nr. 37
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2009
In het algemeen overleg van 29 september jl. is onder meer het rapport
van het evaluatieonderzoek naar het functioneren van de Militaire Geestelijke
Gezondheidszorg (MGGZ) aan de orde geweest. Dit rapport gaat onder andere
in op het vóórkomen van comorbiditeit en persoonlijkheidsstoornissen.
Tijdens het algemeen overleg heb ik toegezegd dit toe te lichten. Met deze
brief voldoe ik aan deze toezegging.
In de psychologie en psychiatrie wordt voor diagnose en de statistiek
van aandoeningen gebruik gemaakt van de Diagnostic and
Statistic Manual of Mental Disorders, de zogenaamde DSM-IV-TR classificatie.
Deze systematiek kent vijf assen waarop een cliënt wordt beoordeeld:
As I
klinische aandoeningen;
As II
persoonlijkheidsstoornissen;
As III
somatische aandoeningen;
As IV
psychosociale en omgevingsproblemen;
As V
algehele beoordeling van het functioneren.
Bij iedere psychologische of psychiatrische beoordeling worden alle assen
toegepast. Het gebruik van de DSM-classificatie leidt tot een uitgebreide
en systematische evaluatie.
Het begrip comorbiditeit betekent dat er naast de primaire diagnose waarvoor
hulp wordt gezocht, sprake is van een bijkomende psychische stoornis (in as
I of as II) of een lichamelijke aandoening (in as III). Soms hebben deze problemen
direct te maken met de primaire diagnose, bijvoorbeeld een hormonale afwijking
in as III bij een depressie in as I.
Het veelvuldig vóórkomen van comorbiditeit is een logisch
gevolg van het gebruik van registratie in de DSM-classificatie in meerdere
assen en zegt op zichzelf niets over de ernst van de problematiek. De in het
rapport genoemde aantallen patiënten met comorbiditeit zijn gebaseerd
op de DSM-diagnose ná aanmelding en voltooiing van het intaketraject
en de indicatiestelling, en voorafgaand aan het behandeltraject. De behandeling
hoeft niet altijd gericht te zijn op alle gevonden problematiek, omdat bij behandeling van de problematiek in de ene as vaak ook de problematiek
in een andere as kan verbeteren.
Er is geen reden aan te nemen dat onder militairen meer sprake is van
comorbiditeit dan onder de burgerbevolking. In het op 1 juni 2005 aangeboden
advies «Bijzondere Missie: Geestelijke Gezondheidszorg voor militairen
en veteranen» (Kamerstuk 30 139 nr. 1) stelt prof.dr. B. P. R.
Gersons dat militairen en burgers van gelijke leeftijd en geslacht, op basis
van afgeleide gegevens, vergelijkbaar zijn ten aanzien van het algemene vóórkomen
van psychische stoornissen, en dat in de civiele en militaire GGZ in dezelfde
mate vergelijkbare diagnoses worden gesteld.
In een rondetafelgesprek met deelnemers in het Landelijk Zorgsysteem Veteranen
(LZV) dat in het evaluatierapport wordt beschreven, is door één
van de partners naar voren gebracht dat meer dan 50 procent van de bij deze
instelling aangemelde patiënten ook persoonlijkheidsstoornissen in as
II heeft. Dit percentage moet worden beschouwd als een waarneming binnen de
eigen instelling en verschilt niet veel van het percentage persoonlijkheidsstoornissen
binnen de algemene populatie die met GGZ in aanraking komt. Van alle poliklinisch
behandelde mensen binnen GGZ-instellingen wordt bij 40 procent een persoonlijkheidsstoornis
vastgesteld; bij klinisch behandelde cliënten ligt dit getal op 60 procent.
Uit het evaluatierapport blijkt dat enkele kengetallen nog niet beschikbaar
zijn.
Het gaat hier om de aantallen militairen en veteranen die door verschillende
instanties naar het LZV zijn verwezen. De reden is dat binnen het LZV gebruik
wordt gemaakt van verschillende registratiesystemen. Bij de systemen van een
aantal instellingen is de veteraan nog niet eenduidig herkenbaar. Dit betekent
dat veteranen handmatig moeten worden geteld, wat tot nu toe tot incomplete
uitkomsten leidt. Intussen wordt de registratie van kwantitatieve data met
de partners in het LZV aangepakt. De planning is dat vanaf 2010 alle
partners van het LZV in staat zijn betrouwbare kengetallen over veteranen
te verstrekken.
De staatssecretaris van Defensie,
J. G. de Vries