32 049 (R 1891)
Goedkeuring van de op 28 april 2008 en 5 mei 2008 te Washington totstandgekomen wijzigingen van de Overeenkomst betreffende het Internationale Monetaire Fonds (Trb. 2009, 17)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 december 2009

Met belangstelling is kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Financiën naar aanleiding van het voorstel van Rijkswet tot goedkeuring van voornoemde wijzigingen van de IMF-overeenkomst. Op de in het verslag gemaakte opmerkingen wordt hieronder ingegaan.

De leden van de VVD-fractie vragen om nadere argumentatie waarom de regering bij het bepalen van de aard van de verdragswijziging, een besluit van het IMF met verdragskarakter, aan een oud advies van de Raad van State de voorkeur geeft boven een nieuw advies.

De regering meent inderdaad dat de toelichtende nota op dit punt niet aangepast behoefde te worden. De voornaamste reden hiervoor is dat de toelichting het vaste verdragsbeleid van het Koninkrijk weergeeft. Terzake moge het volgende dienen.

Wijziging van een verdrag geschiedt door middel van een nieuw verdrag of, conform het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, op enige andere overeengekomen wijze. Dit laatste komt in de praktijk neer op wijziging bij besluit, genomen door (organen van) een internationale (volkenrechtelijke) organisatie. Wijzigingen van een (oprichtings)verdrag door een volkenrechtelijke organisatie komen frequent voor; zij worden bekendgemaakt in het Tractatenblad. Deze wijzigingen hebben de vorm van een besluit, zijn besluiten vanuit het gezichtspunt van de organisatie en kunnen de vorm aannemen van een reguliere resolutie, zoals in het geval van het IMF, maar kunnen ook vormloos zijn.

Als voor het van kracht worden van zo een besluit nog aanvaarding door partijen is vereist, gaat het niet meer om een «puur» besluit in de zin van artikel 92 van de Grondwet, maar om een besluit met verdragskarakter. Die laatste term is terug te vinden in het advies van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 8 maart 1989 op de ontwerp-Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, Kamerstukken 1988/89, 21 214 (R 1375), blz 12, onder punt 12, waar de Raad een weergave geeft van het regeringsstandpunt. De Raad had terzake eerder bedenkingen geuit, maar constateert aan het eind van het advies dat «het verkeer tussen regering en parlement niet tot een andersluidende opvatting heeft geleid», en voegt daaraan toe dit punt te laten rusten, onder verwijzing naar eerdere adviezen en reacties daarop.

In de memorie van toelichting bij de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen is nader op dit punt ingegaan. Daar wordt het definitieve regeringsstandpunt geformuleerd, met gebruik van de term «besluit met verdragskarakter» (genoemde Kamerstukken, nr 3, blz 13). De Staten-Generaal hebben de ontwerp-rijkswet grondig behandeld, en hebben niet doen blijken van enig ander standpunt of aarzeling terzake. Sindsdien moet het begrip «besluit met verdragskarakter» geacht worden onderdeel uit te maken van het verdragsbeleid van het Koninkrijk en van de Koninkrijkswetgever, iets waar de Raad zelf al op duidt aan het eind van zijn eerder aangehaalde advies.

Een beschrijving en verantwoording van dergelijke verdragswijzigingen, alsmede van de ratio ervoor, werd overigens al gegeven in het proefschrift van mr Sondaal, «De Nederlandse verdragspraktijk», uit 1986, hoofdstuk 4.3.7 en hoofdstuk 7.

Gezien het verdragskarakter van dergelijke besluiten worden deze dus aan de Staten-Generaal ter goedkeuring voorgelegd. Als de regering bij de goedkeuring van het moederverdrag een algemene machtiging zou hebben gevraagd voor eventuele latere verdragswijzigingen, op grond van artikel 7, onderdeel a, van de Rijkswet, en de Staten-Generaal zouden die hebben gegeven, dan zou dat betekenen dat het parlement zich niet meer zou hebben kunnen uitspreken over verdragswijzigingen. Hetzelfde geldt voor een machtiging gegeven voor het geval dat de verdragswijziging al in werking zou treden voordat de parlementaire goedkeuring zou zijn gegeven. Daarom is in het onderhavige geval in de toelichtende nota expliciet opgenomen dat een eventueel nog lopende goedkeuringsprocedure wordt voortgezet. Op die manier komt de regering het gevoelen van het parlement te weten betreffende de dan aan de orde zijnde wijziging en kan de regering bij een afwijzend standpunt van het parlement alsnog een bezwaar indienen bij de organisatie in kwestie, dan wel daarmee rekening houden bij een eventuele volgende wijziging. Het parlement wordt aldus zoveel mogelijk betrokken bij het wijzigingsproces van het verdrag in kwestie.

De leden van de VVD-fractie vragen verder de regering de stemgewichten in het IMF van Nederland en geheel Europa te verschaffen van voor en na de onderhavige wijziging.

Nederland heeft momenteel een stemgewicht van 2,34% in het IMF. Na de onderhavige wijziging zal het stemgewicht van Nederland 2,08% bedragen. De Europese Unie heeft momenteel gezamenlijk 32,13% aan stemgewicht en zal na de onderhavige wijzigingen op 31,04% uitkomen. Deze wijzigingen in de stemgewichten komen voort uit de wijziging in de hoeveelheid basisstemmen, maar ook uit quota verhoging die is bepaald in de tweede ronde van onderhandelingen in 2008, die pas effectief wordt als de onderhavige wijzigingen in de overeenkomst geaccepteerd zijn. Het gaat hier om een quota verhoging van 9,55% die ten goede komt aan ondervertegenwoordigde landen.

Tenslotte hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen naar aanleiding van de verruiming van het beleggingsmandaat van het IMF. Zij verzoeken de regering aan te geven in hoeveel verschillende staatsobligaties en obligaties van financiële instellingen het IMF momenteel heeft belegd en wat tot op heden hiervan het jaarlijkse rendement was. Bovendien willen zij weten wie er binnen de instelling aansprakelijk zal zijn voor het resultaat van deze beleggingen en of het IMF heeft overwogen de beleggingen uit te besteden.

In 2009 heeft het Fonds belegd in acht verschillende staatsobligaties en twee verschillende obligaties van financiële instellingen. In het fiscale jaar 2009 (lopend tot 30 april 2009) is er een rendement gehaald van 6,29%.

Het Management van het IMF is verantwoordelijk voor het resultaat van deze beleggingen en kan door het College van Bewindvoerders hierop worden afgerekend. Het College van Bewindvoerders zal met de wijzigingen alleen de mogelijkheid krijgen de randvoorwaarden, de kaders, de soort producten en de te nemen risico’s te bepalen en zal geen invloed krijgen op de daadwerkelijk te maken individuele beleggingskeuzes. Het samenstellen van de exacte beleggingsportefeuilles voor het Fonds zal in handen blijven van externe managers, die geen toegang hebben tot niet-publieke informatie. De externe managers zijn momenteel de Wereldbank, de Bank for International Settlements (BIS) en twee private partijen. Deze partijen worden afgerekend op het beleggingsresultaat van de betreffende portefeuille. Tot slot is het goed op te merken dat ondanks dat met de wijzigingen het beleggingsmandaat is uitgebreid, het Fonds een conservatieve belegger zal blijven. Bovendien krijgt met deze wijzigingen de Board nu de mogelijkheid om via de bovengenoemde randvoorwaarden, kaders, productkeuze en de te nemen risico, de samenstelling van beleggingen te beïnvloeden, als deze bij voorbeeld teleurstelt.

De minister van Financiën,

W. J. Bos

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven