Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 februari 2012
Met de brief van 2 februari 2012 heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
mij om een reactie gevraagd op een bericht in Trouw van 18 januari 2012 dat gaat over
de verwachte concurrentie tussen premiepensioeninstellingen (ppi) en ondernemingspensioenfondsen
(opf).
In het bijzonder verzoekt u mij om in te gaan op de in het artikel geschetste ontwikkeling
van de ppi en het aspect dat bedrijven hun regeling bij een ppi kunnen onderbrengen.
Mede namens de minister van Financiën voldoe ik hierbij aan uw verzoek.
In het artikel wordt gesteld dat de ppi zal gaan concurreren met het opf. De reden
zou zijn dat de ppi een goedkopere pensioenregeling kan uitvoeren, namelijk een beschikbare
premieregeling. Een andere reden is dat de ppi onder minder scherp toezicht zou staan
van De Nederlandsche Bank (DNB).
Het is juist dat een ppi alleen beschikbare premieregelingen kan uitvoeren en dat
een werkgever bij een beschikbare premieregeling de kosten beter kan beheersen dan
bij een uitkeringsovereenkomst, omdat de risico’s (in de opbouwfase) bij de deelnemers
liggen. Maar een ppi is niet de enige pensioenuitvoerder die deze regelingen kan uitvoeren.
De werkgever kan een beschikbare premieregeling ook bij een opf of verzekeraar onderbrengen.
Dat gebeurt nu ook. Weliswaar heeft het overgrote deel van de pensioenregelingen bij
een opf het karakter van een uitkeringsregeling, maar een kleine 10% van de regelingen
zijn beschikbare premieregelingen.
Het maakt voor de zwaarte van het toezicht niet uit of een beschikbare premieregeling
door een ppi, opf of verzekeraar wordt uitgevoerd.
De aard van de pensioenregeling – uitkeringsregeling of beschikbare premieregeling –
bepaalt de zwaarte van het toezicht. Bij een beschikbare premieregeling wordt geen
uitkering toegezegd en zijn in tegenstelling tot bij een uitkeringsregeling de bepalingen
van het Financieel toetsingskader niet van toepassing. Bij beschikbare premieregelingen
ligt de nadruk van het toezicht op transparantie van kosten en risico’s en een adequate
invulling van de zorgplicht jegens werknemers. Wat betreft de uitvoering van beschikbare
premieregeling geeft de wet de ppi geen voorrangspositie ten opzichte van een opf
of verzekeraar. Als de ppi in staat is om marktaandeel te winnen op de markt voor
beschikbare premieregelingen door het bieden van lage uitvoeringskosten, dan is dat
gunstig voor de deelnemers.
De bewering dat werkgevers bij een opf een bijstortingsverplichting hebben, zoals
in het artikel in Trouw wordt gedaan, is in zijn algemeenheid niet juist. Er bestaat
geen wettelijke bijstortingsverplichting. Wel kunnen sociale partners zelf afspraken
maken over mogelijke bijstortingen van de werkgever. Bij een aantal ondernemingspensioenregelingen
is dat het geval, maar het is geen vanzelfsprekendheid.
In uw brief vraagt u tot slot aandacht voor het aspect dat bedrijven hun regeling
bij een ppi kunnen onderbrengen. Ik wijs er op dat pensioen een arbeidsvoorwaarde
is. Sociale partners maken gezamenlijk afspraken over de invulling van de pensioenregeling
en de onderbrenging bij een pensioenuitvoerder. De ppi is net als een pensioenfonds
en een verzekeraar een pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioenwet. Als sociale
partners kiezen voor een beschikbare premieregeling, dan is onderbrenging bij een
ppi dus even legitiem als onderbrenging bij een opf of verzekeraar.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp