, media, rechterlijke macht en «civil society». Doel van de Nederlandse interventies is het versterken van de institutionele capaciteit, met een nadruk op transparantie, betrouwbaarheid en verantwoording, hetgeen voorwaarden zijn voor een open en stabiele democratische samenleving. Aandacht voor gender is themadoorsnijdend binnen het GMV programma.

Enkele voorbeelden van GMV-projecten zijn het versterken van de capaciteit van het parlementaire secretariaat (griffie) van beide Kamers van het Pakistaanse parlement, het opzetten van een mensenrechtenfonds voor lokale organisaties gericht op onderwerpen als vrijheid van informatie, economische rechten, verbeteren van positie van gevangenen e.d., en steun aan het Pakistaanse secretariaat voor de Afghanistan-Pakistan Peace Jirga.

Nederland is actief lid van de Friends of Democratic Pakistan (FoDP). Pakistan heeft een wederopbouwstrategie voor de Malakand-divisie (ondermeer Swat, Buner en Dir) opgesteld. De FoDP richt zich de komende periode op de ondersteuning bij de uitvoering van het plan voor de reconstructie van Malakand. In dat kader zal Nederland op korte termijn een bijdrage leveren aan de reconstructie van scholen in Malakand (met name meisjesscholen), en training van leraren in traumaverwerking van leerlingen. Daarnaast beziet Nederland of het een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van vocational trainingsprogramma’s voor Malakand. Een beroepsopleiding, en daarmee het bieden van een toekomstperspectief, verkleint het risico van radicalisering. Nederland heeft soortgelijke projecten gesteund in Afghanistan.

23

Welke resultaten heeft de Nederlandse bijdrage aan onderwijs in Pakistan tot nu toe behaald? Hoe dragen geplande onderwijs bijdragen bij aan onderwijshervorming en bestrijding van religieus extremisme?

Het Nederlandse onderwijsprogramma in Pakistan richtte zich de laatste jaren met name op de reconstructie van scholen na de desastreuze aardbeving van 2005. Honderden publieke scholen zijn met behulp van Nederlandse bijdragen herbouwd, waardoor honderdduizenden kinderen weer naar school kunnen. Toegang tot kwalitatief goed en gratis openbaar onderwijs is een van de weinige manieren om ouders te overtuigen dat openbaar onderwijs een alternatief is voor het beperkte en soms extremistisch religieuze onderwijs dat vaak geboden wordt in madrassa’s.

Daarnaast draagt Nederland via het Duitse Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit (GTZ) bij aan onderwijscurriculumhervorming, gericht op aanpassen en moderniseren van lesprogramma’s en lesmateriaal.

Het Nederlandse onderwijsprogramma richt zich naast continuering van bovengenoemd curriculumhervormingsprogramma op het behalen van ondermeer universeel onderwijs voor jongens en meisjes (MDG 2). De provincies NorthWest Frontier Province (NWFP), waar Malakand onderdeel van is, en Baluchistan zijn daarbij prioritaire gebieden. Curriculumhervorming en tot stand brengen van kwalitatief goed onderwijs zijn hierbij wederom de richtlijnen.

24

Kunt u bij de geplande ODA-uitgaven per land een splitsing maken tussen algemene en sectorale begrotingssteun? Kunt u bij de sectorale begrotingssteun aangeven hoe dit is onderverdeeld?

Zie het antwoord op vraag 19.

25

Voor welk type activiteiten zijn de uitgaven voor mensenrechten, goed bestuur en gender in Egypte gepland in 2010?

In 2010 zal in Egypte voor wat betreft mensenrechten, worden ingezet op het versterken van relaties met instituties op dit gebied. Voorbeelden hiervan zijn het financieren van de samenwerking tussen het Centre for Prevention of Torture en de Nationale Mensenrechtenraad, het institutioneel versterken van mensenrechten NGO’s en het vergroten van kennis over mensenrechten onder gevangenispersoneel en de rechterlijke macht. Ook zullen inspanningen zich richten op beleidsbeïnvloeding door bijvoorbeeld NGO’s te betrekken bij de Universal Periodic Review van Egypte in 2010 in de VN Mensenrechtenraad.

Activiteiten op het gebied van goed bestuur richten zich op onder meer op capaciteitsopbouw binnen het Egyptische ministerie van Financiën op het gebied van public finance management (PFM), onderzoek op het gebied van anticorruptie en decentralisatie van ontwikkelingsplanning en financieel beheer. Met het Nederlandse waterprogramma zet Nederland voorts in op goed bestuur en beheer van water. Tevens tracht Nederlands middels dit programma de actieve betrokkenheid van vrouwen bij waterbeheer in deze beheersorganen te bevorderen. Voor wat betreft gender wordt ingezet op programma’s gericht op scholing van meisjes, empowerment en reproductieve rechten.

26

Kunt u aangeven aan welke specifieke programma’s de bijdrage van € 12 879 000,– aan het World Bank Partnership Programma besteed wordt? Kunt u tevens een overzicht geven van de door Nederland gefinancierde programma’s en aangeven in welke mate er geïnvesteerd wordt in hernieuwbare energie en/of fossiele energie?

De bijdrage aan het World Bank Partnership Programma wordt besteed aan het «Energy Sector management Assistance Programma» (ESMAP), Asia Sustainable and Alternative Energy Programma (ASTAE), The Global Partnership on Output-Based Aid (GPOBA) en het Nile Basin Initiative. Alle door Nederland gefinancierde programma’s in het kader van het World Bank partnership Programma betreffen hernieuwbare energie.

27

Welke activiteiten vallen onder «speciale activiteiten» onder het kopje «particulier kanaal»? Waarom zijn deze uitgaven in 2009 zoveel hoger dan begroot in de originele begroting van 2009?

Onder het kopje «speciale activiteiten» vallen activiteiten op het gebied van drinkwater en sanitatie (zoals Aqua for All), biodiversiteit en bossen (bijvoorbeeld een activiteit voor Global and sustainable rural development met de Universiteit Wageningen) en hernieuwbare energie (zoals het Fonds Duurzame Biomassa Mondiaal en het Daey Ouwens Fonds via Senternovem en een partnership gericht op het particuliere kanaal met BMZ). De geplande uitgaven voor 2009 zijn hoger dan in de originele begroting 2009, omdat destijds sommige activiteiten voor de intensivering van het thema klimaat en energie nog niet volledig waren geprogrammeerd.

28

Zijn de «directe uitgaven Natuur en Milieu», uitgaven via het bilaterale kanaal? Welke landen en/of projecten zijn gesneuveld bij het bezuinigen op deze post?

Uitgaven die worden gerapporteerd onder «directe uitgaven Natuur en Milieu» zijn uitgaven via het bilaterale kanaal voor zover het de «landenspecifieke sectorale samenwerking» betreft. Dit geldt eveneens voor de «thematische samenwerking in landen en regio’s», met dien ten verstande dat hieruit ook regionale programma’s worden gefinancierd (zoals het Congobekken en het Amazone gebied).

In onder andere Benin, Bolivia, Egypte, Ghana, Mali, Senegal, Tanzania en Vietnam is bezuinigd op de programma’s op het gebied van Natuur en Milieu.

29

Uit welke beleidsartikelen (gespecificeerd per ministerie, per subartikel) komen de verschillende middelen voor de bijdragen aan «Natuur, milieu en water»?

Buitenlandse Zaken: artikelen 2.5; 2.6; 2.7; 2.9; 3.3; 4.2; 4.3; 5.2; 5.6; 6.1; 6.2 en 11 (bij sommige artikelen wordt een deel toegerekend aan «Natuur Milieu en Water»)

Financiën: artikel 20

VROM: artikelen 43.08.04 en 47.44.04

Verkeer en Waterstaat: artikel 31.01

Economische Zaken: artikel 4.20

30

Waarom zijn de uitgaven aan MATRA onder het kopje «particulier kanaal» voor 2009 en 2010 niet meegenomen in de optelsom «subtotaal particulier kanaal»? Waarom stond deze post niet in de begroting van 2009 (onder het kopje «particulier kanaal»)? Klopt het dat de uitgaven aan MATRA in 2009 en voor 2010 ook niet zijn meegenomen in de totaalberekening van ODA-middelen voor «Natuur, Milieu en Water»? Hoe verandert dit de berekening van ODA-middelen voor «Natuur, Milieu en Water» als percentage van het BNP? Wat doet de post «subtotaal overig» tussen de uitgaven onder het kopje «particulier kanaal»? Staan er meer onregelmatigheden in deze berekeningen voor de jaren 2008, 2009 en 2010?

De post «subtotaal overig» geeft het subtotaal weer van de daaronder staande programma’s. Hierbij wordt MATRA wel genoemd maar is het genoemde bedrag abusievelijk niet opgenomen in dit subtotaal. De raming voor MATRA is derhalve ook niet opgenomen in de totaaluitgaven voor Natuur en Milieu. Gezien de relatief geringe hoogte van het bedrag voor MATRA heeft dit nagenoeg geen invloed op de uitkomst voor Natuur, Milieu en Water als percentage van het BNP. Deze onregelmatigheid zal in het overzicht worden aangepast. Het overzicht bevat geen andere onregelmatigheden.

31

Welke bedragen zijn er voor UNDP, UNICEF, OCHA, FAO, WFP, WHO en UNHCR begroot voor 2010 en 2011 en welk bedrag kregen deze organisaties in 2009?

In onderstaand overzicht zijn de in 2009, 2010 en 2011 geplande of reeds overgemaakte algemene (ongeoormerkte) bijdragen (inclusief middelenaanvullingen) en bijdragen aan partnerschapsprogramma’s aan bovenstaande multilaterale organisaties opgenomen.

(in miljoenen EUR)20092010 2011
 Totaalwaarvan ODATotaalwaarvan ODATotaalwaarvan ODA
VN-organisaties      
UNDP909090909090
UNICEF353535353535
UNHCR424242424242
WFP404040404040
WHO (incl. bijdrage VWS)272025172517
FAO (incl. bijdrage LNV)129129129
OCHA404040404040

32

Kan worden aangegeven welk deel van het budget voor UNAIDS en GFATM is toe te schrijven aan SRGR?

Voor UNAIDS is het niet mogelijk exact aan te geven welk deel van het budget is toe te schrijven aan SRGR. Nederland geeft jaarlijks een niet-geoormerkte bijdrage aan het core budget van UNAIDS. Dit budget – het Unified Budget and Workplan (UBW) – wordt verdeeld over UNAIDS Secretariaat en de tien co-sponsors (ILO, UNDP, UNESCO, UNFPA, UNHCR, UNICEF, UNODC, WFP, WHO, World Bank). Ten minste vijf van de tien cosponsors houden zich bezig met onderdelen van de SRGR-agenda.

Ook voor het GFATM is niet precies te zeggen welk deel van het budget toe te schrijven is aan SRGR. Uit de impactstudie van het GFATM in 2008 blijkt wel dat 30 procent van het budget dat aan aids wordt besteed direct wordt besteed aan dienstverlening voor preventie. Hiertoe behoren het voorkomen van overdracht van moeder op kind, voorlichting en condooms.

Nederland dringt er bij beide organisaties op aan dat aandacht voor SRGR essentieel is voor aidsbestrijding. Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap van de beheersraad van UNAIDS in 2010 zullen we dat ook krachtig uitdragen.

33

Kan worden aangegeven hoe SRGR wordt ontzien in de bezuinigingen op UNFPA?

De Nederlandse bijdrage aan UNFPA uit centrale middelen bestaat uit een jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage, een bijdrage aan het thematische Global Programme for Reproductive Health Commodity Security (GP RHCS) en een bijdrage aan het Thematic Fund for Maternal Health (TF MH).

De Nederlandse bijdrage aan het GP RHCS werd vorig jaar met EUR 25 miljoen verhoogd tot EUR 30 miljoen per jaar (2008–2011), waarmee Nederland een van de grootste donoren van dit programma is.

De bezuinigingen op de bijdrage aan UNFPA hebben betrekking op de Nederlandse algemene vrijwillige bijdrage, en daarmee op alle werkterreinen binnen het UNFPA-mandaat en de uitvoering van het UNFPA meerjarig strategisch plan 2007–2013. Via het GP RHCS en het TF MH wordt onverminderd steun gegeven aan de inzet ten behoeve van SRGR in ontwikkelingslanden. Deze thematische programma’s dragen bij aan het vergroten van de toegang tot reproductieve gezondheidsmiddelen en -dienstverlening (inclusief family planning), zorg voor moeder en pasgeborene, en versterking van gezondheidssystemen voor het effectief terugdringen van moedersterfte en verbetering gezondheid van vrouwen/moeders.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), Voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), Ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GL).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GL).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven