32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 105 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 maart 2012

Tijdens het algemeen overleg over pensioenonderwerpen op 29 februari jl. heb ik toegezegd u eind maart te berichten over de wijze waarop pensioenfondsen hun deelnemers hebben geïnformeerd over de mogelijkheid dat hun pensioen in 2013 wordt gekort.

In 2011 heb ik met de Pensioenfederatie (PF) en beide toezichthouders op pensioenterrein, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) afspraken gemaakt over de communicatie over de ontwikkeling van de herstelplannen en mogelijke pensioenkortingen. Op basis van deze afspraken heeft DNB op 20 februari jl. bekend gemaakt dat 103 pensioenfondsen rekening houden met een korting van de pensioenen en -aanspraken in 2013.

Op dezelfde dag publiceerde de Pensioenfederatie een overzicht van fondsen die in 2013 mogelijk gaan korten. Voor dit overzicht hadden 80 van de 103 fondsen zich – op vrijwillige basis – aangemeld. Twee fondsen hebben zich in een later stadium bij de Pensioenfederatie aangemeld. Naast aanmelding voor het overzicht van de Pensioenfederatie hebben de betreffende pensioenfondsen zich tevens gecommitteerd aan het tijdig informeren van de deelnemers over de mogelijkheid dat hun pensioen of pensioenaanspraken worden gekort.

De AFM is direct na 20 februari jl. een onderzoek gestart naar de wijze waarop de (op dat moment) 23 fondsen die zich niet bij de Pensioenfederatie hadden gemeld, hun deelnemers hebben geïnformeerd. Op 26 maart heeft de AFM mij over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.

Drie van de 23 benaderde fondsen waren niet bereid om alle communicatie met de deelnemers over het herstelplan aan de AFM te verstrekken. In telefonische contacten met de AFM is hiervoor als verklaring gegeven dat men de deelnemers pas na de goedkeuring van het aangepaste herstelplan door DNB wilde informeren of dat men nog in gesprek was met de betrokken werkgever. Relevant hierbij is dat er geen wettelijk voorschrift is om deelnemers over een voorgenomen korting te informeren.

Bij de fondsen die hun deelnemers wel hebben geïnformeerd, heeft de AFM aan de hand van zijn Leidraad communicatie voor pensioenuitvoerders getoetst of de informatie voldoende duidelijk was. Bij vier van de fondsen beoordeelde de AFM de informatie als «onduidelijk». De AFM zal deze fondsen hierop aanspreken.

De AFM heeft daarnaast onderzocht hoe de acht fondsen die de pensioenen al per april 2012 zullen korten, hun deelnemers en andere belanghebbenden hebben geïnformeerd. De wet schrijft voor dat pensioenfondsen hun deelnemers uiterlijk één maand voor de effectuering informeren over een korting op hun pensioen. De toezichthouder komt tot het oordeel dat de fondsen die de pensioenen per april 2012 gaan korten, de belanghebbenden tijdig en op begrijpelijke wijze hebben geïnformeerd en daarmee aan hun wettelijke verplichting hebben voldaan.

De algemene indruk van de toezichthouder is dat de sector haar verantwoordelijkheid om transparantie te bieden goed heeft opgepakt.

Bij relatief kleine fondsen zonder een eigen website laat de informatie echter nog te wensen over. De AFM vindt het belangrijk dat pensioenfondsen hun deelnemers informeren over de mogelijkheid dat hun pensioen wordt gekort, ook als het besluit daartoe nog niet definitief is.

Ik onderschrijf de conclusies van de AFM. De toezichthouder dringt er terecht op aan dat pensioenfondsen hun deelnemers tijdig en begrijpelijk informeren over de mogelijkheid dat hun pensioen wordt gekort. De huidige wettelijke informatiebepalingen schieten hiervoor tekort. De wijze en het moment waarop pensioenfondsen hun deelnemers moeten informeren over een korting op hun pensioen, worden meegenomen in het project pensioencommunicatie, een van de projecten ter uitwerking van het pensioenakkoord. Wijziging van de informatiebepalingen zal deel uitmaken van het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet in verband met het pensioenakkoord.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven