Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 32023 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 32023 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het sociale zekerheidsstelsel toe te passen op politieke ambtsdragers;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. de vijfde afdeling van deze wet: commissaris van de Koning, lid van gedeputeerde staten, burgemeester, wethouder, lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente of voorzitter of lid van het dagelijks bestuur van een waterschap.
Hoofdstuk 3 komt te luiden:
Hoofdstuk 3. Financiële aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid
De voor het personeel in de sector Rijk krachtens artikel 125 van de Ambtenarenwet geldende financiële aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn van overeenkomstige toepassing bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid van een minister.
Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 3, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, blijft van toepassing op ministers aan wie voor de datum van inwerkingtreding van die wet een uitkering op grond van hoofdstuk 3 is toegekend. In dat geval is artikel 6 niet van toepassing.
Hoofdstuk 10 komt te luiden:
Hoofdstuk 10. Financiële aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid
De voor het personeel in de sector Rijk krachtens artikel 125 van de Ambtenarenwet geldende financiële aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn van overeenkomstige toepassing bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid van een Kamerlid.
Na artikel 84 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 10, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, blijft van toepassing op leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan wie voor de datum van inwerkingtreding van die wet een uitkering op grond van hoofdstuk 10 is toegekend. In dat geval is artikel 51 niet van toepassing.
Artikel 106 vervalt.
Artikel 130 komt te luiden:
1. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op burgemeesters, wethouders en leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, met dien verstande dat wordt gelezen voor:
a. lid van gedeputeerde staten: burgemeester, wethouder of lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;
b. provincie: gemeente;
c. provinciale staten: de raad;
d. gedeputeerde staten: college van burgemeester en wethouders.
2. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op voorzitters en leden van het dagelijks bestuur van een waterschap, met dien verstande dat wordt gelezen voor:
a. lid van gedeputeerde staten: lid van het dagelijks bestuur van een waterschap, waaronder de voorzitter;
b. provincie: waterschap;
c. provinciale staten: het algemeen bestuur van een waterschap;
d. gedeputeerde staten: het dagelijks bestuur van een waterschap.
3. Onder lid van gedeputeerde staten wordt voor de toepassing van deze afdeling en de daarop gebaseerde bepalingen verstaan: de commissaris van de Koning of de gedeputeerde.
4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, zijn de hoofdstukken 22 tot en met 29 niet van toepassing op de commissaris van de Koning, de burgemeester alsmede op de voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur van het waterschap waarvan de aan hun functie verbonden werkzaamheden een dagtaak vormen. Voor de toepassing van de hoofdstukken 22 tot en met 29 wordt verstaan onder:
a. gewezen lid van gedeputeerde staten: hij die uit hoofde van een ontslag uitzicht op pensioen heeft;
b. gepensioneerd lid van gedeputeerde staten: hij die uit hoofde van een ontslag recht heeft op pensioen;
c. wedde: wedde inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, waarop het gewezen of gepensioneerd lid van gedeputeerde staten op de dag voorafgaande aan de dag, waarop hij ophield lid van gedeputeerde staten te zijn, aanspraak had, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt;
d. deeltijdfactor: een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de genoten wedde exclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, en de noemer door het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die wedde is afgeleid.
Hoofdstuk 21 komt te luiden:
Hoofdstuk 21. Financiële aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid
De voor het personeel in de sector Rijk krachtens artikel 125 van de Ambtenarenwet geldende financiële aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn van overeenkomstige toepassing bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid van een lid van gedeputeerde staten.
Artikel 160 vervalt.
Artikel 162 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De besluiten ter uitvoering van deze afdeling worden genomen door gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van het waterschap, tenzij anders is bepaald.
Na artikel 163 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 21, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, blijft van toepassing op leden van gedeputeerde staten en wethouders aan wie voor de datum van inwerkingtreding van die wet een uitkering op grond van hoofdstuk 21 is toegekend. In dat geval is artikel 131 niet van toepassing.
Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen «– wethouders;» en «– gedeputeerden» vervallen.
2. Na het onderdeel «- commissarissen van de Koning» worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
– gedeputeerden;
– burgemeesters;
– wethouders;.
3. Het onderdeel «– de leden van dagelijkse besturen van waterschappen, met uitzondering van de voorzitters» wordt vervangen door: – de leden van dagelijkse besturen van waterschappen, waaronder de voorzitters.
In de Gemeentewet wordt artikel 73, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen c en d vervallen.
2. De onderdelen e tot en met g worden geletterd c tot en met e.
In de Provinciewet wordt artikel 72, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen c en d vervallen.
2. De onderdelen e en f worden geletterd c en d.
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de tweede volzin ingevoegd: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voordelen ten laste van het waterschap, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover het algemeen bestuur dit bij verordening bepaalt. De verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur.
2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid vervalt het tweede lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.
Artikel 49, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na «voorzitter» ingevoegd «op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» en wordt «vastgesteld» vervangen door: gesteld.
2. De onderdelen b en c vervallen.
3. Onderdeel d wordt geletterd b.
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel i wordt toegevoegd:
4°. de werkgever van de overheidswerknemer, bedoeld in onderdeel j, 4°;
2. Aan onderdeel j wordt toegevoegd:
4°. minister, staatssecretaris, lid van de Tweede Kamer, voorzitter van de Eerste Kamer, commissaris van de Koning, lid van gedeputeerde staten, burgemeester, wethouder, lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente en lid van het dagelijks bestuur van een waterschap;.
Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor deze wet en de daarop berustende bepalingen worden leden van de Tweede Kamer en de voorzitter van de Eerste Kamer aangemerkt als werknemer.
Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. die Nationale ombudsman of substituut-ombudsman is;.
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Als werkgever wordt beschouwd:
a. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in relatie tot ministers en staatssecretarissen;
b. de Tweede Kamer der Staten-generaal in relatie tot de leden van de Tweede Kamer;
c. de Eerste Kamer der Staten-Generaal in relatie tot de voorzitter van de Eerste Kamer;
d. gedeputeerde staten in relatie tot de commissaris van de Koning en leden van gedeputeerde staten;
e. het college van burgemeester en wethouders in relatie tot de burgemeester, wethouders en leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;
f. het dagelijks bestuur van een waterschap in relatie tot leden van het dagelijks bestuur van een waterschap.
Aan artikel 16 wordt een lid toegevoegd, luidende:
12. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het aantal uren waarin een overheidswerknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, 4°, arbeid als werknemer heeft verricht bepaald op 40.
Na artikel 130v wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Met ingang van de datum waarop deze wet, op grond van de Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, van toepassing wordt op de overheidswerknemers, bedoeld in artikel 1, onderdeel j, 4°, worden de desbetreffende publiekrechtelijke dienstbetrekkingen respectievelijk het lidmaatschap van de Tweede Kamer of voorzitterschap van de Eerste Kamer, voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van deze wet, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van deze wet, aangemerkt als een dienstbetrekking als bedoeld in deze wet, ook voor zover zij zijn gelegen voor de bedoelde datum. Aan de eerste zin kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop deze wet van toepassing wordt op de bedoelde overheidswerknemers.
De Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 5 worden 14 artikelen ingevoegd, luidende:
1. Aan de Nationale ombudsman wordt met ingang van de dag van zijn ontslag, indien hij nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, een uitkering toegekend op de voet van de volgende artikelen.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing:
a. indien de belanghebbende daarom verzoekt, of indien hij zonder onderbreking weer als Nationale ombudsman optreedt;
b. indien aan de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
3. Tenzij de omstandigheid bedoeld in het tweede lid, onder b, te rekenen vanaf de dag van ingang van het ontslag even lang als of langer heeft geduurd dan de duur van de uitkering berekend volgens artikel 5b, eerste, tweede of derde lid, wordt de uitkering alsnog toegekend met ingang van de dag dat die omstandigheid zich niet meer voordoet, voor de resterende duur.
1. De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende Nationale ombudsman is geweest, maar ten minste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen Nationale ombudsman is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij als Nationale ombudsman in functie is geweest in een tijdvak, laatstelijk voor zijn aftreden, waarin zijn functie als Nationale ombudsman voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de uitkering toegekend voor de duur van zes maanden, indien de belanghebbende korter dan drie maanden Nationale ombudsman is geweest.
3. Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren ombudsman is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4. In geval van tussentijds vervallen van de uitkering krachtens artikel 5l, tweede lid, onder b, wordt de volgende uitkering toegekend ten minste tot het tijdstip waarop eerstgenoemde uitkering, indien zij niet was vervallen, zou zijn geëindigd.
5. In bijzondere gevallen kunnen Wij, de Raad van State gehoord, bepalen, dat de uitkering wordt voortgezet voor een, met inachtneming van artikel 5l vast te stellen termijn, die op dezelfde wijze kan worden verlengd.
1. De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80% en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.
2. Indien Wij in de bezoldiging van het Rijkspersoneel een wijziging aanbrengen wordt de berekeningsgrondslag voor de toepassing van het eerste lid met ingang van het tijdstip van ingang van de bezoldigingswijziging door Onze Minister overeenkomstig de wijziging aangepast.
1. Indien de belanghebbende op de dag waarop de duur van de uitkering eindigt geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is, wordt, met inachtneming van artikel 5l, de uitkering voor de duur van de invaliditeit voortgezet op de voet van artikel 5e.
2. Algemeen invalide, geheel of gedeeltelijk, in de zin van deze wet is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Onder deze arbeid wordt niet begrepen arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet sociale werkvoorziening.
3. Bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit wordt buiten beschouwing gelaten of de betrokkene de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
4. Indien de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit van uitgegaan dat die opleiding of scholing is afgerond.
5. Bij een algemene invaliditeit van minder dan 25 percent wordt de uitkering niet voortgezet.
1. De voortzetting van de uitkering vindt plaats als aangegeven in het tweede en derde lid en vervolgens als aangegeven in het vierde en vijfde lid van dit artikel.
2. De uitkering bedraagt gedurende een periode als aangegeven in het derde lid 70% van de berekeningsgrondslag, eventueel verhoogd en aangepast volgens artikel 5c, bij een algemene invaliditeit van 80% of meer, 60% van die berekeningsgrondslag bij een algemene invaliditeit van 55% tot 80% en 40% van die berekeningsgrondslag bij een algemene invaliditeit van 25% tot 55%.
3. De in het tweede lid bedoelde periode is ten hoogste voor de belanghebbende die op het tijdstip van voortzetting van de uitkering:
58 jaar of ouder is: zes jaar;
53 jaar of ouder is: drie jaar;
48 jaar of ouder is: twee jaar;
43 jaar of ouder is: anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is: een jaar;
33 jaar of ouder is: een half jaar, en
jonger is dan 33 jaar: nihil.
4. De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een percentage, volgens het tweede lid, van een bedrag gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen de berekeningsgrondslag, eventueel verhoogd en aangepast volgens artikel 5c, en het minimumloon.
5. Voor de berekening van het in het vierde lid bedoelde bedrag geldt een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op het tijdstip van voortzetting van de uitkering.
6. Het minimumloon, bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet mimimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het tot een jaarbedrag herleide voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
7. De belanghebbende heeft recht op een aanvulling van de uitkering, indien die uitkering minder bedraagt dan het volgens het tweede lid vastgestelde percentage van de berekeningsgrondslag, eventueel verhoogd en aangepast volgens artikel 5c.
8. De aanvulling is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het zevende lid bedoelde percentage van de berekeningsgrondslag, eventueel verhoogd en aangepast volgens artikel 5c.
9. In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven percentage van de berekeningsgrondslag, eventueel verhoogd en aangepast volgens artikel 5c, indien de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel 5n.
10. Het in het negende lid bedoelde percentage bedraagt bij een algemene invaliditeit van 80% of meer 65%, bij een algemene invaliditeit van 55% tot 80%: 56% en bij een algemene invaliditeit van 25% tot 55%: 37%.
11. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 5n worden regels gesteld met betrekking tot de verlaging, bedoeld in het negende lid. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop de Nationale ombudsman of de gewezen Nationale ombudsman de in het negende lid bedoelde keuze, die eenmalig is, kenbaar dient te maken.
12. Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering te zamen met inkomsten, bedoeld in artikel 5i, minder bedraagt dan het minimumloon wordt de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen de uitkering en het bedrag waarvan deze is afgeleid en tevens niet meer dan 30% van het minimumloon.
1. De voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 5d, geschiedt op aanvraag van de belanghebbende en voor termijnen van niet langer dan drie jaar, onverminderd het in deze wet bepaalde over herziening of intrekking van de uitkering.
2. Onze Minister stelt de belanghebbende uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot voortzetting van de uitkering na afloop van die termijn.
3. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt door de belanghebbende uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn gedaan.
4. Indien Onze Minister niet tijdig beslist op een tijdig ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip van de beslissing op de aanvraag.
5. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien Onze Minister de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.
6. Indien de uitkering na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt voortgezet, wordt de uitkering berekend op de wijze die van toepassing zou zijn geweest indien die termijn niet zou zijn afgelopen.
7. Onze Minister kan ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat in bepaalde situaties geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn van drie jaar.
1. Binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering voor de eerste maal met toepassing van artikel 5d is voortgezet, doet Onze Minister een onderzoek instellen ten einde te doen bezien of er als gevolg van gronden die invloed hebben op de mate van algemene invaliditeit redenen aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de uitkering.
2. Onze Minister kan ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn.
3. Onze Minister wijzigt ambtshalve of op aanvraag van de belanghebbende het bedrag van de uitkering bij wijziging van de mate van algemene invaliditeit.
4. Een wijziging van het bedrag van de uitkering gaat in:
a. indien daartoe een aanvraag is ingediend, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de aanvraag is ingekomen;
b. indien de wijziging ambtshalve plaatsvindt, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de beslissing tot wijziging is genomen.
5. De toepassing van artikel 5d wordt ten aanzien van een belanghebbende gestaakt indien en zolang hij niet voldoet aan een uitnodiging van Onze Minister zich te onderwerpen aan een onderzoek door een of meer door hem aangewezen geneeskundigen ter beantwoording van de vraag, of er nog sprake is van algemene invaliditeit.
6. Indien degene die recht heeft op wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, is Onze Minister bevoegd, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 5d, tweede lid, kan worden aangemerkt, niet tot herziening of intrekking van de uitkering over te gaan. De toepassing van de eerste volzin vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten periode van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit of in verband met arbeid als bedoeld in de eerste volzin worden genoten. Deze periode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien korter dan een maand geen inkomsten uit of in verband worden genoten. Na afloop van de in de tweede volzin genoemde periode wordt de in de eerste volzin bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 5d, tweede lid.
7. Onze Minister kan bepalen dat de tweede volzin van het zesde lid geen toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden en met betrekking tot het zesde lid van dit artikel nadere en voor bijzondere gevallen zonodig afwijkende regels stellen.
1. Op verzoek van de Nationale ombudsman doet Onze Minister een onderzoek instellen door een of meer door hem aangewezen geneeskundigen, ter beantwoording van de vraag of de Nationale ombudsman dat het verzoek deed algemene invalide is als bedoeld in artikel 5d, tweede lid.
2. Onze Minister brengt de uitkomst van een onderzoek dat is ingesteld ingevolge het eerste lid ter kennis van de verzoeker.
1. De inkomsten die de belanghebbende geniet, worden met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder inkomsten verstaan het gezamenlijk bedrag dat de belanghebbende wegens het verrichten van activiteiten geniet als
a. winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. belastbaar loon uit of in verband met arbeid en
c. belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Onder inkomsten bedoeld in de vorige volzin, wordt mede verstaan een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
3. De in het eerste lid bedoelde verrekening geschiedt aldus dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, het bedrag, waarvan de uitkering is afgeleid, overschrijdt. Wanneer naast recht op een uitkering krachtens deze afdeling recht bestaat op een wachtgeld of uitkering krachtens een andere regeling vindt het vorenstaande ten aanzien van bedoeld wachtgeld of uitkering geen toepassing, indien de uitkering krachtens deze afdeling elders voor verrekening met wachtgeld of uitkering in aanmerking komt.
4. Indien in het bedrag der inkomsten bedoeld in de vorige leden, is of geacht kan worden te zijn begrepen een vergoeding ter zake van de premie Algemene Ouderdomswet en Algemene nabestaandenwet, blijft deze vergoeding voor de toepassing van dit artikel buiten beschouwing. De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover de daar bedoelde inkomsten betrekking hebben op een tijdvak gelegen voor 1 juni 1985.
5. Kinderbijslag wordt niet aangemerkt als inkomst.
6. Voor de toepassing van dit artikel ten aanzien van de voortgezette uitkering bedoeld in artikel 5b, vijfde lid, en artikel 5d, kan Onze Minister andere inkomsten aanmerken als te zijn genoten wegens activiteiten bedoeld in het tweede lid.
1. De belanghebbende is verplicht van het ter hand nemen van enige activiteiten als bedoeld in artikel 5i, tweede lid, terstond mededeling te doen aan Onze Minister, onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten, die hij uit die activiteiten zal trekken. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten, die hij sinds het ter hand nemen van de activiteiten of sinds de vorige opgave heeft genoten. Onze Minister geeft nadere voorschriften aangaande het doen van mededelingen door de belanghebbende met betrekking tot de activiteiten, bedoeld in artikel 5i, tweede lid.
2. Brengt de aard van de activiteiten of van de inkomsten mede, dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van de evenbedoelde termijn.
Ten aanzien van deze verrekening is artikel 5i van toepassing, met dien verstande, dat zij geschiedt over de in de vorige volzin bedoelde langere termijn in plaats van over iedere maand afzonderlijk.
3. Onze Minister kan bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering van de opgave van de belanghebbende afwijken.
4. De belanghebbende, aan wie uitkering is toegekend, wordt door het aanvaarden van de uitkering geacht erin toe te stemmen, dat allen, die daarvoor naar het oordeel van Onze Minister in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven, welke voor de uitvoering van de artikelen 5a tot en met 6 noodzakelijk zijn.
1. De uitkering, berekend over een maand, wordt in maandelijkse termijnen betaald.
2. De uitkering wordt niet uitbetaald zolang de belanghebbende niet of niet op de voorgeschreven wijze voldoet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 5j.
1. De uitkering eindigt met ingang van de dag volgende op die, waarop de gewezen Nationale ombudsman is overleden.
2. De uitkering vervalt:
a. met ingang van de dag waarop de gewezen Nationale ombudsman de leeftijd van 65 jaar bereikt;
b. met ingang van de dag waarop de gewezen Nationale ombudsman wederom als Nationale ombudsman optreedt;
c. wanneer tijdens de duur van de uitkering zich de omstandigheid voordoet, bedoeld in artikel 5a, tweede lid, onder b. Zodra die omstandigheid zich niet langer voordoet is het daar bepaalde van overeenkomstige toepassing.
3. De uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de belanghebbende herhaaldelijk niet of niet op de voorgeschreven wijze voldoet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 5j.
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen Nationale ombudsman wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan driemaal het bedrag der uitkering, dat over de laatste volle maand aan de gewezen Nationale ombudsman is uitgekeerd.
2. Laat de overledene geen weduwe of weduwnaar na, van wie hij, onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
3. Laat de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het eerste en tweede lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Op de bezoldiging van de Nationale ombudsman worden, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen op de bezoldiging van degene die behoort tot het overheidspersoneel, ter zake van aanspraken bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.
In artikel 6 wordt «zijn van overeenkomstige toepassing» vervangen door: zijn, met uitzondering van hoofdstuk 10, van overeenkomstige toepassing.
In artikel 10, zesde lid, wordt «6 en 9» vervangen door: 5a tot en met 6 en 9.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 3, eerste lid, onderdeel h, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
In artikel 7, onder 1°, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de Tweede Kamer onderscheidenlijk de Eerste Kamer;
De Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 7 vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot het tweede en derde lid, het tweede lid.
Artikel 8, vierde lid, vervalt.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid vervalt het tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) vervalt de tweede volzin.
Artikel 15 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «derde tot en met het zesde lid» vervangen door: derde en vierde lid.
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid vervallen het vierde en zesde lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.
In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt na artikel 133d een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 133e. Overgangsrecht in verband met politieke ambtsdragers
Met ingang van de datum waarop deze wet, op grond van de Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, van toepassing wordt op overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, 4°, van de Werkloosheidswet, worden de desbetreffende publiekrechtelijke dienstbetrekkingen respectievelijk het lidmaatschap van de Tweede Kamer of voorzitterschap van de Eerste Kamer, voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van deze wet, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van deze wet, aangemerkt als een dienstbetrekking als bedoeld in deze wet, ook voor zover zij zijn gelegen voor de bedoelde datum. Aan de eerste zin kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop deze wet van toepassing wordt op de bedoelde overheidswerknemers.
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. die Nationale ombudsman of substituut-ombudsman is;.
Artikel 8b komt te luiden:
Voor deze wet en de daarop berustende bepalingen worden leden van de Tweede Kamer en de voorzitter van de Eerste Kamer aangemerkt als werknemer.
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt de Tweede Kamer der Staten-Generaal als werkgever beschouwd van leden van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal als werkgever van de voorzitter van de Eerste Kamer.
Er wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Met ingang van de datum waarop deze wet, op grond van de Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, van toepassing wordt op overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, 4°, van de Werkloosheidswet, worden de desbetreffende publiekrechtelijke dienstbetrekkingen respectievelijk het lidmaatschap van de Tweede Kamer of voorzitterschap van de Eerste Kamer, voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van deze wet, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van deze wet, aangemerkt als een dienstbetrekking als bedoeld in deze wet, ook voor zover zij zijn gelegen voor de bedoelde datum. Aan de eerste zin kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop deze wet van toepassing wordt op de bedoelde overheidswerknemers.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari van het jaar volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32023-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.