32 031
Wijziging van de Wet op de accijns in verband met Richtlijn nr. 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (PbEU L 9) (Implementatie horizontale richtlijn accijns)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

1 Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

In december 2008 heeft de Raad een akkoord bereikt over een nieuwe zogenoemde horizontale richtlijn accijns. De desbetreffende Richtlijn 2008/118/EG werd op 16 december 2008 vastgesteld (PbEU L 9 van 14 januari 2009). Dit wetsvoorstel voorziet in de implementatie van deze richtlijn in het Nederlandse recht.

Richtlijn 2008/118/EG vervangt Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PbEG L 76). Implementatie van de richtlijn maakt wijziging noodzakelijk van de Wet op de accijns, de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten en de Wet belastingen op milieugrondslag.

2 Richtlijn 2008/118/EG

2.1 Inleiding

Richtlijn 92/12/EEG is vijftien jaar het juridische kader geweest van het communautaire accijnssysteem. In deze richtlijn zijn bepalingen opgenomen voor de productie, het voorhanden hebben en het intracommunautaire verkeer van accijnsgoederen, zowel het verkeer van goederen onder schorsing van accijns als het verkeer van goederen die in een lidstaat reeds aan accijns onderworpen zijn geweest. De artikelen 7 tot en met 10 van die richtlijn bevatten de bepalingen voor deze laatste categorie producten, dus het verkeer van goederen waarvoor ergens in de Europese Unie al accijns is betaald.

De bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG moesten worden herzien in het licht van de invoering van het geautomatiseerde systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (Excise Movement Control System, hierna: EMCS). Het ECMS is ingesteld bij Beschikking nr. 1152/2003/EG1.

Als gevolg hiervan moeten met name de bepalingen betreffende het verkeer van goederen onder schorsing van accijns worden aangepast, zodat het overbrengen van die goederen volgens de procedures van het nieuwe systeem kan gebeuren.

Behalve deze nieuwe bepalingen werden ook andere wijzigingen van de in Richtlijn 92/12/EEG vastgestelde voorschriften noodzakelijk geacht, zoals een herschikking van de tekst om de logische structuur ervan te verbeteren en verouderde bepalingen te schrappen.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 14 februari 2008 een voorstel gedaan dat heeft geleid tot Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PbEU L 9), hierna aangeduid als de Accijnsrichtlijn 2008. De Raad heeft hiermee Richtlijn 92/12/EEG ingetrokken en vervangen door een geactualiseerde regeling.

Naast de hiervoor al beschreven wijzigingen zijn de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen:

– de belastbare feiten zijn nauwkeuriger omschreven;

– de belastingplichtigen worden aangewezen;

– de zogenoemde rechtstreekse aflevering wordt mogelijk;

– de toepassing van verkopen op afstand word beperkt;

– de verwerking van enkele arresten van het Hof van Justitie.

Deze wijzigingen worden in de artikelsgewijze toelichting uitgebreid toegelicht.

2.2 EMCS

Binnen de Europese Unie zijn de accijnstarieven niet volledig geharmoniseerd. Om toezicht te kunnen uitoefenen en een juiste heffing van de accijns te waarborgen is een stelsel van productie, opslag en vervoer onder schorsing van de accijns ontworpen. Betaling van de accijns geschiedt in de lidstaat waar de producten in de consumptieve sfeer worden gebracht. Accijnsproducten kunnen onder opschorting van de verplichting tot betaling van de accijns worden geproduceerd en opgeslagen in belastingentrepots (in Nederland: accijnsgoederenplaatsen). Vanuit die belastingentrepots kunnen de accijnsproducten onder schorsing van de accijns overgebracht worden naar een ander belastingentrepot, naar een geregistreerd bedrijf, naar een niet geregistreerd bedrijf of naar een derde land. De (niet) geregistreerde bedrijven kunnen de accijnsproducten alleen onder schorsing van de accijns ontvangen en vervolgens de accijns op aangifte voldoen. Het vervoer van accijnsproducten onder schorsing van accijns geschiedt onder geleide van het Administratief Geleide Document (hierna: AGD).

Al vrij snel na de invoering van het stelsel in 1993 werden de lidstaten geconfronteerd met omvangrijke accijnsfraudes in het vervoer van met name tabaksproducten en alcoholhoudende dranken. Omdat accijnzen geen eigen middelen van de Europese Unie zijn komt het verlies aan inkomsten geheel ten laste van de nationale schatkisten. In 1997 werd een zogenoemde High Level Group opgericht om de aard van de fraude te analyseren, de zwakke plekken van de procedures in kaart te brengen en aanbevelingen te doen voor verbetering. In het rapport dat op 19 mei 1998 door de ECOFIN-Raad werd goedgekeurd wordt vastgesteld dat de fraude met name wordt veroorzaakt door misbruik van het systeem van vervoer onder schorsing van accijns. De belangrijkste aanbeveling was dan ook de ontwikkeling van een geautomatiseerd systeem voor het vervoer van accijnsproducten binnen Europa. Dit systeem heeft inmiddels de naam «Excise Movement and Control System» (EMCS) gekregen.

Nadat de uitkomst van een studie had aangetoond dat het EMCS technisch en juridisch haalbaar zou zijn, werd bij Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad op 16 juni 2003 de juridische basis gelegd voor het EMCS. Op grond daarvan zijn de lidstaten en de Commissie verplicht om het EMCS in te voeren en daarvoor de benodigde budgettaire, menselijke en technische middelen ter beschikking te stellen.

Het EMCS heeft volgens de beschikking ten doel:

a) het huidige papieren AGD te vervangen door elektronische communicatie;

b) op ieder moment de overbrengingen van accijnsproducten te kunnen volgen;

c) verbetering van de controle mogelijk te maken;

d) het intracommunautaire verkeer van accijnsproducten te vereenvoudigen.

De implementatie van de bepalingen inzake het EMCS zal in de Nederlandse wetgeving plaatsvinden in het Uitvoeringsbesluit accijns, waar thans ook de bepalingen inzake het papieren AGD zijn opgenomen.

3. Dereguleringsaspecten, uitvoeringskosten en effecten voor bedrijfsleven en burger

Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot implementatie van een richtlijn van de Europese Gemeenschap die de bestaande richtlijn vervangt. De vereiste aanpassingen hebben voor de overheid geen personele gevolgen of gevolgen voor de uitvoeringskosten. Zij leiden als zodanig ook niet tot nieuwe administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het papieren AGD wordt enkel vervangen door een elektronisch administratief document (hierna: e-AD). De vergunninghouders kunnen voor de afhandeling van het e-AD gratis gebruik maken van de internetsite van de Belastingdienst of van in eigen beheer ontwikkelde software. In laatstgenoemd geval zullen door het bedrijfsleven kosten moeten worden gemaakt voor aanpassing en onderhoud van geautomatiseerde systemen.

Het EMCS-systeem leidt wel tot uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. Het betreft de kosten voor de bouw en het onderhoud van het Nederlandse deel van het systeem (€ 6,3 miljoen in 2008; € 8 miljoen in 2009, € 4,3 miljoen in 2010 en € 2 miljoen in de jaren 2011 t/m 2013). Voor deze meerjarige kosten zijn voorzieningen opgenomen in de begroting van de Belastingdienst.

Met het EMCS-systeem zullen zowel het bedrijfsleven als de Belastingdienst eenvoudiger en vrijwel zonder papieren rompslomp kunnen opereren. Het systeem biedt tevens de mogelijkheid om het toezicht te verbeteren. Zowel over de specificaties van het EMCS als over de implementatie heeft geregeld overleg plaats met het bedrijfsleven, zowel op Europees als op nationaal niveau.

Ter toelichting op de gevolgen voor het bedrijfsleven wordt het volgende opgemerkt.

EMCS is een Europees systeem dat elektronisch informatie uitwisselt tussen ondernemers en douanediensten over het vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns. Vanaf 1 april 2010 wordt het e-AD ingevoerd. Het EMCS zal niet in alle lidstaten op hetzelfde tijdstip volledig in werking treden. Op 1 januari 2011 moeten alle lidstaten echter gereed zijn om de nieuwe procedure volledig toe te passen. In de toelichting op artikel IV wordt nader op deze overgangssituatie ingegaan.

De werking van het EMCS komt kort gezegd op het volgende neer. Een vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats die accijnsgoederen onder schorsing van accijns wil overbrengen naar bij voorbeeld een belastingentrepot in Frankrijk stuurt een voorlopig e-AD naar het EMCS-automatiseringssysteem. EMCS controleert dit document. Zijn de gegevens in het document in orde, dan kent EMCS aan het document een unieke administratieve referentiecode toe en stuurt het e-AD door naar de Douane van Frankrijk. De vervoerder moet in het bezit zijn van een (handels)bescheid waarop de vorenbedoelde code duidelijk is vermeld. De Douane van Frankrijk stuurt de gegevens door naar het belastingentrepot (de geadresseerde van de accijnsgoederen). De vergunninghouder van het belastingentrepot stuurt binnen 5 werkdagen na ontvangst van de goederen een elektronisch ontvangstrapport naar EMCS. EMCS stuurt het ontvangstrapport naar de Douane van Nederland, die het vervolgens doorstuurt naar de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats (de verzender van de goederen).

De voordelen van EMCS zijn:

• EMCS versnelt de afhandeling van de vereiste formaliteiten. De vergunninghouder die accijnsgoederen verzendt zal eerder ervan op de hoogte zijn dat zijn afnemer de goederen heeft ontvangen, waardoor zijn fiscale aansprakelijkheid eerder wordt beëindigd.

• Het elektronische systeem maakt een einde aan vrijwel de gehele papierstroom. Vergunninghouders hoeven niet meer voor te verzenden risicovolle accijnsgoederen een kopie van het huidige schriftelijke AGD naar de Douane te sturen. Ook hoeven zij niet meer het van hun leverancier ontvangen schriftelijke AGD naar de Douane te sturen en na terugontvangst naar hun leveranciers.

• Doordat EMCS en ECS (Export Control System) gekoppeld worden zal aangesloten kunnen worden bij de normale douaneprocedure bij uitvoer waardoor er minder kans op fouten is en minder administratieve rompslomp.

• EMCS ondersteunt tevens een aantal bedrijfsprocessen zoals het (gedeeltelijk) weigeren of terugsturen van de accijnsgoederen. Dit leidt tot harmonisatie en duidelijkheid voor de ondernemers.

• EMCS maakt de fysieke controle door de Douane op het bij de ondernemer aanwezig zijn van de terugzendingsexemplaren van door hem afgegeven AGD’s overbodig. De Douane krijgt immers via EMCS zelf zicht op het verloop van de overbrengingen van accijnsgoederen.

• EMCS helpt de ondernemer bij het volledig en juist invullen van het e-AD. Nu is dat niet het geval, waardoor de ondernemer achteraf geconfronteerd kan worden met de ongeldigheid van het AGD met als gevolg verschuldigdheid van accijns.

• EMCS werkt elektronisch via het beveiligde gedeelte van de internetsite van de Belastingdienst. De Belastingdienst maakt daar voor de vergunninghouders een dossier aan voor ieder transport van goederen onder schorsing van accijns. Ook worden daar voor de vergunninghouders de elektronische documenten klaargezet en kunnen zij elektronische formulieren invullen. Deze dienstverlening is gratis. Wel heeft de vergunninghouder hiervoor een computer en internetverbinding nodig. Daarover zullen zij echter in verband met andere verplichtingen wel beschikken. Als vergunninghouders niet van deze dienstverlening gebruik willen maken, kunnen zij met eigen software elektronische berichten naar EMCS sturen en elektronische berichten van EMCS ontvangen.

Het EMCS leidt tot een reductie van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, die is geraamd op circa € 0,6 miljoen.

4. Budgettaire aspecten

Het wetsvoorstel heeft als zodanig voor de overheid geen budgettaire gevolgen.

5. Transponeringstabel in verband met de implementatie van de bepalingen van Richtlijn 2008/118/EG

Richtlijn 2008/118/EGWet op de accijns, tenzij anders vermeld
Artikel 1Behoeft geen implementatie
Artikel 2Artikel 1, tweede lid
Artikel 3Behoeft geen implementatie
Artikel 4Artikel 1a
Artikel 5Behoeft geen implementatie
Artikel 6Behoeft geen implementatie
Artikel 7, eerste lidArtikelen 2, 52
Artikel 7, tweede lidArtikelen 2, eerste lid
Artikel 7, derde lidArtikel 52, tweede lid
Artikel 7, vierde lidArtikel 2, vijfde en zesde lid
Artikel 7, vijfde lidUitvoeringsregeling accijns
Artikel 8Artikel 51, eerste lid, onderdelen a t/m d, en derde lid
Artikel 9Artikel 55
Artikel 10Artikel 2c
Artikel 11Artikelen 71, eerste lid, onderdelen e en f, en 76a
Artikel 12Artikel 69
Artikel 13Artikel 69
Artikel 14Artikel 66b
Artikel 15Artikel 5 en Hoofdstuk III
Artikel 16Hoofdstuk III en artikel 56
Artikel 17Artikel 2a
Artikel 18Artikel 56
Artikel 19Artikelen 50a, 50b en 50c
Artikel 20Artikel 2b
Artikel 21Artikel 2a en Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 22Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 23Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 24Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 25Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 26Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 27Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 28Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 29Behoeft geen implementatie
Artikel 30 (facultatieve bepaling)Artikel 2a, eerste lid, onderdeel a
Artikel 31 (facultatieve bepaling)Artikel 2a, zesde lid
Artikel 32, eerste lidArtikel 2d, eerste en derde lid
Artikel 32, tweede en derde lidArtikel 2d, tweede lid
Artikel 32, vierde lidArtikel 2d, vierde en vijfde lid
Artikel 33, eerste lid, eerste alineaArtikel 2e, eerste lid
Artikel 33, eerste lid, tweede alineaArtikel 2e, tweede lid
Artikel 33, tweede lidArtikel 52, derde lid, onderdeel d
Artikel 33, derde lidArtikel 51, eerste lid
Artikel 33, vierde lidArtikel 2e, derde lid
Artikel 33, vijfde lidArtikel 2e, vijfde lid
Artikel 33, zesde lidArtikel 71, eerste lid, onderdeel e
Artikel 34, eerste lidArtikel 2e, derde lid
Artikel 34, tweede lidArtikel 2e, vierde lid
Artikel 35Uitvoeringsbesluit accijns
Artikel 36, eerste lidArtikel 2f, eerste lid
Artikel 36, tweede lidArtikel 52, derde lid, onderdeel e
Artikel 36, derde lidArtikel 50f, eerste en tweede lid
Artikel 36, vierde lidArtikel 50f, vierde lid
Artikel 36, vijfde lidArtikel 71, eerste lid, onderdeel f
Artikel 37Artikel 3
Artikel 38Artikel 4
Artikel 39, eerste en tweede lidArtikelen 73 t/m 79
Artikel 39, derde lidArtikel 76a
Artikel 40 (facultatieve bepaling)Behoeft geen implementatie
Artikel 41Artikel 66a
Artikel 42 (facultatieve bepaling)Behoeft geen implementatie
Artikel 43Behoeft geen implementatie
Artikel 44Behoeft geen implementatie
Artikel 45Behoeft geen implementatie
Artikel 46Artikel IV van het wetsvoorstel
Artikel 47Artikel IV van het wetsvoorstel
Artikel 48Artikel V van het wetsvoorstel
Artikel 49Behoeft geen implementatie

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Wet op de accijns)

Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de accijns (hierna: de wet) kent als belastbare feiten de «uitslag» en de «invoer». Artikel 7, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 hanteert het begrip «uitslag tot verbruik». De omschrijving in artikel 1, tweede lid, is in overeenstemming gebracht met deze definitie. In de toelichting op de wijziging van artikel 2 van de wet wordt dit begrip nader toegelicht.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1a van de Wet op de accijns)

Artikel 1a bevat de begripsbepalingen van de wet en de daarop gebaseerde regelingen. De voorgestelde onderdelen c, d, e, f, g, i, j, k, m en n bevatten begripsbepalingen, zoals die in de artikelen 4 en 17 van de Accijnsrichtlijn 2008 zijn opgenomen.

De bestaande definities van «entrepot» (onderdeel e), «plaats voor tijdelijke opslag» (onderdeel f) en «communautaire douaneregeling» (onderdeel l) zijn vervallen en vervangen door het in onderdeel g opgenomen verzamelbegrip «douaneschorsingsregeling». Blijkens deze definitie wordt onder douaneschorsingsregeling op de eerste plaats verstaan iedere in het Communautair Douanewetboek (CDW)1 vastgestelde bijzondere procedure inzake douanetoezicht ter zake van niet-communautaire goederen die het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht. Op de tweede plaats worden tijdelijke opslag, vrije zones en vrije entrepots als douaneschorsingsregeling aangemerkt. Tot slot wordt daaronder begrepen iedere in artikel 84, eerste lid, onderdeel a, CDW bedoelde regeling. Blijkens de tekst van laatstgenoemde bepaling gaat het daarbij om niet-communautaire goederen waarop de volgende regelingen van toepassing kunnen zijn: extern douanevervoer, douane-entrepot, actieve veredeling in de vorm van het systeem inzake schorsing, behandeling onder douanetoezicht, en tijdelijke invoer.

Het in het bestaande onderdeel k opgenomen begrip «vergunninghouder van een niet-geregistreerd bedrijf» is vervallen; de Accijnsrichtlijn 2008 kent deze figuur niet meer. Het voorgestelde onderdeel j bevat de definitie van «geregistreerde afzender», een figuur die de bestaande richtlijn niet kent en die in de Accijnsrichtlijn 2008 is opgenomen in artikel 4, onderdeel 10. Op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de Accijnsrichtlijn 2008 kan een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling ook aanvangen op de plaats van invoer, indien zij worden verzonden door een geregistreerde afzender.

De in het bestaande onderdeel p opgenomen definitie van «geleidedocument» is aangepast. Het papieren administratief geleidedocument (AGD) wordt met de inwerkingtreding van het EMCS vervangen door een elektronisch administratief document (hierna: e-AD). De definitie van het e-AD is opgenomen in onderdeel h.

De in onderdeel m opgenomen definitie van invoer van accijnsgoederen is gelijkluidend aan de in artikel 4, onderdeel 8, van de Accijnsrichtlijn 2008 opgenomen definitie. Invoer is het in Nederland binnenbrengen van accijnsgoederen. Indien die goederen echter bij hun binnenkomst in Nederland onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, is (nog) geen sprake van invoer. De invoer wordt als het ware verlegd naar het tijdstip waarop de douaneschorsingsregeling waaronder de accijnsgoederen zijn geplaatst overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften wordt beëindigd. Indien de douaneschorsingsregeling wordt beëindigd en de goederen in het vrije verkeer worden gebracht – de Accijnsrichtlijn 2008 omschrijft dit als «het vrijgeven van onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen» – is op grond van de definitie eveneens sprake van invoer.

Aan artikel 1a zijn voorts drie definities toegevoegd, die afkomstig zijn uit de Accijnsrichtlijn 2008, maar die niet in artikel 4 van die richtlijn zijn opgenomen. Het gaat in de eerste plaats om het in onderdeel p opgenomen begrip «plaats van invoer». Dit begrip wordt in artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn gedefinieerd.

In het voorgestelde onderdeel q wordt bepaald wat wordt verstaan onder plaats van rechtstreekse aflevering. Dit begrip komt aan de orde in artikel 17, tweede lid, van de richtlijn. De regeling «rechtstreekse aflevering» is op verzoek van Nederland in de richtlijn opgenomen. Vooruitlopend daarop is bij beleidsbesluit goedgekeurd dat deze regeling in de praktijk wordt toegepast. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op het gewijzigde artikel 2a.

Het voorgestelde onderdeel r bevat de definitie van «plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten». Dit begrip komt aan de orde in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, onder iii, van de Accijnsrichtlijn 2008. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op het gewijzigde artikel 2a.

Het in het bestaande onderdeel m opgenomen begrip «intracommunautair vervoer» is vervallen, omdat de artikelen waarin dit begrip voorkomt zijn vervallen.

In verband met de vele wijzigingen wordt voorgesteld het eerste lid van artikel 1a geheel te vervangen.

De aanpassing van het tweede lid van artikel 1a betreft het herstel van een omissie, alsmede een redactionele aanpassing.

Artikel I, onderdeel C (artikel 2 van de Wet op de accijns)

Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de accijns

In artikel 2, eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 aangegeven wat voor de toepassing van de wet en de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder «uitslag tot verbruik».

Daaronder wordt op de eerste plaats verstaan het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen (artikel 2, eerste lid, onderdeel a). Hierbij valt te denken aan de reguliere uitslag van een accijnsgoed uit een accijnsgoederenplaats, het onregelmatig onttrekken van een accijnsgoed uit een accijnsgoederenplaats, alsmede aan de ontvangst door de zogenoemde geregistreerde geadresseerde van onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen.

Overeenkomstig artikel 7, tweede lid, onderdeel c, Accijnsrichtlijn 2008 wordt in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, de productie van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling aangemerkt als uitslag tot verbruik. Overeenkomstig artikel 7, tweede lid, onderdeel d, Accijnsrichtlijn 2008 wordt in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet, de invoer van accijnsgoederen die niet onmiddellijk bij invoer onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst, aangemerkt als uitslag tot verbruik.

De drie hiervoor genoemde, in artikel 7, tweede lid, onderdelen a, c en d, Accijnsrichtlijn 2008 omschreven handelingen, zijn, zij het in iets andere bewoordingen, ook in de huidige horizontale accijnsrichtlijn opgenomen (artikel 6, eerste lid, onderdelen a, b en c, van Richtlijn 92/12/EEG).

Overeenkomstig artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Accijnsrichtlijn 2008 wordt in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven, aangemerkt als uitslag tot verbruik. De huidige Richtlijn 92/12/EEG kent deze bepaling niet. Zij is in de Accijnsrichtlijn 2008 opgenomen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie EG in de zaak Van de Water (HvJ EG 5 april 2001, zaak C 325/99 (G. van de Water tegen Staatssecretaris van Financiën), Jur. 2001, blz. I 2729 (BNB 2001/204)).

Op grond van deze nieuwe bepaling kan accijns worden geheven van een persoon die accijnsgoederen voorhanden heeft buiten een accijnsschorsingsregeling, terwijl over die goederen geen accijns is geheven. Deze mogelijkheid tot heffen is van belang in situaties, waarin accijnsgoederen worden aangetroffen waarvoor geen accijns is voldaan, maar waarvan niet kan worden vastgesteld waar deze goederen zijn vervaardigd of wat de herkomst van deze goederen is. Het enkele voorhanden hebben van deze accijnsgoederen wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 dus aangemerkt als een zelfstandig belastbaar feit. Het huidige artikel 2f van de wet voorziet voor deze situatie in een belastbaar feit. De toepassing van deze bepaling in de praktijk is zeer sterk ingeperkt door de jurisprudentie van de Hoge Raad, (zie B.A. van Brummelen: Van vangnet tot schepnetje, Weekblad voor Fiscaal Recht 2005/1092).

De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde «voorhanden hebben» wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan «de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is». Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt.

De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste). Dit vereiste wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 alleen gesteld in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onder ii).

Op grond van artikel 80 van de wet, artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit accijns en artikel 54 van de Uitvoeringsregeling accijns moet aan de hand van bescheiden de herkomst van accijnsgoederen kunnen worden aangetoond, indien deze goederen worden vervoerd dan wel voorhanden zijn buiten een accijnsgoederenplaats. Indien degene die de accijnsgoederen voorhanden heeft de herkomst niet aan de hand van bescheiden kan aantonen, rust op hem de bewijslast; hij zal dan moeten aantonen dat de accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de wet in de heffing zijn betrokken (zie Hoge Raad 24 augustus 1999, nr. 34 164, BNB 1999/383). Indien hij daarin niet slaagt, is sprake van het in het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedoelde belastbare feit. De inspecteur kan de belasting dan van hem naheffen.

Artikel 2, tweede en derde lid, van de Wet op de accijns

Het tweede en derde lid van artikel 2 hebben betrekking op het eigen verbruik, anders dan als grondstof, van een accijnsgoed binnen een accijnsgoederenplaats onderscheidenlijk van een accijnsgoed dat onder een douaneschorsingsregeling is geplaatst. De tekst van het voorgestelde tweede lid van artikel 2 komt overeen met de tekst van het huidige artikel 2, tweede lid, met dien verstande dat in plaats van het begrip uitslag nu het begrip uitslag tot verbruik wordt gehanteerd.

De tekst van het voorgestelde derde lid van artikel 2 komt overeen met de tekst van het huidige artikel 3, tweede lid, onderdeel c, met dien verstande dat het in deze bepaling bedoelde eigen verbruik in de voorgestelde tekst niet mede als invoer, maar mede als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt. Voorts wordt nu het begrip douaneschorsingsregeling gehanteerd in plaats van het begrip communautaire douaneregeling.

Artikel 2, vierde lid, van de Wet op de accijns

Artikel 2, vierde lid, bepaalt dat mede als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben of gebruiken van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen zijn toegevoegd. Indien bij voorbeeld rode gasolie (rode diesel), welke naar het verlaagde accijnstarief in de heffing is betrokken wordt gebruikt voor de aandrijving van een motorvoertuig over de weg, wordt op grond van artikel 87 het verschil tussen het normale accijnstarief voor diesel (verbruik voor wegverkeer) en het verlaagde accijnstarief (verbruik voor andere doeleinden) nageheven. Degene die de rode diesel anders dan voor laagbelaste doeleinden aanwendt, is gehouden het verschil bij te betalen (artikel 87, eerste lid). Artikel 87, tweede lid, bepaalt dat op de verschuldigd geworden betaling de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 van toepassing zijn als ware de betaling een naheffing van accijns onderscheidenlijk als ware de betaling accijns. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 februari 2009 (nr. 43 860) bepaald dat de inspecteur ter zake van vorenbedoelde verplichting tot bijbetaling jegens de gebruiker van de gasolie ingevolge artikel 87, tweede lid, gelijke bevoegdheden en gelijke heffingsinstrumenten heeft als welke hem toekwamen indien de ter zake van de uitslag of invoer verschuldigde accijns niet naar de eis der wet was voldaan. Hoewel de jurisprudentie, gelet op vorenbedoeld arrest, daartoe niet noopt, verdient het bij nader inzien vanuit het oogpunt van wetssystematiek toch de voorkeur het in artikel 87, eerste lid, bedoelde voorhanden hebben of gebruik aan te merken als uitslag tot verbruik. Het nieuwe vierde lid van artikel 2 voorziet daarin. Voorts zal in verband hiermee aan artikel 55 een tweede lid worden toegevoegd. Artikel 87 kan vervallen. Met deze wijzigingen wordt materieel hetzelfde resultaat bereikt als met artikel 87 en de door de Hoge Raad in vorenbedoeld arrest aan dit artikel gegeven uitleg.

Artikel 2, vijfde, zesde en zevende lid, van de Wet op de accijns

Overeenkomstig artikel 7, vierde lid, Accijnsrichtlijn 2008 wordt in artikel 2, vijfde lid, van de wet, bepaald dat de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen niet als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt. Die algehele vernietiging of het onherstelbaar verlies moet verband houden met de aard van de goederen, dan wel zijn veroorzaakt door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of geschied ingevolge instructies van de inspecteur dan wel van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat.

Goederen worden geacht totaal vernietigd of onherstelbaar verloren te zijn wanneer zij als accijnsgoed onbruikbaar zijn geworden.

Artikel 2, zesde lid, bepaalt dat de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de accijnsgoederen moet worden aangetoond ten genoegen van de inspecteur. Indien de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat, moet dit worden aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van die lidstaat. Indien niet is vast te stellen waar het verlies zich heeft voorgedaan moet de vernietiging of het verlies worden aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het verlies is geconstateerd.

Indien belanghebbende er niet in slaagt de vernietiging of het verlies aan te tonen, worden de accijnsgoederen aangemerkt als te zijn uitgeslagen tot verbruik.

Aantoonbare verliezen zijn in beginsel de normale productieen opslagverliezen ten gevolge van verdamping, bottelverliezen, flessenbreuk en dergelijke. Deze verliezen zijn inherent aan het productieproces of de opslag en zijn een verklaarbaar gevolg van de productie of de opslag. Bij verliezen ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden of overmacht gaat het bij voorbeeld om bederf of een calamiteit als een breuk in een transportleiding. In de huidige wet zijn vergelijkbare bepalingen met betrekking tot verliezen opgenomen in artikel 88, eerste tot en met derde lid. In artikel 88, eerste en tweede lid, is echter ook bepaald dat accijnsgoederen die worden vermist worden aangemerkt als te zijn uitgeslagen. Bij vermissen gaat het bij voorbeeld om accijnsgoederen die zonder een afdoende verklaring niet aanwezig zijn in de accijnsgoederenplaats. Een vermis kan worden veroorzaakt door diefstal of heimelijk uitslag en niet-geregistreerd verbruik binnen de accijnsgoederenplaats. Bij vermissen gaat het in feite om accijnsgoederen die op onregelmatige wijze aan een accijnsschorsingsregeling zijn onttrokken. Deze onttrekkingen worden op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, als uitslag tot verbruik aangemerkt, zodat een aanvullende specifieke bepaling niet nodig is. Artikel 88 kan in verband hiermee vervallen.

Artikel 2 , zevende lid, bepaalt dat het vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing zijn met betrekking tot accijnsgoederen die onder een douaneschorsingsregeling zijn geplaatst. In de huidige wet is een vergelijkbare bepaling opgenomen in artikel 88, vierde lid.

Artikel 2, achtste lid, van de Wet op de accijns

Het voorgestelde achtste lid komt overeen met het huidige vierde lid van artikel 2, met dien verstande dat de zinsnede «bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden» is vervangen door: bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen. Het betreft hier het herstel van een omissie.

Artikel 2, negende lid, van de Wet op de accijns

Het negende lid van artikel 2 bepaalt dat niet als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het vervaardigen en het voorhanden hebben van een accijnsgoed, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid, van de wet. Deze bepaling is opgenomen in verband met de in navolging van de Accijnsrichtlijn 2008 gekozen omschrijving van de belastbare feiten in artikel 2, eerste lid, en het als gevolg daarvan vervallen van het huidige artikel 2f. Met deze wijziging wordt voor de in artikel 5, tweede en derde lid, bedoelde situaties materieel hetzelfde resultaat bereikt als op grond van de huidige bepalingen.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2a van de Wet op de accijns)

Artikel 17, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt welke overbrengingen van accijnsgoederen binnen het grondgebied van de Gemeenschap onder een accijnsschorsingsregeling mogelijk zijn. Accijnsgoederen kunnen op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, vanuit een belastingentrepot (in Nederland: een accijnsgoederenplaats) worden overgebracht naar een viertal bestemmingen: een ander belastingentrepot, een in een andere lidstaat gevestigde geregistreerde geadresseerde, een plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten en een in een andere lidstaat gevestigde geadresseerde als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn. Bij laatstbedoelde geadresseerden gaat het om de in artikel 69 van de wet bedoelde bestemmingen, zoals internationale instellingen en strijdkrachten.

Op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn kunnen accijnsgoederen ook onder schorsing van accijns worden overgebracht van de plaats van invoer naar een van de hiervoor genoemde bestemmingen, wanneer zij worden verzonden door een zogenoemde geregistreerde afzender.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 worden accijnsgoederen uitsluitend als overgebracht onder een accijnsschorsingsregeling aangemerkt, indien de overbrenging geschiedt onder dekking van een elektronisch administratief document (e-AD). In de artikelen 21 tot en met 27 van de richtlijn zijn onder meer de te volgen procedures met betrekking tot het opmaken en verzenden van het e-AD en het opmaken van het zogenoemde bericht van ontvangst en het bericht van uitvoer opgenomen.

Artikel 2a van de wet bepaalt dat de in artikel 17, eerste lid, onderdeel a en b, van de richtlijn bedoelde overbrengingen van accijnsgoederen niet als uitslag tot verbruik worden aangemerkt, indien die overbrengingen geschieden met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden. In overeenstemming met de huidige wetgeving worden die voorwaarden opgenomen in het Uitvoeringsbesluit accijns. Artikel 2a, vierde lid, bepaalt dat die voorwaarden betrekking hebben op de formaliteiten waaraan bij de overbrenging van accijnsgoederen moet worden voldaan.

Artikel 2a, eerste lid, heeft betrekking op de overbrenging van accijnsgoederen vanuit een accijnsgoederenplaats naar een andere accijnsgoederenplaats (onderdeel a), naar een belastingentrepot (onderdeel b), naar een in een andere lidstaat gevestigde geregistreerde geadresseerde (onderdeel c), naar een plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten (onderdeel d) en naar een in een andere lidstaat gevestigde geadresseerde als bedoeld in artikel 69 van de wet (onderdeel e). In de huidige wet is een vergelijkbare bepaling opgenomen in artikel 2, derde lid. Daarin is nog sprake van een overbrenging naar een in een andere lidstaat gevestigd niet-geregistreerd bedrijf. De Accijnsrichtlijn 2008 kent deze figuur niet meer, zodat de in het bestaande artikel 2, derde lid, onderdeel d, van de wet bedoelde overbrenging is vervallen. Nieuw in de Accijnsrichtlijn 2008 en in de wet is de in het voorgestelde artikel 2a, eerste lid, onderdeel e, opgenomen overbrenging naar een in een andere lidstaat gevestigde geadresseerde als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn onderscheidenlijk artikel 69 van de wet.

Artikel 2a, tweede lid, heeft betrekking op de overbrenging van accijnsgoederen vanuit een belastingentrepot of door een in een andere lidstaat gevestigde geregistreerde afzender naar een accijnsgoederenplaats (onderdeel a), naar een in Nederland gevestigde geregistreerde geadresseerde (onderdeel b) en naar een in Nederland gevestigde geadresseerde als bedoeld in artikel 69 van de wet (onderdeel c). In de huidige wet zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen in de artikelen 2a en 2g. Ook voor laatstbedoelde bepalingen geldt dat daarin nog sprake is van een niet-geregistreerd bedrijf. Nieuw is de in artikel 2a, tweede lid, onderdeel c, opgenomen overbrenging.

Artikel 2a, derde lid, heeft betrekking op de overbrenging van accijnsgoederen door een in Nederland gevestigde geregistreerde afzender van de plaats van invoer naar een accijnsgoederenplaats (onderdeel a), naar een belastingentrepot (onderdeel b), naar een in een andere lidstaat gevestigde geregistreerde geadresseerde (onderdeel c), naar een plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten (onderdeel d) en naar een in een andere lidstaat gevestigde geadresseerde als bedoeld in artikel 69 van de wet (onderdeel e).

De geregistreerde afzender is een figuur die de bestaande richtlijn niet kent en die in de Accijnsrichtlijn 2008 is opgenomen in artikel 4, onderdeel 10. Op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de Accijnsrichtlijn 2008 kan een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling ook aanvangen op de plaats van invoer, indien zij worden verzonden door een geregistreerde afzender. Het nieuwe onderdeel j van artikel 1a bevat de definitie van «geregistreerde afzender». Dit is een natuurlijke of rechtspersoon die op grond van een vergunning toestemming heeft gekregen om onder voorwaarden bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling te verzenden wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302) in het vrije verkeer worden gebracht. De overbrenging van de goederen moet aanvangen op de plaats van invoer. Op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de Accijnsrichtlijn 2008 is in artikel 1a, eerste lid, onderdeel p, van de wet bepaald wat wordt verstaan onder plaats van invoer. Dit is de plaats waar de goederen zich bevinden wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van het CDW in het vrije verkeer worden gebracht.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat geregistreerde afzender de accijnsgoederen niet onder schorsing van accijns mag opslaan. De Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 4, onderdeel 10, in samenhang met artikel 17, eerste lid, onderdeel b) en de gewijzigde wet (artikel 1a, onderdelen j en p, in samenhang met artikel 2a, derde lid) bepalen expliciet dat de geregistreerde afzender alleen toestemming heeft accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling van de plaats van invoer over te brengen naar de aangewezen bestemmingen. De figuur van de geregistreerde afzender laat zich vergelijken met de in de in de douanewereld bekende figuur van de douane-expediteur.

Met het samenstel van vorenbedoelde bepalingen is het volgende beoogd. Indien accijnsgoederen die worden ingevoerd niet onmiddellijk bij die invoer onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst, zijn ter zake van de invoer niet alleen de rechten bij invoer (indien van toepassing) verschuldigd, maar ook de accijns. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, is dan immers sprake van uitslag tot verbruik. Heffing van accijns kan echter worden voorkomen door inschakeling van de geregistreerde afzender. Hij mag de accijnsgoederen onder schorsing van accijns overbrengen naar bij voorbeeld een accijnsgoederenplaats. De accijns zal dan pas verschuldigd worden indien de goederen worden uitgeslagen uit die accijnsgoederenplaats.

Op grond van de bestaande wetgeving – artikel 3, derde lid, van de wet – kunnen accijnsgoederen vanuit een derde land rechtstreeks worden overgebracht naar een accijnsgoederenplaats. Een zodanige overbrenging wordt dan op grond van artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de wet niet als invoer aangemerkt, indien die overbrenging geschiedt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden. In het Uitvoeringsbesluit is ter zake bepaald dat deze overbrenging moet worden aangetoond met een vervoersopdracht, waarop een verklaring is gesteld van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de accijnsgoederen zullen worden overgebracht. De vergunninghouder moet verklaren dat de accijnsgoederen naar zijn accijnsgoederenplaats worden overgebracht en dat zij in de administratie van zijn accijnsgoederenplaats worden opgenomen.

Zoals hiervoor al uiteengezet kiest de Accijnsrichtlijn 2008 – en in navolging daarvan dit wetsvoorstel – voor een andere systematiek: inschakeling van de geregistreerde afzender. Een vergunning als geregistreerde afzender kan overigens ook worden aangevraagd door de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats. Daarmee wordt in de praktijk een werkwijze mogelijk, die niet alleen sterk lijkt op de hiervoor uiteengezette huidige werkwijze, maar die ook past in de voor andere overbrengingen van accijnsgoederen geldende systematiek. Zo zal dus gebruik moeten worden gemaakt van het EMCS en het daarin voorziene e-AD. De hiervoor beschreven systematiek van de vervoersopdracht kan daardoor vervallen.

Artikel 2a, vijfde lid, heeft betrekking op de zogenoemde rechtstreekse aflevering. In het voorgestelde artikel 1a, onderdeel q, wordt bepaald wat wordt verstaan onder plaats van rechtstreekse aflevering. Dit begrip komt aan de orde in artikel 17, tweede lid, van de Accijnsrichtlijn 2008. De regeling «rechtstreekse aflevering» is op verzoek van Nederland in de richtlijn opgenomen. Vooruitlopend daarop is bij beleidsbesluit goedgekeurd dat deze regeling in de praktijk wordt toegepast. Op grond van deze regeling kan worden toegestaan dat accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht naar een plaats van rechtstreekse aflevering, indien die plaats is aangewezen door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats of door de in Nederland gevestigde geregistreerde geadresseerde.

Bij het vervoer onder schorsing van accijns moeten de accijnsgoederen daadwerkelijk worden afgeleverd bij de vergunninghouder die als geadresseerde op het administratief geleidedocument is vermeld. Bij de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats en bij de geregistreerde geadresseerde bestaat echter de behoefte om de accijnsgoederen rechtstreeks vanaf hun leverancier af te (laten) leveren bij hun afnemer in Nederland (rechtstreekse aflevering). Dit is bijvoorbeeld het geval indien de locatie van de afnemer (een nabij de grens met België gelegen tankstation) geografisch dichter bij de locatie van de leverancier (een in België gelegen belastingentrepot voor benzine) is gelegen dan bij de locatie van de accijnsgoederenplaats van de geadresseerde (een opslagplaats voor benzine in Rotterdam). Het is in dat geval niet efficiënt om de accijnsgoederen eerst vanuit België naar de accijnsgoederenplaats in Rotterdam te vervoeren en van daaruit pas naar het tankstation van de afnemer.

In geval van rechtstreekse aflevering blijft de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats of de geregistreerde geadresseerde, die de plaats van rechtstreekse aflevering heeft aangewezen, echter verantwoordelijk voor alle zaken waarvoor hij ook verantwoordelijk zou zijn als de accijnsgoederen niet bij zijn afnemer, maar bij hem zouden zijn afgeleverd.

De in artikel 2a, zesde lid, opgenomen bepaling is gelijkluidend aan de in het huidige artikel 2, zesde lid, van de wet opgenomen bepaling.

Artikel I, onderdeel E (artikel 2b van de Wet op de accijns)

In overeenstemming met artikel 20 van de Accijnsrichtlijn 2008 is in artikel 2b, eerste en tweede lid, van de wet bepaald op welk tijdstip de overbrenging van accijnsgoederen in de gevallen, bedoeld in artikel 2a, eerste tot en met derde lid, aanvangt onderscheidenlijk eindigt. Deze tijdstippen zijn onder meer van belang voor de toepassing van artikel 2c, op grond waarvan bepaalde termijnen beginnen te lopen vanaf de datum waarop de overbrenging overeenkomstig artikel 2b, eerste lid, is aangevangen. Ook in de in het Uitvoeringsbesluit op te nemen bepalingen met betrekking tot het e-AD zal worden verwezen naar deze tijdstippen. Zo is de geadresseerde bij ontvangst van de accijnsgoederen verplicht om onverwijld en uiterlijk binnen vijf werkdagen na het eindigen van de overbrenging een zogenoemd bericht van ontvangst te verzenden via het EMCS.

Artikel I, onderdeel F (artikel 2c van de Wet op de accijns)

Artikel 2c van de wet behelst de verwerking van artikel 10 van de Accijnsrichtlijn 2008. Deze bepaling ziet op de gevallen waarin tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, die resulteert in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet. Bepalingen met betrekking tot onregelmatigheden zijn ook in de huidige horizontale richtlijn opgenomen (artikel 20 van Richtlijn 92/12/EEG).

Artikel 2c regelt in de eerste plaats in welke lidstaat in die gevallen de accijns verschuldigd wordt. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin accijnsgoederen vanuit een belastingentrepot naar Nederland worden overgebracht en bij aankomst blijkt dat de goederen niet of slechts gedeeltelijk op de bestemde plaats zijn aangekomen.

Het eerste lid van artikel 2c ziet op de gevallen waarin de onregelmatigheid in Nederland plaatsvindt. De accijns wordt dan in Nederland verschuldigd. Het tweede lid van artikel 2c ziet op de gevallen waarin in Nederland een onregelmatigheid wordt geconstateerd, maar niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond. In dat geval wordt de onregelmatigheid geacht in Nederland te hebben plaatsgevonden en wel op het tijdstip waarop de onregelmatigheid werd geconstateerd. Ook in dat geval wordt de accijns in Nederland verschuldigd.

Het derde lid van artikel 2c ziet op de gevallen waarin de overbrenging van de accijnsgoederen in Nederland aanvangt en de accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen, terwijl er tijdens die overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd. In dat geval wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in Nederland op het tijdstip van de aanvang van de overbrenging. Het derde lid bepaalt echter tevens dat dit gevolg niet optreedt, indien binnen een termijn van vier maanden na de aanvang van de overbrenging ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond dat de overbrenging wel is geëindigd overeenkomstig artikel 2b, tweede lid. Met dit laatste wordt bedoeld dat de geadresseerde de accijnsgoederen toch in ontvangst heeft genomen of dat de goederen toch het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten. Ook kan binnen de genoemde termijn van vier maanden ten genoegen van de inspecteur worden aangetoond dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. In dat geval vindt de uitslag tot verbruik en dus ook de heffing van de accijns plaats in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

Het vierde lid van artikel 2c behelst de verwerking van artikel 10, vierde lid, tweede alinea, van de Accijnsrichtlijn 2008. Deze bepaling is in de richtlijn opgenomen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie EG in de zaak Distillerie Fratelli Cipriani (HvJ EG 12 december 2002, zaak C395/00 (Distillerie Fratelli Cipriani SpA tegen Ministero delle Finanze), Jur. 2002, blz. I -11 877). Het Hof van Justitie heeft op de in deze zaak gestelde prejudiciële vragen, die betrekking hadden op artikel 20 van Richtlijn 92/12/EEG, geantwoord dat de in artikel 20, derde lid, van die richtlijn gestelde termijn van vier maanden om aan te tonen dat de handeling regelmatig was of op welke plaats de overtreding of de onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan, niet redelijk kan worden geacht wanneer deze termijn reeds is verstreken op het tijdstip waarop de afzender heeft vernomen of had kunnen vernemen dat een onregelmatigheid of een overtreding was begaan.

Vorenbedoelde termijn van vier maanden vanaf de datum van verzending van de betrokken producten is nu opgenomen in artikel 10, vierde lid, eerste alinea, van Accijnsrichtlijn 2008 en, in navolging daarvan, in het voorgestelde artikel 2c, derde lid, van de wet. Gelet op dit arrest bepaalt artikel 10, vierde lid, tweede alinea, van de Accijnsrichtlijn 2008 dat indien de persoon die zekerheid heeft gesteld ter zake van de overbrenging van de accijnsgoederen niet op de hoogte was of mogelijk niet op de hoogte was van het feit dat de goederen niet ter bestemming zijn aangekomen, hem een termijn van een maand wordt gegund om aan te tonen dat de overbrenging van de goederen regelmatig was of op welke plaats de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De termijn van een maand vangt aan op het tijdstip waarop de inspecteur belanghebbende op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de goederen niet ter bestemming zijn aangekomen.

Het vijfde lid ziet op de situatie dat de accijns aanvankelijk in Nederland is geheven op grond van het tweede of derde lid, terwijl achteraf maar binnen drie jaar na verzending wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid niet in Nederland maar in een andere lidstaat heeft plaatsgevonden. In dat geval is de accijns in die andere lidstaat verschuldigd. Het nieuwe artikel 71a voorziet in een teruggaaf van de achteraf ten onrechte in Nederland geheven accijns.

Het zesde lid ziet op de omgekeerde situatie: de accijns is aanvankelijk verschuldigd geworden in een andere lidstaat, omdat de onregelmatigheid geacht werd te hebben plaatsgevonden in die andere lidstaat, terwijl achteraf maar binnen drie jaar na verzending wordt vastgesteld dat deze daadwerkelijk in Nederland werd begaan. Het zesde lid bepaalt dat in dat geval het eerste lid van toepassing is: de uitslag tot verbruik en dus ook de heffing van de accijns vindt alsnog plaats in Nederland.

Overeenkomstig artikel 10, zesde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 is in artikel 2c, zevende lid, bepaald wat voor de toepassing van deze bepaling wordt verstaan onder onregelmatigheid. De in artikel 2, vijfde lid, bedoelde algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van accijnsgoederen wordt niet als onregelmatigheid aangemerkt.

Indien in de vorenbedoelde gevallen de accijns in Nederland is verschuldigd, moet deze worden voldaan door degene die op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel a, onder ii, als belastingplichtige wordt aangewezen.

Artikel I, onderdeel G (artikel 2d van de Wet op de accijns)

Artikel 2d van de wet behelst de verwerking van artikel 32 en artikel 33, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008. De in het voorgestelde artikel 2d opgenomen bepalingen komen nagenoeg overeen met de in de huidige artikelen 2c en 2d van de wet opgenomen bepalingen. Het eerste lid van het voorgestelde artikel 2d bevat de verwerking van het in artikel 32, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 neergelegde beginsel van de interne markt dat voor particulieren die voor eigen behoeften accijnsgoederen verkrijgen in een andere lidstaat en die deze goederen zelf vervoeren, de accijns wordt geheven in het land van verkrijging.

Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van het voorhanden hebben van accijnsgoederen voor eigen behoeften zal, conform de huidige regelgeving en in overeenstemming met zowel de bestaande Richtlijn 92/12/EEG als de Accijnsrichtlijn 2008, onder meer in aanmerking moeten worden genomen de hoeveelheid van de accijnsgoederen. Daartoe is in artikel 2d, tweede lid, bepaald dat de goederen worden geacht anders dan voor eigen behoeften voorhanden te worden gehouden, indien de hoeveelheid een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid overschrijdt, tenzij het tegendeel wordt aangetoond. Op grond van het voorgestelde artikel 2e, tweede lid, worden de accijnsgoederen ingeval van overschrijding van die hoeveelheden geacht voor commerciële doeleinden voorhanden te worden gehouden. Gevolg daarvan is dat de accijns in Nederland verschuldigd is (artikel 2e, eerste lid, van de wet en artikel 33, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008).

Ingevolge het bij onderdeel T opgenomen gewijzigde artikel 51, eerste lid, onderdeel h, wordt de accijns geheven van de particulier die de accijnsgoederen voorhanden heeft.

In de in het eerste lid van artikel 2d bedoelde situatie gaat het om accijnsgoederen die door particulieren voor eigen behoeften in een andere lidstaat zijn verkregen en die door henzelf naar Nederland worden vervoerd. Indien de particulier deze goederen echter laat vervoeren, is het in artikel 2d, eerste lid, neergelegde beginsel niet van toepassing. Artikel 2d, derde lid, van de wet bepaalt dat alsdan sprake is van uitslag tot verbruik, zodat de accijns in Nederland verschuldigd is. Artikel 51, eerste lid, onderdeel f, wijst de particulier daartoe als belastingplichtige aan.

De in artikel 2d, vierde en vijfde lid, opgenomen bepalingen zijn gebaseerd op artikel 32, vierde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008; zij komen overeen met de in het huidige artikel 2d, eerste en tweede lid, opgenomen bepalingen.

Artikel I, onderdeel H (artikel 2e van de Wet op de accijns)

Artikel 2e van de wet behelst de verwerking van artikel 33 van de Accijnsrichtlijn 2008. De in het voorgestelde artikel 2e opgenomen bepalingen komen nagenoeg overeen met de in het huidige artikel 2b van de wet opgenomen bepalingen.

Het uitgangspunt dat accijnsgoederen die anders dan door particulieren voor eigen behoeften worden overgebracht naar een andere lidstaat, worden belast in de lidstaat waar het verbruik zal plaatsvinden, beperkt zich niet tot het verkeer van onveraccijnsde goederen. Ook met betrekking tot accijnsgoederen die reeds tot verbruik zijn uitgeslagen in een lidstaat (zogenoemde veraccijnsde goederen) en die, algemeen geformuleerd, voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat, vindt belastingheffing plaats in de laatstgenoemde lidstaat. De accijns wordt dan verschuldigd ter zake van het voor commerciële doeleinden voorhanden hebben van de desbetreffende goederen in de andere lidstaat. Artikel 2e, eerste lid, merkt dit voor commerciële doeleinden voorhanden hebben aan als uitslag tot verbruik. De in het eerste lid opgenomen zinsnede «om aldaar te worden geleverd of gebruikt» dient, conform de bewoordingen van de Accijnsrichtlijn 2008, om de in dat lid bedoelde situatie te omschrijven. Uit deze zinsnede kan geenszins worden afgeleid dat de inspecteur zou moeten aantonen dat de accijnsgoederen bestemd zijn om aldaar te worden geleverd of gebruikt.

De tekst van artikel 2e, eerste lid begint, in navolging van artikel 33, eerste lid, van de richtlijn, met de zinsnede «Onverminderd artikel 2f». Hiermee is beoogd aan te geven dat indien de in artikel 2f omschreven situatie – de zogenoemde verkopen op afstand – aan de orde is, artikel 2e toepassing mist.

Overeenkomstig artikel 33, eerste lid, tweede alinea, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt het voorgestelde artikel 2e, tweede lid, van de wet wat voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder voor commerciële doeleinden voorhanden hebben. Daaronder wordt op de eerste plaats verstaan het voorhanden hebben van accijnsgoederen door anderen dan particulieren. Dit betekent dat deze bepaling ziet op ondernemers en publiekrechtelijke lichamen. Artikel 51, eerste lid, onderdeel h, wijst de belastingplichtige aan. Uit deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 33, derde lid, van de richtlijn, blijkt dat als belastingplichtige kunnen worden aangemerkt niet alleen degene die de goederen in Nederland voorhanden heeft, maar ook de persoon die de goederen in Nederland levert of aan wie de goederen in Nederland worden geleverd. Hiermee wordt bereikt dat de accijns ook nog kan worden geheven in de situatie dat de goederen niet meer feitelijk voorhanden zijn, omdat ze inmiddels zijn geleverd aan derden of voor eigen verbruik zijn aangewend.

Het voorgestelde artikel 2e, tweede lid, van de wet, verstaat onder voor commerciële doeleinden voorhanden hebben tevens het voorhanden hebben door een particulier anders dan voor eigen behoeften van door hem vervoerde accijnsgoederen als bedoeld in artikel 2d, tweede lid. Deze bepaling is toegelicht in de toelichting op onderdeel G (artikel 2d, tweede lid).

Het derde lid van artikel 2e is gebaseerd op artikel 33, vierde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008. De overbrenging van in een andere lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen naar Nederland moet geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden. Zo zal de overbrenging van deze accijnsgoederen moeten geschieden onder dekking van een geleidedocument. Indien aan vorenbedoelde voorwaarden wordt voldaan, worden de goederen tijdens de overbrenging niet geacht voor commerciële doeleinden voorhanden te worden gehouden. Artikel 2e, derde lid, bepaalt daartoe dat in dat geval het eerste lid geen toepassing vindt tijdens de overbrenging.

Op grond van artikel 2e, vierde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur, ter verzekering van de heffing, regels gesteld met betrekking tot de verplichtingen waaraan degene die de accijnsgoederen voor commerciële doeleinden voorhanden heeft moet voldoen. Deze verplichtingen worden genoemd in artikel 34, tweede lid, van de Accijnsrichtlijn 2008. Het betreft een aantal verplichtingen waaraan voorafgaand aan de overbrenging van de accijnsgoederen moet worden voldaan. Zo zullen de hier bedoelde ondernemers en publiekrechtelijke lichamen voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen de inspecteur hiervan in kennis moeten stellen en zekerheid moeten stellen voor de accijns die zij verschuldigd kunnen worden.

Het vijfde lid van artikel 2e heeft betrekking op accijnsgoederen die aan boord van een schip of een vliegtuig dat een verbinding tussen een andere lidstaat en Nederland verzorgt, voorhanden worden gehouden om aan boord te worden verkocht aan de passagiers. Op dit voorhanden hebben is artikel 2e, eerste lid, van toepassing. Volgens de voorgeschreven formaliteiten zal bij iedere binnenkomst in Nederland aangifte moeten worden gedaan voor de accijnsgoederen, die behoren tot de winkelvoorraad. Daartegenover staat dat een recht op teruggaaf van accijns ontstaat van de in de lidstaat van vertrek voldane accijns. Ter vereenvoudiging van de door de ondernemer te verrichten aangiften en betalingen wordt in de praktijk een werkwijze gevolgd, die is gebaseerd op een beleidsbesluit (laatstelijk gepubliceerd als het besluit van 10 december 2008, nr. BCPP2008/2542M, Stcrt. 2008, 249, par. 3.4). Dit besluit is mede gebaseerd op een notitie van de Europese Commissie betreffende de regels inzake BTW en accijnzen die met ingang van 1 juli 1999 dienen te worden toegepast op goederen die aan boord van veerboten en vliegtuigen of in luchthavens worden verkocht aan reizigers binnen de Europese Unie (PbEG 1999 C 99/08 van 10 april 1999). Overeenkomstig artikel 33, vijfde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 2e, vijfde lid, dat indien de accijnsgoederen niet beschikbaar zijn voor de verkoop wanneer het schip of vliegtuig zich op het grondgebied van Nederland bevindt, zij niet geacht worden in Nederland voor commerciële doeleinden voorhanden te worden gehouden. Met deze bepaling wordt een wettelijke basis gegeven aan een in vorenbedoelde notitie van de Europese Commissie neergelegde goedkeuring.

Artikel 2e, zesde lid, is gelijkluidend aan het huidige artikel 2b, vijfde lid. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 24 van Richtlijn 2003/96/EG (richtlijn van de Raad van 27 oktober 2003, PbEG 2003 L 283, tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit).

Artikel I, onderdeel I (artikel 2f van de Wet op de accijns)

Artikel 2f van de wet behelst de verwerking van artikel 36 van de Accijnsrichtlijn 2008. Dit artikel heeft betrekking op de zogenoemde «verkopen op afstand», onder meer de verkoop via postorderbedrijven en internetwinkels. In de huidige wet ziet artikel 2e op deze verkopen.

Het eerste lid van artikel 2f omschrijft deze verkopen op afstand als het door een in Nederland gevestigde persoon kopen van in een andere lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, die direct of indirect door de verkoper of voor diens rekening vanuit een andere lidstaat naar Nederland worden verzonden of vervoerd. Deze transacties leiden tot het verschuldigd worden van de accijns in Nederland. Daartoe is in het eerste lid vorenbedoelde transactie aangemerkt als uitslag tot verbruik. Artikel 2f, eerste lid, bepaalt voorts dat de persoon die de accijnsgoederen koopt niet de hoedanigheid mag hebben van vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats, geregistreerde geadresseerde of zelfstandig bedrijf. Belangrijk verschil met de bestaande richtlijn (artikel 10 van Richtlijn 92/12/EEG) en de bestaande wettelijke bepaling (artikel 2e) is dat ondernemers (door de Accijnsrichtlijn 2008 aangeduid als «zelfstandig bedrijf») niet langer gebruik kunnen maken van verkopen op afstand. Zoals de Europese Commissie in haar verslag over de werking van de artikelen 7 tot en met 10 van Richtlijn 92/12/EG heeft aangegeven was de bedoeling van de wetgever – de regeling verkopen op afstand ziet op verkopen aan particulieren – niet voldoende helder verwoord in artikel 10 van die richtlijn (COM 2004/227, PbEU 2004 C 122 van 30 april 2004). Ook in het voorstel van de Europese Commissie dat heeft geleid tot de Accijnsrichtlijn 2008 wordt hiervan uitgegaan. Als gevolg van deze wijziging zal op ondernemers die uit een andere lidstaat veraccijnsde accijnsgoederen willen betrekken artikel 2e van de wet van toepassing zijn.

De prijs die door de in een andere lidstaat gevestigde verkoper in rekening wordt gebracht aan een particulier in Nederland zal inclusief de Nederlandse accijns moeten zijn. In beginsel dient de verschuldigde belasting door de verkoper te worden voldaan. Teneinde de heffing van de accijns in goede banen te leiden, is overeenkomstig de huidige werkwijze in artikel 50f, eerste lid, bepaald dat de verkoper in Nederland een fiscaal vertegenwoordiger moet aanstellen. De accijns wordt geheven van de door de verkoper aangewezen fiscaal vertegenwoordiger.

Artikel I, onderdeel J (artikelen 2g en 2h van de Wet op de accijns)

Ingevolge onderdeel J vervallen de artikelen 2g en 2h. De in artikel 2g opgenomen bepalingen zijn nu opgenomen in het voorgestelde artikel 2a. De verschuldigdheid van accijns in de situatie, bedoeld in artikel 2h, wordt nu geregeld in het voorgestelde artikel 2c.

Artikel I, onderdeel K (artikel 3 van de Wet op de accijns)

Het voorgestelde artikel 3 van de wet behelst de verwerking van artikel 37 van de Accijnsrichtlijn 2008. De huidige richtlijn kent niet een soortgelijke bepaling.

Artikel 3, eerste lid, van de wet is gebaseerd op artikel 37, eerste lid, van de richtlijn. Het betreft hier de situaties, bedoeld in artikel 2e en 2f. Daarbij gaat het om accijnsgoederen die in een andere lidstaat zijn uitgeslagen tot verbruik en die worden overgebracht naar Nederland. Indien de accijnsgoederen tijdens die overbrenging algeheel vernietigd worden of onherstelbaar verloren gaan, is op grond van artikel 3, eerste lid, geen sprake van uitslag tot verbruik als bedoeld in artikel 2e en 2f. Die algehele vernietiging of het onherstelbaar verlies moet verband houden met de aard van de goederen, dan wel zijn veroorzaakt door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of geschied ingevolge instructies van de inspecteur dan wel van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat.

Artikel 3, tweede lid, bepaalt dat goederen worden geacht totaal vernietigd of onherstelbaar verloren te zijn wanneer zij als accijnsgoed onbruikbaar zijn geworden.

Artikel 3, derde lid, bepaalt dat de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de accijnsgoederen moet worden aangetoond ten genoegen van de inspecteur. Indien de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat, moet dit worden aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van die lidstaat. Indien niet is vast te stellen waar het verlies zich heeft voorgedaan moet de vernietiging of het verlies worden aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het verlies is geconstateerd.

Indien belanghebbende er niet in slaagt de vernietiging of het verlies aan te tonen, worden de accijnsgoederen aangemerkt als te zijn uitgeslagen tot verbruik.

De in artikel 3 opgenomen bepalingen komen overeen met de in het voorgestelde artikel 2, vijfde en zesde lid, opgenomen bepalingen. Laatstbedoelde bepalingen hebben betrekking op accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht.

Artikel I, onderdeel L (artikel 4 van de Wet op de accijns)

Artikel 4 van de wet behelst de verwerking van artikel 38 van de Accijnsrichtlijn 2008. De huidige richtlijn kent niet een soortgelijke bepaling. Het betreft hier de situaties, bedoeld in artikel 2e en 2f. Daarbij gaat het om accijnsgoederen die in een andere lidstaat zijn uitgeslagen tot verbruik en die worden overgebracht naar Nederland (de zogenoemde veraccijnsde goederen). Artikel 4 ziet op de gevallen waarin tijdens deze overbrenging van accijnsgoederen een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Het artikel komt in grote lijnen overeen met artikel 2c, dat betrekking heeft op de gevallen waarin tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

Artikel 4 regelt in de eerste plaats in welke lidstaat de accijns verschuldigd wordt. Indien de onregelmatigheid in Nederland heeft plaatsgevonden, is de accijns in Nederland verschuldigd. Het eerste lid van artikel 4 bepaalt daartoe dat in dat geval artikel 2e, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 2f, eerste lid, van toepassing is.

Het tweede lid van artikel 4 ziet op de gevallen waarin in Nederland een onregelmatigheid wordt geconstateerd, maar niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond. In dat geval wordt de onregelmatigheid geacht in Nederland te hebben plaatsgevonden en wordt de accijns in Nederland verschuldigd.

Het derde lid ziet op de situatie dat de accijns aanvankelijk in Nederland is geheven op grond van het tweede lid, terwijl achteraf maar binnen drie jaar na de datum waarop de accijnsgoederen zijn verkregen wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid niet in Nederland maar in een andere lidstaat heeft plaatsgevonden. In dat geval is de accijns in die andere lidstaat verschuldigd. Het nieuwe artikel 71a voorziet in een teruggaaf van de achteraf ten onrechte in Nederland geheven accijns.

Het vierde lid ziet op de omgekeerde situatie: de accijns is aanvankelijk verschuldigd geworden in een andere lidstaat, omdat de onregelmatigheid geacht werd te hebben plaatsgevonden in die andere lidstaat, terwijl achteraf maar binnen drie jaar na de datum waarop de accijnsgoederen zijn verkregen wordt vastgesteld dat deze daadwerkelijk in Nederland werd begaan. Het vierde lid bepaalt dat in dat geval het eerste lid van toepassing is: de accijns wordt in Nederland verschuldigd.

Overeenkomstig artikel 38, vierde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 is in artikel 4, vijfde lid, bepaald wat voor de toepassing van deze bepaling wordt verstaan onder onregelmatigheid. De in artikel 3 bedoelde algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van accijnsgoederen wordt niet als onregelmatigheid aangemerkt.

Indien in de vorenbedoelde gevallen de accijns in Nederland is verschuldigd, moet deze worden voldaan door degene die op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel j, als belastingplichtige wordt aangewezen.

Artikel I, onderdeel M (opschrift Hoofdstuk III van de Wet op de accijns)

Ingevolge dit onderdeel wordt het opschrift van hoofdstuk III gewijzigd. Artikel 1, tweede lid, van de wet kent als belastbare feiten de «uitslag» en de «invoer». Artikel 7, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 hanteert het begrip «uitslag tot verbruik». Het opschrift van hoofdstuk III is in overeenstemming gebracht met deze definitie. In de toelichting op onderdeel C is aangegeven dat overeenkomstig artikel 7, tweede lid, onderdeel d, Accijnsrichtlijn 2008 in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet, de invoer van accijnsgoederen die niet onmiddellijk bij invoer vanuit een derde land onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst, wordt aangemerkt als uitslag tot verbruik. Aangezien hoofdstuk IV specifiek betrekking heeft op de invoersituatie, wordt echter voorgesteld het opschrift van dit hoofdstuk (Invoer) niet te wijzigen.

Artikel I, onderdeel N (opschrift afdeling 2a van hoofdstuk III van de Wet op de accijns)

Ingevolge dit onderdeel wordt het opschrift van afdeling 2a gewijzigd. Het huidige opschrift luidt: Geregistreerde bedrijven en niet-geregistreerde bedrijven. Zoals in de toelichting op het gewijzigde artikel 1a is aangegeven, is het in het bestaande onderdeel k van artikel 1a opgenomen begrip «vergunninghouder van een niet-geregistreerd bedrijf» vervallen; de Accijnsrichtlijn 2008 kent deze figuur niet meer. Het begrip geregistreerd bedrijf is vervangen door het begrip geregistreerde geadresseerde (het voorgestelde onderdeel k van artikel 1a). Artikel 1a, onderdeel j, bevat nu de definitie van «geregistreerde afzender», een figuur die de bestaande richtlijn niet kent en die in de Accijnsrichtlijn 2008 is opgenomen in artikel 4, onderdeel 10. Het opschrift van afdeling 2a is in verband hiermee aangepast.

Artikel I, onderdeel O (artikel 50a van de Wet op de accijns)

De wijzigingen van het eerste en tweede lid van artikel 50a zijn noodzakelijk in verband met het vervallen van het begrip «vergunninghouder van een niet-geregistreerd bedrijf». Zie de toelichting op onderdeel N. Het gewijzigde derde lid van artikel 50a behelst de verwerking van artikel 19, derde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008. In het bestaande derde lid van artikel 50a is bepaald dat een vergunning als niet-geregistreerd bedrijf wordt verleend voor één nauwkeurig omschreven partij accijnsgoederen. Het voorgestelde derde lid bevat een soortgelijke bepaling, met dien verstande dat er sprake is van een geregistreerde geadresseerde en dat de inspecteur de vergunning beperkt niet alleen tot een welomschreven hoeveelheid accijnsgoederen, maar ook tot één afzender en een welomschreven tijdvak. Op basis van artikel 19, derde lid, van de richtlijn bepaalt artikel 50a, derde lid, voorts dat de inspecteur de vergunning ook kan beperken tot één overbrenging.

Artikel I, onderdeel P en Q (artikel 50b en 50c van de Wet op de accijns)

De wijzigingen van artikel 50b en 50c zijn noodzakelijk in verband met het vervallen van het begrip «vergunninghouder van een niet-geregistreerd bedrijf». Zie de toelichting op onderdeel O.

Artikel I, onderdeel R (artikel 50d van de Wet op de accijns)

Het huidige artikel 50d heeft betrekking op de vergunning voor de fiscaal vertegenwoordiger van een belastingentrepot van waaruit accijnsgoederen naar een geregistreerd bedrijf of naar een niet-geregistreerd bedrijf worden overgebracht. Op grond van artikel 17 van Richtlijn 92/12/EEG kan de vergunninghouder van een belastingentrepot een fiscale vertegenwoordiger aanwijzen die in plaats van deze bedrijven zekerheid stelt, de accijns voldoet en een administratie bijhoudt van de leveringen van het belastingentrepot aan deze bedrijven en de belastingdienst ervan in kennis stelt. De Accijnsrichtlijn 2008 kent een zodanige bepaling niet. De tekst van artikel 50d wordt vervangen door bepalingen, die betrekking hebben op de zogenoemde geregistreerde afzender.

Het voorgestelde artikel 1a, onderdeel j, bevat de definitie van «geregistreerde afzender», een figuur die de bestaande richtlijn niet kent en die in de Accijnsrichtlijn 2008 is opgenomen in artikel 4, onderdeel 10. Op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn kan een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling ook aanvangen op de plaats van invoer, indien zij worden verzonden door een geregistreerde afzender. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel D (het voorgestelde derde lid van artikel 2a van de wet).

In verband daarmee is in artikel 50d, eerste lid, bepaald dat deze geregistreerde afzender in het bezit moet zijn van een door de inspecteur verstrekte vergunning.

Ingevolge artikel 4, onderdeel 10, van de Accijnsrichtlijn 2008 kunnen aan de vergunning voor de geadresseerde afzender voorwaarden worden gesteld. In verband hiermee bepaalt artikel 50d, tweede lid, dat bij algemene maatregel van bestuur, ter verzekering van de heffing, regels kunnen worden gesteld waaraan een geregistreerde afzender moet voldoen ten aanzien van de administratie en het stelsel van toezicht.

Artikel 50d, derde lid, bepaalt dat degene die een vergunning voor een geregistreerde afzender wil verkrijgen, daartoe een verzoek moet indienen bij de inspecteur. Op grond van het in artikel 50e van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 50, geschiedt het verlenen van de vergunning (of het afwijzen van het verzoek daartoe) bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Op grond van artikel 50d, vierde lid, moeten in het verzoek om een vergunning gegevens worden verstrekt met betrekking tot onder meer de soort accijnsgoederen waarvoor de vergunning is bestemd, de persoon op wiens naam de vergunning moet worden gesteld en de administratie van die accijnsgoederen. Het betreft hier in grote lijnen dezelfde gegevens als die thans reeds zijn vereist met betrekking tot het verzoek om een vergunning voor een accijnsgoederenplaats.

Artikel I, onderdeel S (artikel 50f van de Wet op de accijns)

Artikel 50f heeft betrekking op de in het huidige artikel 2e van de wet bedoelde zogenoemde verkopen op afstand: de levering van een accijnsgoed door of voor rekening van de verkoper vanuit een andere lidstaat naar Nederland. Ingevolge dit wetsvoorstel worden de in artikel 2e opgenomen bepalingen, na aanpassing aan de Accijnsrichtlijn 2008, opgenomen in het voorgestelde artikel 2f. De verwijzing in artikel 50f, eerste lid, naar artikel 2e is in verband hiermee aangepast.

Overeenkomstig artikel 36, vierde lid, onderdeel a, van de Accijnsrichtlijn 2008 wordt in het tweede lid van artikel 50f bepaald dat de fiscaal vertegenwoordiger van de in de andere lidstaat gevestigde verkoper in het bezit moet zijn van een vergunning van de inspecteur.

Artikel I, onderdeel T (artikel 51 van de Wet op de accijns)

In de huidige wet wijzen de artikelen 51 en 51a de personen aan van wie de accijns wordt geheven.

Artikel 51 bepaalt dat de accijns wordt geheven van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats. Artikel 51a bepaalt van wie de accijns, in afwijking van artikel 51, wordt geheven bij de toepassing van de artikelen 2a tot en met 2f en 2h van de wet.

In tegenstelling tot Richtlijn 92/12/EEG bevat de Accijnsrichtlijn 2008 bepalingen waarin voor de verschillende situaties de belastingplichtigen worden aangewezen. Overeenkomstig artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, van de Accijnsrichtlijn 2008 wordt in het gewijzigde artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, bepaald van wie de accijns wordt geheven in de situaties, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de wet.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel a

Artikel 51, eerste lid, onderdeel a, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a. Laatstbedoelde bepaling merkt als uitslag tot verbruik aan het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen. In navolging van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Accijnsrichtlijn 2008 worden in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, twee situaties onderscheiden. In onderdeel a, onder 1°, worden ten eerste als belastingplichtige aangewezen de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats en de geregistreerde geadresseerde. Hierbij valt te denken aan de reguliere uitslag van een accijnsgoed uit een accijnsgoederenplaats en aan de ontvangst door de zogenoemde geregistreerde geadresseerde van onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen. Tevens wordt als belastingplichtige aangewezen enig andere persoon die de accijnsgoederen aan de accijnsschorsingsregeling onttrekt of voor wiens rekening die onttrekking plaatsvindt. Hierbij valt onder meer te denken aan de ontvangst door de geadresseerde, bedoeld in artikel 69, van onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen. Onderdeel a, onder 1o, bepaalt ten slotte dat in geval van een onregelmatige onttrekking aan de accijnsgoederenplaats de accijns ook kan worden geheven van enig andere persoon die bij die onttrekking betrokken is geweest.

De tweede in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, onderscheiden situatie (zie onderdeel a, onder 2°) betreft de gevallen, waarin sprake is van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 2c, eerste, tweede en derde lid. In die gevallen wordt de accijns naar gelang de situatie geheven van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats, de vergunninghouder van het belastingentrepot of de geregistreerde afzender. De accijns kan echter ook worden geheven van de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen, indien deze personen op grond van artikel 56, derde lid, zekerheid hebben gesteld, of van enig andere persoon die ingevolge de wettelijke bepalingen van een andere lidstaat zekerheid heeft gesteld. Onderdeel a, onder 2°, bepaalt ten slotte dat de accijns ook kan worden geheven van alle personen die bij de onregelmatige onttrekking betrokken zijn geweest terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat het onttrekken op onregelmatige wijze geschiedde.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel b

Artikel 51, eerste lid, onderdeel b, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b. Laatstbedoelde bepaling merkt als uitslag tot verbruik aan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving. In navolging van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 51, eerste lid, onderdeel b, dat de accijns in dit geval wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of van enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. Zoals in de toelichting op het gewijzigde artikel 2 van de wet al is aangegeven betekent dit laatste dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste). Dit vereiste wordt door de richtlijn alleen gesteld in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onder ii). Op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan de accijns dus ook worden geheven van bij voorbeeld de handlangers van degene die de accijnsgoederen feitelijk voorhanden heeft of van het brein achter een fraude.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel c

Artikel 51, eerste lid, onderdeel c, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel c. Laatstbedoelde bepaling merkt als uitslag tot verbruik aan de productie, met inbegrip van onregelmatige productie, van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling. In navolging van artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 51, eerste lid, onderdeel c, dat de accijns in dit geval wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen produceert of, in geval van onregelmatige productie, enig andere persoon die bij de productie ervan betrokken is geweest. Dit laatste betekent dat ook een persoon, die niet zelf de accijnsgoederen heeft geproduceerd, maar wel betrokken is bij de onregelmatige productie van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die betrokken is bij de onregelmatige productie van de accijnsgoederen wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat sprake is van onregelmatige productie (wetenschapsvereiste). Op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel c, van de wet kan de accijns dus ook worden geheven van bij voorbeeld de handlangers van degene die de accijnsgoederen feitelijk onregelmatig produceert of van het brein achter een fraude.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel d

Artikel 51, eerste lid, onderdeel d, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel d. Laatstbedoelde bepaling merkt als uitslag tot verbruik aan de invoer, met inbegrip van onregelmatige invoer, van accijnsgoederen die niet onmiddellijk bij invoer onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst. In navolging van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 51, eerste lid, onderdeel d, dat de accijns in dit geval wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen bij invoer aangeeft of voor wiens rekening de goederen bij invoer worden aangegeven of, in geval van onregelmatige invoer, enig andere persoon die bij de invoer betrokken is geweest. Met betrekking tot laatstbedoelde persoon geldt hetzelfde als hiervoor aangegeven voor de persoon, die betrokken is bij het onregelmatig voorhanden hebben of de onregelmatige productie, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel e,

Artikel 51, eerste lid, onderdeel e, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2, vierde lid. Op grond van artikel 2, vierde lid, wordt als uitslag tot verbruik mede aangemerkt het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben of gebruiken van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet zijn toegevoegd. Artikel 51, eerste lid, onderdeel e, wijst de persoon die de minerale oliën voorhanden heeft of gebruikt als belastingplichtige aan.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel f,

Artikel 51, eerste lid, onderdeel f, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2d, derde lid. Artikel 2d, derde lid, bepaalt dat sprake is van uitslag tot verbruik, indien een particulier accijnsgoederen voorhanden heeft die voor eigen behoeften in een andere lidstaat zijn verkregen en die hij naar Nederland laat vervoeren. Artikel 51, eerste lid, onderdeel f, wijst de particulier als belastingplichtige aan.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel g

Artikel 51, eerste lid, onderdeel g, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2d, vierde lid. Artikel 2d, vierde lid, bepaalt dat mede als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt de verkrijging door particulieren van minerale oliën die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen, indien deze producten op een atypische wijze worden vervoerd door particulieren of voor hun rekening. Artikel 51, eerste lid, onderdeel g, wijst de particulier als belastingplichtige aan.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel h

Artikel 51, eerste lid, onderdeel h, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2e, eerste lid. Artikel 2e, eerste lid, bepaalt dat mede als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het voor commerciële doeleinden voorhanden hebben van accijnsgoederen die reeds tot verbruik zijn uitgeslagen in een lidstaat (zogenoemde veraccijnsde goederen). In navolging van artikel 33, vierde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 51, eerste lid, onderdeel h, dat de accijns in dit geval wordt geheven van de persoon die de levering verricht, die de voor levering bestemde goederen voorhanden heeft of aan wie de goederen worden geleverd in Nederland.

Op grond van artikel 2e, tweede lid, wordt voor de toepassing van dit artikel onder voor commerciële doeleinden voorhanden hebben ook verstaan het voorhanden hebben door een particulier anders dan voor eigen behoeften van door hem vervoerde accijnsgoederen als bedoeld in artikel 2d, tweede lid.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel h, bepaalt dat de accijns in dit geval wordt geheven van de particulier, bedoeld in artikel 2e, tweede lid.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel i

Artikel 51, eerste lid, onderdeel i, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2f, eerste lid. Artikel 2f, eerste lid, heeft betrekking op de zogenoemde verkopen op afstand. In navolging van artikel 36, derde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 51, eerste lid, onderdeel i, dat de accijns in dit geval wordt geheven van de door de verkoper, bedoeld in artikel 2f, eerste lid, aangewezen fiscaal vertegenwoordiger.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel j

Artikel 51, eerste lid, onderdeel j, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 4, eerste en tweede lid. Artikel 4 ziet op de gevallen waarin tijdens de overbrenging van accijnsgoederen, bedoeld in artikel 2e en 2f, een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. In navolging van artikel 38, derde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 51, eerste lid, onderdeel j, dat de accijns in dit geval wordt geheven van de personen, bedoeld in de onderdelen h en i, en van eenieder die bij de onregelmatigheid betrokken is geweest.

Artikel 51, tweede en derde lid

Het voorgestelde tweede lid van artikel 51 komt overeen met het huidige tweede lid van artikel 51.

In het voorgestelde derde lid van artikel 51 is bepaald dat indien er voor eenzelfde accijnsschuld verscheidene schuldenaren zijn, zij hoofdelijk tot betaling van deze schuld zijn gehouden. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, tweede lid, van de Accijnsrichtlijn 2008.

Bij de toepassing van artikel 51, eerste lid, van de wet kunnen meerdere personen belastingplichtig zijn. Zo wijst artikel 51, eerste lid, onderdeel b, als belastingplichtige aan de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. Op grond van artikel 51, derde lid, kan aan ieder van hen een naheffingsaanslag worden uitgereikt en wel voor het volle bedrag van de verschuldigde accijns. Eerst in de invorderingssfeer komt hetgeen een van hen betaalt in mindering op hetgeen van de anderen kan worden ingevorderd.

Artikel I, onderdeel U (artikel 51a van de Wet op de accijns)

Ingevolge dit onderdeel vervalt artikel 51a. In afwijking van de in de huidige wet gehanteerde lijn worden voor alle in de wet opgenomen situaties de belastingplichtigen aangewezen in één artikel (het voorgestelde artikel 51, eerste lid).

Artikel I, onderdeel V (artikel 52 van de Wet op de accijns)

In de huidige wet wijzen de artikelen 52 en 52a de tijdstippen aan waarop de accijns wordt verschuldigd. Artikel 52 bepaalt dat de accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag. Artikel 52a bepaalt op welk tijdstip de accijns, in afwijking van artikel 52, verschuldigd wordt bij de toepassing van de artikelen 2a tot en met 2d, 2f en 2h van de wet.

In navolging van artikel 7, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt het nieuwe artikel 52, eerste lid, dat de accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag tot verbruik. Voor een drietal situaties bepaalt artikel 7, derde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 wat wordt verstaan onder tijdstip van de uitslag tot verbruik. Deze bepaling is verwerkt in artikel 52, tweede lid, onderdelen c, d en e. Het betreft hier de ontvangst van de accijnsgoederen door de geregistreerde geadresseerde, de ontvangst van de accijnsgoederen door de geadresseerde, bedoeld in artikel 69 van de wet en de ontvangst van de accijnsgoederen op de plaats van rechtstreekse aflevering.

Met betrekking tot de in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Accijnsrichtlijn 2008 bedoelde situaties bepaalt de richtlijn dat de accijns verschuldigd wordt op het tijdstip van de uitslag tot verbruik. Dit tijdstip wordt niet nader bepaald, omdat het voor de hand ligt dat dit het tijdstip is van de aanvang van het voorhanden hebben onderscheidenlijk het tijdstip van de productie. In verband met de in de artikelen 52, 53 en 53a van de wet gevolgde systematiek is ervoor gekozen de vorenbedoelde tijdstippen vast te leggen in artikel 52, tweede lid, onderdelen a en b. Ter toelichting wordt het volgende opgemerkt.

De bepalingen van artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Accijnsrichtlijn 2008 zijn verwerkt in het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet. Bij de hier bedoelde situaties gaat het kort gezegd om het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben en produceren van accijnsgoederen. Bij deze gevallen is het niet gewenst om artikel 53, eerste lid, van de wet toe te passen. Dit zou immers betekenen dat aan de desbetreffende belastingplichtige na vaststelling van het belastbare feit nog een termijn van een maand wordt gegund om de accijns op aangifte te voldoen. Om die reden is ervoor gekozen in de hier bedoelde gevallen een regeling in afwijking van artikel 53 te treffen. Deze regeling, die al bestond voor vergelijkbare gevallen, is opgenomen in artikel 53a. De aangifte moet worden gedaan en de belasting betaald op de dag na de dag waarop de verschuldigdheid is ontstaan. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op het gewijzigde artikel 53a.

Artikel 52, derde lid, bepaalt voor de daar genoemde situaties het tijdstip van verschuldigdheid. Artikel 52, derde lid, onderdeel a, bepaalt het tijdstip waarop de accijns verschuldigd wordt voor de in artikel 2, vierde lid, geregelde situatie. Op grond van artikel 2, vierde lid, wordt als uitslag tot verbruik mede aangemerkt het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben of gebruiken van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 27, derde lid, zijn toegevoegd. Als tijdstip van verschuldigdheid wordt aangewezen het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben of het gebruik van de minerale oliën.

Bij alle in artikel 52, derde lid, onderdelen b tot en met f, bedoelde gevallen betreft het de overbrenging van in een andere lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen naar Nederland.

Artikel I, onderdeel W (artikel 52a van de Wet op de accijns)

Ingevolge dit onderdeel vervalt artikel 52a. In afwijking van de in de bestaande wet gehanteerde lijn wordt voor alle in de wet opgenomen situaties het tijdstip van verschuldigdheid aangewezen in één artikel (het voorgestelde artikel 52).

Artikel I, onderdeel X (artikel 53a van de Wet op de accijns)

In artikel 53, eerste lid, van de wet is bepaald dat de in een tijdvak verschuldigd geworden accijns op aangifte moet worden voldaan. Deze bepaling brengt met zich dat onder meer de artikelen 10 en 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing zijn. Deze bepalingen hebben betrekking op de heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte van de in een tijdvak verschuldigd geworden accijns. Op grond van laatstbedoelde bepalingen moet de in een tijdvak verschuldigde accijns op aangifte worden voldaan binnen één maand na het einde van het tijdvak. Artikel 53a bevat een van artikel 53 afwijkende regeling, die van toepassing is in de gevallen, bedoeld in het bestaande artikel 52a. Kort gezegd komt die regeling erop neer dat de aangifte moet worden gedaan en de accijns betaald op de dag na de dag waarop de verschuldigdheid is ontstaan.

In verband met het vervallen van artikel 52a is het noodzakelijk in artikel 53a, eerste lid, de gevallen te noemen waarin deze afwijkende regeling van toepassing is. Het gaat hier achtereenvolgens om de volgende gevallen:

– het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven (artikel 52, tweede lid, onderdeel a);

– het produceren van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling (artikel 52, tweede lid, onderdeel b);

– de ontvangst van accijnsgoederen door een geregistreerde geadresseerde (artikel 52, tweede lid, onderdeel c);

– de ontvangst van accijnsgoederen door de geadresseerde, bedoeld in artikel 69 (artikel 52, tweede lid, onderdeel d);

– de ontvangst van accijnsgoederen door een geregistreerde geadresseerde op de plaats van rechtstreekse aflevering (artikel 52, tweede lid, onderdeel e);

– het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben of gebruiken van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen zijn toegevoegd (artikel 52, derde lid, onderdeel a);

– het door een particulier voorhanden hebben van in een andere lidstaat verkregen accijnsgoederen, die hij heeft laten vervoeren naar Nederland (artikel 52, derde lid, onderdeel b);

– de verkrijging door particulieren van minerale oliën, bedoeld in artikel 2d, vierde lid (artikel 52, derde lid, onderdeel c);

– het voor commerciële doeleinden voorhanden hebben van accijnsgoederen, bedoeld in artikel 2e, eerste lid (artikel 52, derde lid, onderdeel d);

– de vaststelling van de in artikel 4 bedoelde onregelmatigheid (artikel 52, derde lid, onderdeel f).

Artikel 53a, tweede lid, wordt aangepast in verband met het vervallen van het begrip «vergunninghouder van een geregistreerd bedrijf»; dit begrip is vervangen door het begrip geregistreerde geadresseerde (zie de toelichting op het gewijzigde artikel 1a). Voorts is de verwijzing naar artikel 52a, onderdeel a, vervangen door een verwijzing naar artikel 52, tweede lid, onderdelen c en e.

Artikel 53a, derde lid, ziet op een afwijkende regeling bij toepassing van artikel 52, derde lid, onderdeel f. In laatstbedoelde bepaling wordt verwezen naar het nieuwe artikel 4. Artikel 4 heeft betrekking op de heffing van accijns in geval van onregelmatigheden tijdens de overbrenging van veraccijnsde goederen. Artikel 53a, derde lid, bepaalt dat in die gevallen, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de accijns op aangifte moet worden voldaan binnen één maand na het tijdstip van de vaststelling van de onregelmatigheid.

Artikel I, onderdeel Y (artikel 54 van de Wet op de accijns)

Artikel 7, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 hanteert het begrip «uitslag tot verbruik». In verband hiermee is artikel 54, eerste lid, aangepast.

Artikel I, onderdeel Z (artikel 55 van de Wet op de accijns)

De bestaande tekst van artikel 55 is aangepast in verband met de vervanging van het begrip «uitslag» door uitslag tot verbruik. De aangepaste tekst is opgenomen als eerste lid. In het nieuwe tweede lid wordt bepaald hoe de verschuldigde accijns moet worden berekend in de situatie, bedoeld in artikel 2, vierde lid. Artikel 2, vierde lid, bepaalt dat mede als uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben of gebruiken van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen zijn toegevoegd. Indien rode gasolie (rode diesel), die met vrijstelling is geleverd of die naar het verlaagde accijnstarief in de heffing is betrokken wordt gebruikt voor de aandrijving van een motorvoertuig over de weg, wordt op grond van het voorgestelde tweede lid van artikel 55 het verschil tussen het normale accijnstarief voor diesel (verbruik voor wegverkeer) en het verlaagde accijnstarief (verbruik voor andere doeleinden) nageheven.

Artikel I, onderdeel AA (artikel 56 van de Wet op de accijns)

In navolging van artikel 18, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 wordt in artikel 56, eerste lid, naast de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats nu ook de geregistreerde afzender genoemd als degene die zekerheid moet stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden. De geregistreerde afzender is een figuur die de bestaande richtlijn niet kent en die in de Accijnsrichtlijn 2008 is opgenomen in artikel 4, onderdeel 10. Op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de Accijnsrichtlijn 2008 kan een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling ook aanvangen op de plaats van invoer, indien zij worden verzonden door een geregistreerde afzender.

Het tweede lid van artikel 56 is aangepast in verband met de vervanging van het begrip geregistreerd bedrijf door geregistreerde geadresseerde, het vervallen van de figuur van het niet-geregistreerde bedrijf en het vervallen van de in artikel 50d genoemde fiscaal vertegenwoordiger.

De aanpassingen van het derde lid vloeien voort uit de aanpassing van het eerste lid. De inspecteur kan toestaan dat de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen zekerheid stelt in plaats van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats of de geregistreerde afzender.

Op grond van het huidige vierde lid kan het stellen van zekerheid op verzoek achterwege blijven voor minerale oliën die vanuit een accijnsgoederenplaats over zee of door middel van een pijpleiding worden overgebracht naar een andere lidstaat. Artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt dat de lidstaat van verzending kan afzien van de verplichting tot zekerheidstelling voor onder meer overbrengingen van accijnsgoederen, die uitsluitend over hun grondgebied verlopen. Op grond van deze bepaling wordt artikel 56, vierde lid, van de wet zodanig gewijzigd dat het stellen van zekerheid in de daar bedoelde gevallen niet alleen achterwege kan blijven bij overbrengingen naar een andere lidstaat, maar ook bij overbrengingen binnen Nederland.

Artikel I, onderdelen BB, CC en DD (artikelen 57, 59 en 60 van de Wet op de accijns)

In de bepalingen die ingevolge deze onderdelen worden gewijzigd, is steeds sprake van «de vergunninghouder». Op grond van het gewijzigde artikel 56 wordt zekerheid gesteld door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats, de geregistreerde afzender, de geregistreerde geadresseerde, de fiscaal vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 50f, alsmede, na toestemming van de inspecteur, de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen. In verband hiermee wordt in de gewijzigde artikelen niet meer de term «vergunninghouder» gebruikt, maar wordt gesproken over «degene die zekerheid moet stellen».

Artikel I, onderdeel EE (artikel 61a van de Wet op de accijns)

Zowel in de huidige richtlijn als in de Accijnsrichtlijn 2008 (zie artikel 18, tweede lid) is de mogelijkheid opgenomen, dat de vervoerder of de eigenaar van de accijnsproducten zekerheid stelt in plaats van de erkende entrepothouder van verzending (de accijnsgoederenplaats van verzending). Deze mogelijkheid is opgenomen in het huidige artikel 56, derde lid, van de wet. Teneinde in deze gevallen bij onregelmatigheden tot invordering van de accijns te kunnen overgaan bij de vervoerder of eigenaar die zekerheid heeft gesteld, is in het huidige tweede lid van artikel 61a bepaald dat de vervoerder of eigenaar die vorenbedoelde zekerheid heeft gesteld hoofdelijk aansprakelijk is voor het in artikel 56, derde lid, bedoelde bedrag aan accijns.

Op grond van het voorgestelde artikel 51, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, kan de accijns in de daar bedoelde situaties – het betreft de gevallen, waarin sprake is van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling – ook worden geheven van de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen, indien deze personen op grond van artikel 56, derde lid, zekerheid hebben gesteld. Aangezien de vervoerder en de eigenaar op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, als belastingplichtige worden aangewezen, bestaat aan de in het huidige artikel 61a, tweede lid, geregelde hoofdelijke aansprakelijkheid geen behoefte meer. Het tweede lid kan daarom vervallen.

De in het eerste lid van artikel 61a geregelde hoofdelijke aansprakelijkheid van de vervoerder is ook van toepassing indien de vervoerder geen zekerheid heeft gesteld. Deze bepaling blijft gehandhaafd, zij het dat enkele wijzigingen zijn aangebracht om deze bepaling in overeenstemming te brengen met de terminologie van de Accijnsrichtlijn 2008. Het voorgestelde artikel 61a ziet nu niet alleen op de accijnsgoederen die worden vervoerd vanuit een accijnsgoederenplaats, maar ook op de accijnsgoederen die worden vervoerd vanaf de plaats van invoer, bedoeld in artikel 2a, derde lid. Laatstbedoelde bepaling heeft betrekking op de overbrenging van accijnsgoederen door een in Nederland gevestigde geregistreerde afzender van de plaats van invoer naar diverse bestemmingen.

Artikel I, onderdeel FF (artikel 62 van de Wet op de accijns)

Op grond van artikel 62 wordt wat betreft de wijze van heffen van accijns bij invoer uit derde landen aangesloten bij de wijze van heffing van douanerechten. Artikel 62 bepaalt daartoe kort gezegd dat ter zake van de accijns bij invoer de wettelijke bepalingen inzake de douane van overeenkomstige toepassing zijn.

Overeenkomstig artikel 7, tweede lid, onderdeel d, Accijnsrichtlijn 2008 wordt in het voorgestelde artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet, de invoer van accijnsgoederen die niet onmiddellijk bij invoer onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst, aangemerkt als uitslag tot verbruik.

Artikel 51, eerste lid, onderdeel d, bepaalt van wie de accijns wordt geheven bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel d. In navolging van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt artikel 51, eerste lid, onderdeel d, dat de accijns in dit geval wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen bij invoer aangeeft of voor wiens rekening de goederen bij invoer worden aangegeven of, in geval van onregelmatige invoer, enig andere persoon die bij de invoer betrokken is geweest. Gelet op het feit dat de Accijnsrichtlijn 2008 de belastingplichtige bij invoer aanwijst, wordt voorgesteld artikel 62 in die zin te wijzigen dat behoudens de aanwijzing van de belastingplichtige de wettelijke bepalingen inzake de douane van overeenkomstige toepassing zijn. Daartoe dient de aan artikel 62 toegevoegde formulering «Onverminderd artikel 51, eerste lid, onderdeel d». Daarnaast wordt in plaats van «invoer» gesproken over«uitslag tot verbruik, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d.

Artikel I, onderdeel GG (artikelen 64, eerste lid, 65, eerste lid, 66, eerste lid, 66a, eerste lid, 67, eerste lid, en 68, eerste lid, van de Wet op de accijns)

Artikel 1, tweede lid, van de wet kent als belastbare feiten de «uitslag» en de «invoer». Artikel 7, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 hanteert het begrip «uitslag tot verbruik». De omschrijving in de ingevolge dit onderdeel gewijzigde artikelen is in overeenstemming gebracht met deze definitie.

Artikel I, onderdeel HH (artikel 66b van de Wet op de accijns)

Het nieuwe artikel 66b van de wet behelst de verwerking van artikel 14 van de Accijnsrichtlijn 2008. Artikel 14 ziet op een regeling voor taxfreeshops waarbij dergelijke winkels, gelegen op een luchthaven of op een haventerrein, accijnsgoederen accijnsvrij mogen leveren aan reizigers die zich door de lucht of over zee naar een derde land of een derdelandsgebied begeven. Met deze bepaling is niet een materiële wijziging van de huidige regeling beoogd.

Op grond van artikel 66b, eerste lid, moeten de taxfreeshops beschikken over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats.

Het tweed lid van artikel 66b bepaalt dat de vrijstelling mede van toepassing is op accijnsgoederen die aan boord van het vliegtuig of schip worden geleverd tijdens de reis naar het derde land. Overeenkomstig artikel 14, vijfde lid, onderdeel b, van de Accijnsrichtlijn 2008 wordt in het derde lid van artikel 66b bepaald wat voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder reiziger die zich naar een derde land of derdelandsgebied begeeft.

De vorenbedoelde taxfreeshops kunnen op grond van artikel 74 niet in aanmerking komen voor een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor tabaksproducten. Het vierde lid van artikel 66b bepaalt echter dat tabaksproducten in afwijking van artikel 74 kunnen worden opgeslagen in de in het eerste lid bedoelde taxfreeshops.

Artikel I, onderdeel II (artikel 69 van de Wet op de accijns)

In overeenstemming met artikel 12 van de Accijnsrichtlijn 2008 is in het voorgestelde eerste lid van artikel 69, van de wet bepaald dat vrijstelling van accijns wordt verleend voor accijnsgoederen, die zijn bestemd voor gebruik in het kader van diplomatieke of consulaire betrekkingen (zowel voor persoonlijk gebruik van personeelsleden van buitenlandse ambassades en consulaten en daarmee gelijkgestelde internationale ambtenaren, als voor officieel gebruik van buitenlandse ambassades en beroepsconsulaten), voor officieel gebruik van een aantal in Nederland gevestigde internationale organisaties en voor gebruik door in Nederland gevestigde buitenlandse NAVO-strijdkrachten.

In het voorgestelde tweede lid van artikel 69 is de tekst van het huidige artikel 69 opgenomen, met dien verstande dat dit tweede lid van toepassing is in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid. Hiermee is beoogd de huidige situatie te continueren voor gevallen waarin aanspraak op vrijstelling bestaat bij voorbeeld ingevolge het Koninkrijk verbindende verdragen, maar die gevallen niet goed onder het eerste lid kunnen worden gerangschikt. Het betreft dan in de eerste plaats verplichtingen tot het verlenen van belastingvrijstelling door Nederland op grond van verdragen die zijn gesloten vóór 1 januari 1958. Op grond van artikel 307 van het EG-Verdrag mogen de lidstaten een dergelijke belastingvrijstelling blijven verlenen. Het betreft in de tweede plaats het verlenen van accijnsvrijstelling door de Minister van Financiën op de voet van artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel I, onderdeel JJ (artikel 71 van de Wet op de accijns)

Met de ingevolge dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt de tekst van artikel 71, eerste lid, onderdelen c, e en f, in overeenstemming gebracht met de terminologie van de Accijnsrichtlijn 2008.

De in artikel 71, eerste lid, onderdeel c, voorziene teruggaaf wordt verleend indien de accijnsgoederen naar een derde land zijn gebracht. Op grond van de bestaande tekst is ook teruggaaf mogelijk indien de goederen worden geplaatst onder een communautaire douaneregeling. In plaats van laatstbedoeld begrip wordt, in navolging van de Accijnsrichtlijn 2008, in de wet het begrip douaneschorsingsregeling gehanteerd. De douaneschorsingsregeling heeft betrekking op niet-communautaire goederen. De goederen waarvoor op verzoek teruggaaf van accijns wordt verleend zijn communautaire goederen.

De in artikel 71, eerste lid, onderdelen e en f, voorziene teruggaaf is gebaseerd op artikel 33, zesde lid, onderscheidenlijk artikel 36, vijfde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008.

Artikel I, onderdeel KK (artikel 71a van de Wet op de accijns)

Op grond van het nieuwe artikel 71a wordt teruggaaf van accijns verleend, indien bij toepassing van artikel 2c, vijfde lid, en van artikel 4, derde lid, is aangetoond dat de accijns door de andere lidstaat is geheven.

Artikel 2c van de wet behelst de verwerking van artikel 10 van de Accijnsrichtlijn 2008. Deze bepaling ziet op de gevallen waarin tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, die resulteert in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet. Artikel 2c regelt in de eerste plaats in welke lidstaat in die gevallen de accijns verschuldigd wordt. Artikel 2c, vijfde lid, ziet op de situatie dat de accijns aanvankelijk in Nederland is geheven, terwijl achteraf maar binnen drie jaar na verzending wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid niet in Nederland maar in een andere lidstaat heeft plaatsgevonden. In dat geval is de accijns in die andere lidstaat verschuldigd. Overeenkomstig artikel 10, vijfde lid, van de richtlijn voorziet het nieuwe artikel 71a in een teruggaaf van de achteraf ten onrechte in Nederland geheven accijns.

Artikel 4 van de wet behelst de verwerking van artikel 38 van de Accijnsrichtlijn 2008. Het betreft hier de situaties, bedoeld in artikel 2e en 2f. Daarbij gaat het om accijnsgoederen die in een andere lidstaat zijn uitgeslagen tot verbruik en die worden overgebracht naar Nederland (de zogenoemde veraccijnsde goederen). Artikel 4 ziet op de gevallen waarin tijdens deze overbrenging van accijnsgoederen een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Het artikel komt in grote lijnen overeen met vorenbedoeld artikel 2c, dat betrekking heeft op de gevallen waarin tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

Artikel 4 regelt in de eerste plaats in welke lidstaat de accijns verschuldigd wordt. Artikel 4, derde lid, ziet op de situatie dat de accijns aanvankelijk in Nederland is geheven, terwijl achteraf maar binnen drie jaar na de datum waarop de accijnsgoederen zijn verkregen wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid niet in Nederland maar in een andere lidstaat heeft plaatsgevonden. In dat geval is de accijns in die andere lidstaat verschuldigd. Overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 voorziet het nieuwe artikel 71a in een teruggaaf van de achteraf ten onrechte in Nederland geheven accijns.

Artikel I, onderdelen LL en MM (artikelen 73 en 74 van de Wet op de accijns)

De ingevolge deze onderdelen voorgestelde wijzigingen zijn deels van redactionele aard en deels noodzakelijk om deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de terminologie van de Accijnsrichtlijn 2008.

Artikel I, onderdeel NN (artikel 76a van de Wet op de accijns)

De tekst van artikel 76a, eerste lid, wordt in overeenstemming gebracht met artikel 39, derde lid, van de Accijnsrichtlijn 2008. Ingevolge deze bepaling wordt teruggaaf verleend van het bedrag dat in Nederland is voldaan ter zake van de aanvraag van accijnszegels, indien wordt aangetoond dat in een andere lidstaat accijns is geheven over de tabaksproducten waarop de Nederlandse accijnszegels waren aangebracht.

Het betreft een maatregel ter voorkoming van dubbele heffing. De accijns op tabaksproducten wordt geheven met behulp van accijnszegels. Deze accijnszegels tonen (onder andere) aan dat de accijns over de tabaksproducten is voldaan. Accijnszegels vertegenwoordigen dan ook een grote waarde. Om die reden wordt, ingevolge artikel 76 van de wet, aan de aanvraag van de zegels een betalingsverplichting gekoppeld ter hoogte van het bedrag aan accijns dat die zegels vertegenwoordigen. Weliswaar kan deze betalingsverplichting worden uitgesteld ingeval zekerheid wordt gesteld, op enig moment wordt het bedrag daadwerkelijk verschuldigd en geïnd. Verschillende lidstaten hanteren deze of een vergelijkbare systematiek. Deze betalingsverplichting bestaat ook indien de accijnszegels zijn bestemd om in het buitenland te worden aangebracht op tabaksproducten die zijn bestemd voor de Nederlandse markt. Deze betalingsverplichting kan aanleiding zijn tot een dubbele heffing binnen de Europese Unie. Indien bij voorbeeld tabaksproducten, waarop in een andere lidstaat Nederlandse accijnszegels zijn aangebracht, worden vervoerd naar Nederland en tijdens dat vervoer een onregelmatigheid wordt begaan waardoor de tabaksproducten niet op hun plaats van bestemming in Nederland aankomen, wordt over die tabaksproducten de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid is geconstateerd. De accijns kan dus in een andere lidstaat dan Nederland verschuldigd worden. Deze verschuldigdheid van de accijns is gebaseerd op de artikelen 10 en 38 van de Accijnsrichtlijn 2008. Alsdan ontstaat een dubbele heffing, namelijk de accijns in de andere lidstaat en in Nederland het bedrag aan Nederlandse accijns dat de zegels vertegenwoordigen. Ter voorkoming van deze dubbele heffing voorziet artikel 76a erin dat in Nederland teruggaaf wordt verleend van het bedrag dat in Nederland is betaald ter zake van de aanvraag van de accijnszegels, indien wordt aangetoond dat in een andere lidstaat accijns verschuldigd geworden en geïnd is.

Overeenkomstig artikel 39, derde lid, derde alinea, van de Accijnsrichtlijn 2008 stelt artikel 76a, eerste lid, tevens als voorwaarde voor teruggaaf dat de verwijdering of de vernietiging van de accijnszegels ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond. Deze bepaling is in de richtlijn opgenomen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie EG in de zaak Batig (HvJ EG 13 december 2007, zaak C 37/06 (BATIG Gesellschaft für Beteiligungen mbH tegen Hauptzollamt Bielefeld), Jur. 2007, blz. I-11 271).

Het Hof van Justitie besliste dat Richtlijn 92/12/EEG zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke het aankoopbedrag voor fiscale merktekens van deze lidstaat niet wordt terugbetaald wanneer deze merktekens op accijnsproducten werden aangebracht vóór uitslag tot verbruik ervan in deze lidstaat, deze producten in een andere lidstaat werden gestolen waardoor de accijnzen in deze andere lidstaat moesten worden betaald, en niet is bewezen dat de gestolen producten niet zullen worden verkocht in de lidstaat van afgifte van deze merktekens.

Artikel I, onderdeel OO (artikel 77 van de Wet op de accijns)

De ingevolge dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn deels van redactionele aard en deels noodzakelijk om deze artikelen in overeenstemming te brengen met de terminologie van de Accijnsrichtlijn 2008.

Het tweede lid ziet op de situatie waarin tabaksproducten worden overgebracht naar een geregistreerde geadresseerde en deze producten in een andere lidstaat reeds van Nederlandse accijnszegels zijn voorzien. Op grond van het voorgestelde artikel 52, tweede lid, onderdeel c, wordt de ter zake van de uitslag tot verbruik verschuldigde accijns verschuldigd op het tijdstip van ontvangst van de accijnsgoederen door de geregistreerde geadresseerde. Op grond van het voorgestelde tweede lid van artikel 77 kan de geregistreerde geadresseerde bij de ontvangst van de tabaksproducten aangifte doen met verrekening van het bedrag dat ter zake van de aanvraag van de accijnszegels betaald dan wel verschuldigd is.

Artikel I, onderdelen PP, QQ, RR, TT en UU (artikelen 79, 80, 81, 93 en 102 van de Wet op de accijns)

De ingevolge dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn deels van redactionele aard en deels noodzakelijk om deze artikelen in overeenstemming te brengen met de terminologie van de Accijnsrichtlijn 2008.

Artikel I, onderdeel SS (artikelen 86a, 86b, 87 en 88 van de Wet op de accijns)

Ingevolge dit onderdeel vervallen de artikelen 86a, 86b, 87 en 88 van de wet.

Artikel 86a behelst de verwerking van artikel 20 van Richtlijn 92/12/EEG. Deze bepaling ziet op de gevallen waarin zich tijdens het intracommunautaire vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van de accijns onregelmatigheden of overtredingen voordoen en regelt onder meer in welke lidstaat in die gevallen de accijns verschuldigd wordt. In de Accijnsrichtlijn 2008 is dit geregeld in artikel 10. Het voorgestelde artikel 2c van de wet behelst de verwerking van artikel 10 van de Accijnsrichtlijn 2008. Om die reden kan artikel 86a vervallen.

Artikel 86b bevat bepalingen met betrekking tot verkopen op afstand vanuit Nederland en behelst de uitwerking van artikel 10 van Richtlijn 92/12/EEG met betrekking tot deze verkopen. In artikel 10, derde lid, van die richtlijn is bepaald dat de lidstaat waar de verkoper is gevestigd, in casu Nederland, zich ervan moet vergewissen dat de verkoper zich houdt aan bepaalde voorschriften. Met het oog daarop is in het eerste lid van artikel 86b bepaald dat de levering van accijnsgoederen vanuit Nederland naar een andere lidstaat in het kader van verkopen op afstand slechts is toegestaan indien daartoe aan de verkoper een vergunning is verstrekt. De Accijnsrichtlijn 2008 voorziet niet in een met artikel 10, derde lid, van Richtlijn 92/12/EEG overeenkomende bepaling. De achtergrond daarvan is dat de meeste lidstaten van bestemming er voor zullen kiezen om de in de andere lidstaat gevestigde verkoper te verplichten tot het aanwijzen van een fiscaal vertegenwoordiger in hun lidstaat (zie de toelichting op artikel 50f). Om die reden kan artikel 86b vervallen.

Indien rode gasolie (rode diesel), welke naar het verlaagde accijnstarief in de heffing is betrokken wordt gebruikt voor de aandrijving van een motorvoertuig over de weg, wordt op grond van artikel 87 het verschil tussen het normale accijnstarief voor diesel (verbruik voor wegverkeer) en het verlaagde accijnstarief (verbruik voor andere doeleinden) nageheven. Zoals in de toelichting op het voorgestelde artikel 2, vierde lid, is aangegeven, wordt voorgesteld de heffing van accijns in deze situatie op een andere wijze vorm te geven. Als gevolg hiervan kan artikel 87 vervallen.

Artikel 88 bevat bepalingen met betrekking tot verliezen bij de vervaardiging, tijdens het vervoer of tijdens de opslag van accijnsgoederen. Artikel 88 behelst de uitwerking van artikel 14 van Richtlijn 92/12/EEG. In de Accijnsrichtlijn 2008 is dit geregeld in artikel 7, vierde lid. De hierin opgenomen bepalingen zijn verwerkt in het voorgestelde artikel 2, vijfde en zesde, van de wet. Om die reden kan artikel 88 vervallen.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A (artikel 2 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

In artikel 2, onderdeel f, wordt voor de definitie van «derde land» verwezen naar de in artikel 2 van Richtlijn 92/12/EEG opgenomen definitie. In het voorgestelde onderdeel f wordt de definitie opgenomen die ook in het voorgestelde artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de accijns is opgenomen.

Artikel II, onderdeel B (artikel 35 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

Op grond van de huidige formulering van artikel 35, tweede lid, van de wet zou onbedoeld ook artikel 76a van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing zijn. Deze omissie wordt met de onderhavige wijziging hersteld.

Artikel II, onderdeel C (artikel 37 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 37 is een gevolg van het vervallen van artikel 88 van de Wet op de accijns.

Artikel III

Artikel III, onderdeel A (artikel 32 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

In artikel 32, onderdeel h, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) wordt voor de definitie van «derde land» verwezen naar de in artikel 2 van Richtlijn 92/12/EEG opgenomen definitie. In het voorgestelde onderdeel h wordt de definitie opgenomen die ook in het voorgestelde artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de accijns is opgenomen.

In artikel 32, onderdeel i, van de Wbm wordt voor de definitie van «communautaire douaneregeling» verwezen naar de in het huidige artikel 1a, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de accijns opgenomen definitie. In verband met het vervallen van laatstbedoelde definitie wordt in het voorgestelde artikel 32, onderdeel i, van de Wbm de definitie opgenomen die in het huidige artikel 1a, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de accijns is opgenomen.

Artikel III

Artikel III, onderdeel B (artikel 45a van de Wet belastingen op milieugrondslag)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 45a Wbm is een gevolg van het vervallen van artikel 88 van de Wet op de accijns.

Artikel III

Artikel III, onderdeel C (artikel 47 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

In artikel 47, eerste lid, onderdeel e, van de Wbm wordt voor de definitie van uitslag verwezen naar de Wet op de accijns. Met de ingevolge dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt deze bepaling in overeenstemming gebracht met de terminologie van de Accijnsrichtlijn 2008.

Artikel IV (Overgangsrecht)

De overgangsbepaling strekt er toe om de bij deze wet gewijzigde artikelen van de Wet op de accijns zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze wet in stand te laten voor de afwikkeling van de in deze bepaling genoemde feiten die zich onder die wetgeving hebben voorgedaan.

Onderdeel a ziet op de heffing van accijns. Onderdeel b bewerkstelligt dat op feiten die zich vóór de dag van inwerkingtreding van deze wet hebben voorgedaan het toen geldende regime van strafrecht, strafvordering en bestuurlijke boeten van toepassing is.

De overgangsbepalingen met betrekking tot nog resterende onvoorziene technische punten kunnen op grond van het tweede lid worden opgenomen in een ministeriële regeling.

Artikel 46 van de Accijnsrichtlijn 2008 bevat enige overgangsbepalingen. Het EMCS zal niet in alle lidstaten op hetzelfde tijdstip volledig in werking treden. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de richtlijn kunnen de lidstaten van verzending tot 31 december 2010 blijven toestaan dat overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling aanvangen onder dekking van de huidige formaliteiten. Dit betekent dat vanuit die lidstaten overbrengingen kunnen aanvangen onder dekking van het papieren administratief geleidedocument (AGD). Deze overbrengingen dienen volgens de huidige procedure te worden afgehandeld. Met ingang van 1 april 2010 zullen lidstaten echter ook al gebruik kunnen maken van de in de Accijnsrichtlijn 2008 voorziene procedure. In die procedure is het papieren AGD vervangen door het elektronisch geleidedocument (e-AD) en wordt gebruik gemaakt van het EMCS. In de periode tussen 1 april 2010 en 1 januari 2011 zullen er dus twee verschillende procedures van toepassing zijn. Op 1 januari 2011 moeten alle lidstaten echter gereed zijn om de nieuwe procedure volledig toe te passen.

Op grond van artikel 46, tweede lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 worden overbrengingen van accijnsgoederen die vóór 1 april 2010 zijn aangevangen, verricht en gezuiverd overeenkomstig de bestaande procedure van Richtlijn 92/12/EEG. De Accijnsrichtlijn 2008 is op die overbrengingen niet van toepassing.

In overeenstemming met de huidige wetgeving zullen de bepalingen over het geleidedocument en de daarmee verband houdende procedures worden opgenomen in het Uitvoeringsbesluit accijns. De in artikel 46 van de Accijnsrichtlijn 2008 bedoelde overgangsbepalingen zullen worden verwerkt in een in het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit accijns op te nemen overgangsbepaling.

Artikel V (Inwerkingtreding)

Het wetsvoorstel treedt ingevolge artikel IV in werking met ingang van 1 april 2010. Artikel 48, eerste lid, van de Accijnsrichtlijn 2008 bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking doen treden om uiterlijk op 1 januari 2010 aan deze richtlijn te voldoen. De Nederlandse versie van dit artikel is niet juist. Uit andere taalversies van de richtlijn blijkt dat, conform de bedoeling van de Raad, de datum van inwerkingtreding 1 april 2010 is.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Beschikking van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen (PB L 162 van 1 juli 2003).

XNoot
1

Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302).

Naar boven