Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2017
In het debat van woensdag 21 juni jl. over de Europese Raad van 22 en 23 juni 2017
(Handelingen II 2016/17, nr. 90), is door het lid Omtzigt motie, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1239 ingediend. In de motie wordt de regering gevraagd om te reageren op eerdere uitspraken
in de Tweede Kamer van de President van DNB, de heer Knot, over de negatieve gevolgen
van het ECB-beleid voor pensioenfondsen. Tevens vraagt de motie de regering om aan
te geven of zij actie nodig acht.
De heer Knot heeft tijdens het openbare gesprek over macro-economische risico's voor
het financiële stelsel met de vaste Commissie van Financiën (op 14 juni 2017), aangegeven
dat de effecten van het ECB-beleid op de pensioenfondsen zich lastig laten kwantificeren.1 Dit komt mede omdat er naast de negatieve gevolgen voor de dekkingsgraad van pensioenfondsen
van een lagere rente, ook positieve effecten voor pensioenfondsen bestaan – zoals
dat een lage rente de economische groei bevordert en activaprijzen opstuwt, met positief
gevolg voor reële rendementen. Om toch een indicatie te geven van de orde van grootte
gaf de heer Knot – op basis van een modelmatige schatting uit de DNB-publicatie Overzicht Financiële Stabiliteit en enkele additionele aannames – tijdens het gesprek op 14 juni aan dat het negatieve
effect van het ECB-beleid op de dekkingsgraad van de fondsen mogelijk tussen de 5
en 10 procentpunt bedraagt, en waarschijnlijk eerder aan de onderkant van die bandbreedte.
Daarbij merkte de heer Knot tevens op dat het beëindigen van het huidige verruimende
monetaire beleid, geven de huidige financiële positie van de fondsen, geen duurzame
oplossing zal zijn voor de problematiek rond het Nederlandse pensioenstelsel. Hiervoor
is hervorming van het pensioenstelsel nodig. Ook de directeur van het CPB, mw. Van
Geest, benadrukte dit.
De beschouwing van de President van DNB – en de recente publicaties van DNB en het
CPB over de gevolgen van een langdurig lage rente2 – zijn in lijn met eerdere brieven van het kabinet aan uw Kamer.3 Het ruime monetaire beleid en de huidige lage rente beïnvloeden de Nederlandse economie
via zeer uiteenlopende kanalen, zowel in positieve als in negatieve zin. Ook heeft
het kabinet gerapporteerd dat de dalende rente per saldo drukt op de financiële positie
van de pensioenfondsen.4 Daarbij geldt dat het effect van het onconventionele in beginsel tijdelijk is: indien
de rente na verloop van tijd terugkeert naar het niveau dat zonder de uitzonderlijke
verruimende monetaire operaties zou resulteren, betekent dit dat de dekkingsgraden
evenredig herstellen. Hierbij wil ik nogmaals benadrukken dat ook zonder het uitzonderlijke
monetaire beleid, de rente al een aantal decennia een duidelijke neerwaartse trend
vertoont. Nieuw inzicht sinds de eerdere correspondentie met de Kamer is wel dat DNB
en het CPB5 recent hebben aangeven dat de daling van de rente macro-economisch bezien per saldo
gunstig heeft uitgepakt voor de Nederlandse economie als geheel. Zo schat DNB dat
zonder rentedaling de Nederlandse bbp-groei in de periode 2009–2016 gemiddeld 0,4 procentpunt
lager zou zijn uitgekomen.6 Overigens kijkt het kabinet altijd nauwgezet naar de inkomensplaatjes van verschillende
groepen.
Zoals het kabinet heeft benadrukt, hecht het sterk aan de onafhankelijkheid van de
ECB in de uitvoering van haar mandaat.7 Het kabinet ziet – zoals in meerdere debatten met de Kamer gewisseld – ook geen reden
voor actie ten aanzien van de huidige kaders waarbinnen de ECB het monetaire beleid
vormgeeft.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem