nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2010
Hierbij bied ik u het rapport Ontzien en ontwikkelen
in de Publieke Sector aan, dat ingaat op het ontziebeleid bij overheidssectoren.1 Dit recente onderzoek sluit thematisch goed aan bij de
motie van uw Lid Heijnen over leeftijdbewust personeelsbeleid (Kamerstuk 32 123
VII, nr. 36), die uw Kamer op 17 december 2009 heeft aangenomen.
Centraal in het onderzoek staat de vraag in hoeverre de sociale partners het
ontziebeleid zoals in cao’s en arbeidsvoorwaardelijke regelingen2 is vastgelegd, omzetten naar een activerend leeftijdbewust
personeelsbeleid.
De stichting Verbond Sectorwerkgevers Overheid (hierna: het VSO) –
de koepel van de overheid- en onderwijssectoren – heeft opdracht gegeven
tot dit onderzoek, omdat het VSO het oude ontziebeleid, zoals in cao’s
en arbeidsvoorwaardelijke regelingen in sectoren is vastgelegd, ter discussie
heeft gesteld. Als er CAO-onderhandelingen zijn in een overheidssector, dan
wordt dit onderwerp door overheidswerkgevers geagendeerd.
Naar aanleiding van de motie heb ik het bestuur van het VSO verzocht om
het rapport beschikbaar te stellen voor uw Kamer. Het bestuur heeft hier positief
op gereageerd.
Dit onderzoek geeft een inventarisatie van het ontziebeleid, zoals dat
in cao’s of in arbeidsvoorwaardelijke regelingen van overheidssectoren
is verwoord. Met ontziebeleid wordt bedoeld het stelsel van (generieke) ontziemaatregelen
om ouderen langer te laten participeren door hen te ontzien. Er is speciaal
gekeken naar de succes- en faalfactoren bij de onderhandelingen om van ontziebeleid
naar een activerend personeelsbeleid bij een bepaalde overheidssector te komen.
De onderzoekers concluderen dat de sociale partners in alle overheids-
en onderwijssectoren bezig zijn met het ontwikkelen van een activerend personeelsbeleid
en met ontwikkelmaatregelen die de duurzame inzetbaarheid van de ouderen bevorderen.
Sommige sectoren hebben hierover al concrete cao-afspraken gemaakt. Andere
sectoren hebben in hun cao-akkoord aangegeven eerst een verkennende studie
te willen starten naar de mogelijkheden van een dergelijk beleid
door het omzetten of afschaffen van ontziemaatregelen. Daar waar cao-afspraken
gemaakt zijn, maken individuele organisaties binnen de betreffende sector
een vertaalslag van de centraal gemaakte afspraken uit het cao naar het personeelsbeleid
binnen hun eigen organisaties.
Een belangrijk aspect van veel maatregelen die worden genomen is dat er
sprake is van maatwerk en individuele keuzemogelijkheden. Juist door het toepassen
van een maatwerkconcept bij ontwikkelmaatregelen is het mogelijk om rekening
te houden met de diversiteit van de werknemers binnen de organisatie, zo bleek
uit de casestudies.
Kortom, er is bij de sociale partners duidelijk sprake van een kanteling
in het denken over het ontziebeleid. Uit dat onderzoek blijkt dat zij in de
sectoren op constructieve wijze werken aan de omzetting naar een activerend
personeelsbeleid voor ouderen; het generieke ontziebeleid wordt specifiek
activerend beleid, dus meer maatwerk. Deze constatering sluit goed aan bij
de visie van het kabinet.
Het bestuur van het VSO is van mening dat de huidige ontwikkelingen op
het gebied van leeftijdbewust personeelsbeleid aansluiten bij het goed (overheids)werkgeverschap
dat het bestuur voorstaat.
Regelmatig heb ik overleg met het bestuur als ook met de centrales van
overheidspersoneel over arbeidszaken die het overheidspersoneel aangaan. In
die overleggen bespreek ik de visie van het kabinet op het overheidspersoneelsbeleid.
Echter, ik kan niet rechtstreeks treden in de onderhandelingen tussen
de sociale partners. In de overheidssectoren (Rijk en Politie) waarvoor ik
zelf werkgever en cao-onderhandelaar ben, kan ik uiteraard wel direct invloed
uitoefenen.
In de nota Arbeidsparticipatie Ouderen die uw Kamer 7 december 2009
heeft mogen ontvangen, heeft het kabinet aangekondigd dat ik zonodig met aanvullende
maatregelen kom om de participatie van ouderen bij overheidssectoren te faciliteren.
Dat zouden ook maatregelen kunnen zijn om de inzetbaarheid en arbeidsmobiliteit
van ouderen (die thans beperkt is) te vergroten. Het is niet uitgesloten dat
het advies van de SER over arbeidsmobiliteit tussen publieke en private sector
dat voor de zomer wordt verwacht, daarvoor ook aanknopingspunten biedt. Daarom
zal ik u hierover informeren na het uitkomen van advies en na overleg met
de sociale partners.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst