32 042
Goedkeuring van de op 9 februari 2009 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek houdende wijziging van de Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstofelementen (Trb. 2009, 41)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 24 februari 2010

1. Algemeen

De regering dankt de leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de SP, de VVD, GroenLinks en de ChristenUnie voor hun belangstelling voor het wetsvoorstel en voor de vragen die zij daarover hebben gesteld. In het navolgende beantwoord ik deze vragen mede namens de Ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. Inleiding

De leden van de CDA-fractie informeren naar de urgentie van de totstandkoming van het Verdrag.

In het antwoord op deze vraag zal ik tevens hun vraag naar de resterende opslagcapaciteit beantwoorden. De kerncentrale Borssele gebruikt per jaar circa 28 splijtstofelementen die daarna in het daarvoor bestemde splijtstofopslagbassin worden opgeslagen. In dit bassin worden ook nieuwe splijtstofelementen opgeslagen die tijdens een splijtstofwisselstop ter vervanging van de gebruikte elementen in de reactorkern worden geplaatst. Rekening houdend met een voorraad nieuwe splijtstof voor de bedrijfsvoering van ongeveer twee jaar betekent dit dat de opslagcapaciteit van het opslagbassin in uiterlijk eind 2011 bereikt is. Rekening houdend met de aanvraag en verlening van benodigde transportvergunningen zodat tijdig de transporten kunnen plaatsvinden en de bedrijfsvoering van de kerncentrale ongehinderd blijft, zal het nodig zijn dat de parlementaire goedkeuring medio 2010 is afgerond.

Deze leden informeren tevens naar de hoeveelheid splijtstoffen die op opwerken wacht.

Op dit moment bedraagt de hoeveelheid 172 gebruikte splijtstofelementen. Dit komt overeen met ongeveer 55 ton. Dit is ongeveer vier keer de hoeveelheid die normaal in het bassin ligt opgeslagen in afwachting van transport.

De leden van de PvdA-fractie, de SP-fractie en de ChristenUnie-fractie informeren naar de reikwijdte van de Overeenkomst. In het bijzonder willen zij weten of Nederland zich met dit Verdrag feitelijk verplicht tot het laten opwerken of meewerken aan het opwerken van kernafval dat in Nederland ontstaat.

Het opwerken van bestraalde splijtstof geschiedt op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen EPZ en AREVA. De op 29 mei 1979 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Nederlandse en Franse regering inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstoffen (Trb. 1979, 116) regelt de medewerking van de Nederlandse en Franse overheid om de uitvoering van de privaatrechtelijke overeenkomst tussen EPZ en AREVA voor de verwerking van Nederlandse verbruikte splijtstoffen en de daaraan verbonden terugzending van het afval mogelijk te maken. De Overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk uit 1979 verplicht niet tot het opwerken van bestraalde splijtstof dat in Nederland wordt geproduceerd. Vanwege de wijziging van 28 juni 2006 in de Franse wetgeving is de opwerking van gebruikte splijtstof in Frankrijk alleen nog mogelijk, indien in een verdrag de termijnen van terugzending van het radioactieve afval naar het land van herkomst zijn vastgelegd. De op 9 februari 2009 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstofelementen (Trb. 2009, 41) (verder: de Overeenkomst), die nu voor goedkeuring voorligt, vult de basisafspraken van 1979 aan met afspraken over de termijnen van terugzenden van het radioactief afval naar het land van herkomst.

De vraag van de leden van de SP-fractie, de GroenLinks-fractie en van de ChristenUnie-fractie over de verhouding tussen deze overeenkomst en het OSPAR-verdrag kan ik als volgt beantwoorden.

Het OSPAR-verdrag heeft geen juridische gevolgen voor een keuze van Nederland om opwerken al dan niet te faciliteren. Mijn voorganger heeft de Kamer over de relatie tussen OSPAR-verdrag en het opwerken schriftelijk geïnformeerd.1

De leden van de SP-fractie vragen naar de gevolgen van de Overeenkomst als een andere partij zich meldt voor verwerking van bestraalde splijtstoffen en voor een eventuele nieuwe kerncentrale in Nederland en of die in het raamwerk van deze Overeenkomst kunnen worden opgenomen.

Zoals in de overwegingen en artikel 1 van de Overeenkomst staat vermeld heeft deze Overeenkomst uitsluitend betrekking op het contract tussen EPZ en AREVA en de aanhangsels daarbij, met name de aanhangsels 3 en 7, respectievelijk getekend in 1993 en 2004. Deze aanhangsels hebben betrekking op aanvullende hoeveelheden voor opwerking aan te bieden bestraalde splijtstof van de huidige kerncentrale te Borssele. Indien een andere partij zich meldt voor opwerking van bestraalde splijtstoffen of in geval van het opwerken van bestraalde splijtstoffen van een eventuele nieuwe kerncentrale in Nederland, is een nieuw verdrag noodzakelijk. Ook dit eventuele nieuwe verdrag kan zonder parlementaire goedkeuring niet van kracht worden.

Voorts vragen de genoemde leden en de leden van de ChristenUnie-fractie of Nederland met de Overeenkomst haar soevereiniteit opgeeft of dat de Overeenkomst beperkende gevolgen heeft voor Nederlandse regelgeving of beleidsruimte.

De Overeenkomst beoogt medewerking van de Nederlandse regering om de uitvoering van het privaatrechtelijke contract tussen EPZ en AREVA voor de verwerking van Nederlandse verbruikte splijtstoffen en de daaraan verbonden terugzending van het afval mogelijk te maken. Artikel 1 van de Overeenkomst bepaalt dat de Overeenkomst geen afbreuk doet aan de regelgeving inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming. Dit betekent dat de Nederlandse regelgeving (Kernenergiewet) het toetsingskader is en blijft voor vergunningaanvragen voor handelingen met splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Zo wordt voor het vervoer van splijtstoffen alleen vergunning verleend indien de ontvangende partij gerechtigd is het betreffende materiaal te ontvangen. De ontvanger moet in het bezit zijn van een vergunning om het vervoer te rechtvaardigen. Daarnaast mag het vervoer alleen plaatsvinden indien wordt voldaan aan de voorwaarden die in de internationaal geldende vervoersregelgeving zijn vastgelegd. Dezelfde voorwaarden gelden ook voor de terugzending van het radioactief afval.

De leden van de SP-fractie en die van de ChristenUnie-fractie informeren naar de hoeveelheid opgewerkt uranium dat door EPZ wordt hergebruikt. De leden van de SP-fractie informeren tevens naar de hoeveelheid naar Frankrijk getransporteerde, bestraalde splijtstoffen.

Totdat de transporten van bestraalde splijtstof naar AREVA in 2006 werden onderbroken, was volgens opgave van EPZ (in het kader van de aanhangsels 3 en 7 die onderwerp zijn van de Overeenkomst) 100 ton afgevoerd. Uit deze 100 ton bestraalde splijtstof is 95 ton uranium teruggewonnen. Hiervan is 88 ton door EPZ aan AREVA geleverd om in Rusland nieuwe kernbrandstof te laten maken. Voor de resterende 7 ton heeft EPZ met AREVA afspraken gemaakt voor toekomstig gebruik. Van deze 88 ton reeds hergebruikte uranium uit Borssele heeft EPZ 22 ton teruggenomen in de vorm van verrijkte splijtstof die opnieuw in de kerncentrale Borssele is geladen. Het restant is aan andere kerncentrales geleverd.

De leden van de SP-fractie, de PvdA-fractie en de ChristenUnie-fractie willen weten wat de Overeenkomst regelt over het terugsturen van plutonium en opgewerkt uranium.

Artikel 8 van de Overeenkomst bepaalt dat het opgewerkte uranium (RepU) wordt hergebruikt in de vorm van nieuwe reactorbrandstof in Nederland of in elke andere reactor voor civiel gebruik. Het na de verwerking van de verbruikte splijtstoffen overblijvende plutonium wordt door AREVA gebruikt voor het aanvullen van de voorraad grondstoffen van haar MELOX-fabriek, of voor het leveren van MOX-brandstof aan haar cliënten. Daartoe kan AREVA de eigendom van het plutonium overnemen om het gebruik ervan in haar fabrieken mogelijk te maken. De toenmalige Staatssecretaris van VROM heeft de Kamer destijds schriftelijk geïnformeerd dat voor EPZ uitgangspunt is, dat voor het uit de opwerking vrijkomende plutonium een zodanige bestemming wordt gevonden dat op het moment dat het opwerkingscontract beëindigd is, EPZ geen plutonium in haar bezit heeft.1

De genoemde leden vragen of de regering de mening deelt dat plutonium en opgewerkt uranium als afval moeten worden gezien, omdat er geen duurzame oplossing voor is.

Aangezien zowel het plutonium (in de vorm van MOX) als het RepU daadwerkelijk al vele jaren in Europese reactoren als reactorbrandstof wordt ingezet en kan worden ingezet, is er geen sprake van radioactief afval. Ook op grond van de Franse wet van 28 juni 2006 is hier geen sprake van radioactief afval.

Daarnaast vragen deze leden of de regering de mening deelt dat Nederland verantwoordelijk is voor de opslag, het eventuele hergebruik en de terugkeer naar Nederland van het plutonium en het opgewerkte uranium.

Bij de opwerkingsfabriek zijn de Franse autoriteiten verantwoordelijk voor het vergunnen van en het toezicht op de opslag en lozingen in lucht, water en bodem in verband met het bedrijfsproces. Bij het opwerken van bestraalde splijtstof wordt het grootste deel van het resterende uranium en het gevormde plutonium teruggewonnen uit de bestraalde splijtstof. Deze stoffen zijn nuttig toepasbaar omdat ze opnieuw in de splijtstofcyclus kunnen worden ingezet. Het opgewerkte uranium (RepU) kan na herverrijking worden ingezet als uraniumsplijtstof en van het plutonium kan samen met verarmd uranium mixed oxide (MOX) brandstof worden gemaakt. Er is derhalve geen aanleiding om het plutonium en het opgewerkte uranium, anders dan als reactorbrandstof, naar Nederland te laten terugkomen.

De leden van de SP-fractie, de GroenLinks-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen gedetailleerd naar de status van het Nederlandse plutonium.

Volgens opgave van EPZ is in het kader van de contracten die onderwerp zijn van deze Overeenkomst, aanhangsel 3 en 7, tot nog toe 923 kg plutonium afgescheiden waarvan inmiddels 613 kg door AREVA is overgenomen voor de productie van MOX voor andere kerncentrales. Resteert 310 kg waarover EPZ momenteel nog beschikt, maar waarvoor reeds contractuele afspraken zijn gemaakt om tot MOX te worden verwerkt. Wat onder vroegere contracten (vóór aanhangsel 3) werd geproduceerd (1906 kg) is inmiddels door andere partijen (onder wie AREVA) overgenomen voor de productie van kernbrandstof. Het plutonium is in de vorm van plutoniumoxide (PuO2) veilig opgeslagen in de installatie van La Hague, waar het onder toezicht staat van inspecteurs van Euratom en het IAEA. Het wordt pas uit deze opslag genomen op het moment dat het daadwerkelijk tot MOX verwerkt gaat worden. Het proliferatierisico is mede daardoor uiterst gering.

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel materiaal Nederland voor opwerking naar Frankrijk stuurt. Gemiddeld wordt per jaar 9 ton splijtstof (28 splijtstofelementen) definitief ontladen uit de reactor van de kerncentrale Borssele. Tevens wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de hoeveelheid splijtstoffen die op opwerken wachten.

De leden van de VVD-fractie informeren naar welke extra kosten voor welke partijen komen ten gevolge van dit wetsvoorstel. Alle kosten die samenhangen met de processen die in de Overeenkomst worden beschreven (transport naar Frankrijk, opwerken, recyclen van uranium en plutonium, en terugvoer van radioactief afval voor opslag bij COVRA) komen ten laste van EPZ.

De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken de regering het waarom van deze Overeenkomst uiteen te zetten.

Over de redenen om het opwerken van bestraalde splijtstoffen uit de kerncentrale Borssele te faciliteren met deze (aanvullende) Overeenkomst is uitgebreid ingegaan in de brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2008.1 Samen met mijn collega’s van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken kom ik daarin tot de conclusie dat, zowel bezien vanuit milieu- en veiligheidsaspecten als financiële aspecten, het verantwoord is om voortzetting van opwerking tot afloop van het lopende contract verder blijvend te faciliteren door met Frankrijk de noodzakelijke aan te passen overeenkomst aan te gaan.2

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om informatie over de tijdelijke opslagcapaciteit van de kerncentrale Borssele en in welke mate deze nu wordt gebruikt.

Het totaal aantal posities in het splijtstofopslagbassin bedraagt 495. Op dit moment zijn er 46 vrije posities. De overige posities zijn met name bezet door verse en bestraalde splijtstofelementen of zijn niet beschikbaar vanwege veiligheidsvoorschriften (afgesloten door kritikaliteitseisen en gereserveerde ruimte voor de ontlading van de gehele kern). Zonder tijdige aanvang van de afvoer van de 172 bestraalde splijtstofelementen kan de herlading van verse splijtstofelementen in 2010 nog worden ontvangen, maar die van 2011 niet meer vanwege ruimtegebrek.

Tevens vragen zij naar de mogelijkheden van tijdelijke opslag buiten de centrale en hoe andere landen niet-opgewerkt kernafval opslaan.

De kerncentrale Borssele heeft geen (technische) voorzieningen om bestraalde splijtstof in droge opslagverpakkingen te plaatsen. Evenmin bestaan er opslagverpakkingen die voor gebruik in de kerncentrale Borssele geschikt zijn. In andere landen, zoals België, Duitsland, Zwitserland, wordt bestraalde splijtstof, die niet wordt opgewerkt, opgeslagen in speciaal daarvoor gebouwde bassins of in grote droge opslagverpakkingen. Voor deze oplossingen zijn echter in Nederland geen voorzieningen aanwezig. Deze zijn ook niet op korte termijn te realiseren. Ook de voor de splijtstof geschikte transportcontainers zijn niet gecertificeerd voor langdurige opslag, ongeacht of dat binnen of buiten de kerncentrale plaatsvindt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom het Nederlandse plutonium niet net als het radioactieve afval naar Nederland wordt teruggestuurd.

Zoals hiervoor is aangegeven is hier geen sprake van radioactief afval maar van stoffen die opnieuw in de splijtstofcyclus kunnen worden ingezet.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen voorts meerdere vragen over de eventuele verantwoordelijkheid van EPZ voor de opslag en het hergebruik van Nederlands plutonium.

Met inachtneming van de Franse en internationale regelgeving is EPZ inderdaad verantwoordelijk voor het beheer en hergebruik van het plutonium dat wordt teruggewonnen bij het opwerken van splijtstoffen uit de kerncentrale Borssele. Volgens EPZ zijn er privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten met Areva die het plutonium verwerkt of laat verwerken tot nieuwe reactorbrandstof. Op deze materiaalstromen wordt overigens toegezien door Euratom en het IAEA. Zie eveneens mijn antwoord hiervoor op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie, de PvdA-fractie en de ChristenUnie-fractie over de verantwoordelijkheid van Nederland hiervoor.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering op de hoogte is van de situatie bij de Franse opslaglocaties CSM en CSA en van de ernstige radioactieve vervuiling in de omgeving van het CSM en het CSA.

De regering is op de hoogte van de incidenten zoals vermeld in het in mei 2006 uitgebrachte rapport van het Franse laboratorium ACRO.

Zowel de leden van de GroenLinks-fractie als die van de ChristenUnie-fractie stellen vragen over de (on)mogelijkheid om een deel van het Nederlandse afval dat ligt opgeslagen in het CSM terug te sturen naar Nederland. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de mening deelt dat EPZ (financieel) verantwoordelijk is voor de vervuiling die daarvan het gevolg is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de mening deelt dat Frankrijk alsnog met het Nederlandse afval blijft zitten.

De verplichtingen van EPZ hieromtrent worden ingelost door het terughalen van hoeveelheden met equivalente inhoud aan radioactieve afvalstoffen. Aangezien opwerking batchgewijze plaatsvindt, dat wil zeggen door gelijktijdige verwerking van diverse zendingen, soms van verschillende landen tegelijk, is later niet traceerbaar van welke afzender de reststoffen in een bepaalde verpakking afkomstig zijn. Vandaar het beginsel van equivalente toedeling. Dit beginsel wordt erkend in de Franse regelgeving voor uit het buitenland afkomstig radioactief afval.1

De regering deelt daarom niet de mening dat Frankrijk dan alsnog met het Nederlandse afval blijft zitten en evenmin dat EPZ nog (financieel) verantwoordelijk is voor de vervuiling door CSM of CSA.

Voorts vragen deze leden en die van de ChristenUnie-fractie of de regering de mening deelt dat EPZ verantwoordelijk is voor de vervuiling die het Nederlandse afval in Frankrijk veroorzaakt, en of EPZ financieel zou moeten bijdragen aan het opruimen ervan.

In het rapport van ACRO, dat in opdracht van Greenpeace is opgesteld, staat vermeld dat mismanagement van CSM de oorzaak van de incidenten was. EPZ kan dan daarvoor niet verantwoordelijk worden gesteld. Ook valt daarom niet in te zien waarom EPZ financieel zou moeten bijdragen. Maatregelen om incidenten te voorkomen en het eventueel verhalen van schade is derhalve een Franse aangelegenheid.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de kerncentrale Borssele het opgewerkte uranium daadwerkelijk zal gebruiken en of hierover afspraken zijn gemaakt.

EPZ gebruikt sinds 2004 zelf haar opgewerkte en vervolgens verrijkte uranium. Dat is overigens geen verplichting. Opgewerkt uranium kan ook worden verhandeld of worden opgeslagen. In 2008 bestond de kern van de reactor van Borssele voor ca. 36% uit hergebruikt uranium.

Voorts willen zij weten of het waar is dat opgewerkt uranium na bestraling in de reactor veel radioactiever is dan in de eerste ronde en dat het daarna heel moeilijk opnieuw kan worden opgewerkt.

Het is niet waar dat een bestraalde splijtstofstaaf van gerecycled uranium veel radioactiever zou zijn dan een van niet-gerecycled uranium. Het verwerken door de opwerkingsfabriek kan op dezelfde wijze plaatsvinden. Het is wel zo dat een niet gebruikte splijtstofstaaf van opgewerkt uranium radioactiever is dan een niet gebruikte splijtstofstaaf van niet-gerecycled uranium.

Op de vraag, of het waar is dat bij opwerking minder hoogradioactief afval ontstaat maar juist meer laagradioactief afval waardoor de totale hoeveelheid op te slaan afval uiteindelijk groter is dan bij directe opslag, kan geen volledig antwoord worden gegeven omdat voor een dergelijke vergelijking een deel van de benodigde gegevens ontbreken. Wel kan ik de gegevens geven die wel beschikbaar zijn en de achterliggende systematiek toelichten. Jaarlijks ontstaat er bij de Kerncentrale Borssele gemiddeld een hoeveelheid van ca. 4 m3 aan bestraalde splijtstofelementen die voor opwerking worden aangeboden aan Areva in Frankrijk. Na opwerking ontstaat hieruit ca. 3 m3 hoogradioactief afval dat terug komt naar Nederland voor opslag bij COVRA. Het afval is geconditioneerd en verpakt in speciaal ontworpen canisters zodat het geschikt is voor eindberging. Naast het hoogradioactieve afval ontstaat laagradioactief, «operationeel» afval ten gevolge van de exploitatie van de opwerkinstallatie, zoals filters, handschoenen en gereedschappen, maar ook als gevolg van toekomstige ontmanteling. De totale hoeveelheid radioactief afval die door de opwerkfabriek wordt geproduceerd wordt door AREVA jaarlijks gerapporteerd1. Wanneer wordt afgezien van opwerking moeten de bestraalde splijtstofelementen ook worden opgeslagen en spreekt men van directe opslag. Radioactief afval uit directe opslag is niet zonder meer geschikt voor eindberging en moet nog een conditioneringsstap ondergaan. Net als bij opwerken ontstaat bij die conditioneringsstap een bepaalde hoeveelheid operationeel, laagradioactief afval.

Onder andere omdat direct opgeslagen bestraalde splijtstof in de praktijk nog nooit is geconditioneerd voor opslag in een eindberging, is niet bekend wat de hoeveelheid laag- en hoogradioactief afval is dat uiteindelijk naar een eindberging moet. Als gevolg daarvan kan de hoeveelheid laagradioactief afval bij opwerken en directe opslag nu niet worden vergeleken.

Genoemde leden vragen of de regering de mening deelt dat bij het splijten van MOX opnieuw plutonium ontstaat en dat reactoren die hierop draaien minder veilig zijn.

Bij het splijten van MOX ontstaat inderdaad opnieuw plutonium, maar minder dan in splijtstof met uitsluitend uranium. Kernreactoren die MOX als splijtstof gebruiken zijn daardoor niet minder veilig, mits de installatie en procedures zijn aangepast aan het gebruik van MOX.

Voorts vragen zij of de kerncentrale Borssele voor het gebruik van MOX een vergunning heeft aangevraagd en wat daarvan de stand van zaken is.

EPZ heeft nog geen vergunning aangevraagd. Momenteel wordt op basis van de MER-richtlijnen door EPZ een MER geschreven en worden veiligheidsstudies uitgevoerd. Naar verwachting zal EPZ de vergunning in het voorjaar van 2010 aanvragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het waar is dat de opwerkingsfabriek in La Hague laagradioactief afval in de lucht en het water loost.

Het laag radioactief afval wordt afgescheiden, verpakt en opgeslagen en wordt dus niet geloosd. Voor de resterende emissies in de lucht en in het water beschikt de opwerkingsfabriek over een lozingsvergunning van de Franse overheid.

De vraag van genoemde leden of Nederland met deze overeenkomst impliciet de toezegging doet zich te onthouden van regelgeving die de uiteindelijke naleving van deze overeenkomst onmogelijk zou maken, kan bevestigend worden beantwoord. Overigens doet de Overeenkomst geen afbreuk aan regelgeving over nucleaire veiligheid en stralingsbescherming (art. 1, tweede volzin). Verder bepaalt de Overeenkomst dat het vervoer van radioactief afval door Frankrijk, België en Nederland moet geschieden in overeenstemming met de geldende wetgeving (art. 7).

In reactie op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie hierover kan ik verzekeren dat de Overeenkomst en de goedkeuringswet niet verhinderen om een vergunning voor de export van bestraalde splijtstoffen aan EPZ te weigeren. De Overeenkomst betreft de voorwaarden waaronder bestraalde splijtstof Frankrijk mag worden binnengebracht. Deze voorwaarden betreffen met name de terugname door Nederland van de reststoffen na en als gevolg van het opwerken. Wel is het zo dat bij een eventuele weigering de grenzen die de Kernenergiewet (art. 15b, eerste lid) daaraan stelt in acht moeten worden genomen. Het is daarom niet nodig om delen van de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst in de preambule op te nemen. Nog afgezien van het feit dat, nu de Overeenkomst op 9 februari 2009 in Parijs is gesloten en inmiddels door Frankrijk is goedgekeurd, de tekst van de Overeenkomst niet meer kan worden gewijzigd.

3. Artikelsgewijze toelichting

De leden van de CDA-fractie stellen meerdere vragen over de in de Overeenkomst genoemde termijnen. De Overeenkomst heeft betrekking op de Aanhangsels 3 en 7 van het Service Agreement tussen EPZ en AREVA. Deze contracten hebben betrekking op de splijtstoffen die uiterlijk op 31 december 2015 ter verwerking door EPZ aan AREVA worden aangeboden. Voor alle kernontladingen tussen 31 december 2015 en de voorziene sluiting van de KCB op 31 december 2033 moet EPZ dus nog aanvullende regelingen treffen. Daar heeft de huidige Overeenkomst geen betrekking op. Tussen het aanbieden van splijtstof ter verwerking, en de feitelijke verwerking, kunnen meerdere jaren zitten. De Overeenkomst stelt de maximale termijn hiervoor op 11 jaar vanaf de inwerkingtreding (vermoedelijk 2021). Dat geeft EPZ dus een realistische termijn van 6 jaar vanaf 2015, om de transporten naar Frankrijk te laten uitvoeren.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit Verdrag zich in algemene zin verhoudt tot het Convenant kerncentrale Borssele.

Het verdrag is een internationaalrechtelijke overeenkomst tussen de Nederlandse en de Franse Staat waarbij over en weer bepaalde verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot de opwerking van door EPZ verbruikte splijtstoffen. Ten gevolge van de nieuwe, Franse wetgeving is die opwerking zonder dit verdrag niet mogelijk. Het Convenant kerncentrale Borssele is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Nederlandse Staat met EPZ, Delta en Essent over onder andere het al dan niet sluiten van de kerncentrale Borssele.1 Juridisch gezien gaat het om twee op zichzelf staande documenten met verschillende partijen, verschillende onderwerpen en verschillende soorten toepasselijk recht. Praktisch gezien komen Verdrag en convenant samen op het punt wanneer EPZ door het ontbreken van een Verdrag zijn verbruikte splijtstoffen niet voor opwerking aan AREVA kan leveren en dit de sluiting van de kerncentrale Borssele tot gevolg zou hebben. Voor die situatie bepaalt artikel 3.5 van het Convenant dat partijen zich gezamenlijk zullen inspannen dat EPZ, Delta en Essent een praktisch en economisch alternatief kunnen realiseren dat een ongestoorde bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele door hen mogelijk maakt.

De leden van de CDA-fractie informeren of met EPZ over de Overeenkomst is overlegd en wat hun oordeel is.

Over de Overeenkomst heeft geen overleg met EPZ plaatsgevonden. EPZ was bekend met de Franse wetswijziging van 28 juni 2006 en is geïnformeerd over hetgeen in de Overeenkomst geregeld zou worden.

Ook informeren zij naar de verhouding tussen de Overeenkomst en het privaatrechtelijk contract tussen EPZ en AREVA.

De Overeenkomst geeft de voorwaarden waaronder de bestraalde splijtstof Frankrijk mag worden binnengebracht. Artikel 4 van de Overeenkomst bepaalt dat Nederlandse medewerking wordt verleend aan de uitvoering van het privaatrechtelijke contract tussen EPZ en AREVA door de terugzending van de door de opwerking van de splijtstof uit de kerncentrale Borssele vrijgekomen afvalstoffen mogelijk te maken.

Ten slotte vragen zij of het maximaal 14 jaar kan duren voordat afval dat wordt geëxporteerd om in Frankrijk te worden opgewerkt weer terug komt naar Nederland.

De Overeenkomst regelt de termijn van zes jaar waarbinnen de verbruikte splijtstoffen worden verwerkt en de termijn van acht jaar waarbinnen het afval dat overblijft na verwerking naar Nederland terug gezonden dient te zijn. Beide termijnen opgeteld beslaan een periode van maximaal 14 jaar na de laatste zending, doch uiterlijk 31 december 2034 moet al het afval, waarop de Overeenkomst betrekking heeft, terug in Nederland te zijn.

De leden van de SP-fractie, de PvdA-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen of er in Frankrijk nog opwerkingsafval van voor 1993 ligt en wat de situatie daarvan is.

Er ligt inderdaad opwerkingsafval van contracten van vóór Aanhangsel 3 nog in Frankrijk opgeslagen. De huidige Overeenkomst bevat hierover geen bepalingen, maar op basis van de oorspronkelijke notawisseling uit 1979 moet ook dat afval naar Nederland worden teruggevoerd. Die transporten vinden momenteel plaats. Zoals met alle opwerkingsafval, is EPZ hiervoor financieel verantwoordelijk. Het is overigens niet zo dat het oudste afval perse het eerst wordt teruggezonden.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in de Overeenkomst niet is bepaald dat EPZ verantwoordelijk blijft voor het plutonium en RepU en dat deze materiaalstromen op korte termijn terug moeten komen naar Nederland.

Het eerder genoemde Service Agreement houdt geen eigendomsoverdracht in van de bestraalde splijtstoffen, noch van de grondstoffen afkomstig van opwerking. EPZ blijft gedurende het gehele opwerkingsproces eigenaar van de materialen. De nuttige teruggewonnen grondstoffen worden aangewend voor eigen gebruik, dan wel geleverd aan brandstoffabrikanten. Het eigendom van het afval gaat, op het moment van transport, over naar COVRA. Tevens wordt verwezen naar eerdere antwoorden hierover.

Artikel 8 van de Overeenkomst voldoet aan het vereiste volgens de Franse wet van 28 juni 2006. Er wordt in dit artikel (niet verplichtend) vermeld wat het beoogde gebruik van de producten uranium en plutonium zal zijn.

Gelet op het voorgaande kan ik op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie antwoorden dat de regering vooralsnog geen reden ziet om hierover met Frankrijk afspraken te maken.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Kamerstukken II 2002/03 Aanhangsel 716, en 2004/05, 30 000, nr. 15.

XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 25 422, nr. 34.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 30 429, nr. 14, pag. 2–4.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 30 429, nr. 14, pag. 3.

XNoot
1

Décret n° 2008–209 du 3 mars 2008 relatif aux procédures applicables au traitement des combustibles usés et des déchets radioactifs provenant de l’étranger.

XNoot
1

Traitement des combustibles usés provenant de l’étranger dans les installations AREVA NC de la Hague (AREVA, Rapport 2008).

XNoot
1

Stcrt. 2006, 136.

Naar boven