32 018 (R1885) Regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de samenwerking daartussen (Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN RIJKSWET

15 april 2010

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten binnen het Koninkrijk willen samenwerken door de inrichting, organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen deze openbare ministeries te regelen in een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk en dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten instemmen met de inhoud van deze regeling;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. algemene maatregel van rijksbestuur:

algemene maatregel van rijksbestuur in de zin van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;

b. landen:

Curaçao, Sint Maarten en Nederland voor zover het betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

c. Gerecht in eerste aanleg:

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten of Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

d. Hof:

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

e. Hoge Raad:

Hoge Raad der Nederlanden;

f. Onze Minister:

Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten of Onze Minister van Justitie van Nederland afhankelijk van het land dat het aangaat;

g. Onze Ministers:

Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten en Onze Minister van Justitie van Nederland gezamenlijk;

h. Statuut:

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

HOOFDSTUK 2. DE INRICHTING VAN DE OPENBARE MINISTERIES

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1. Het openbaar ministerie van elk van de landen bestaat uit:

    • a. het parket van de procureur-generaal en

    • b. het parket in eerste aanleg.

  • 2. Aan het hoofd van de openbare ministeries van de landen staat een gezamenlijke procureur-generaal.

§ 2. Het parket van de procureur-generaal

Artikel 3

  • 1. Het parket van de procureur-generaal is gevestigd in Curaçao. De procureur-generaal houdt in elk land kantoor.

  • 2. Bij het kantoor van de procureur-generaal in Sint Maarten is een daartoe door de procureur-generaal aangewezen medewerker van het parket van de procureur-generaal als hoofd van dat kantoor werkzaam.

  • 3. Het hoofd van het kantoor ondersteunt de procureur-generaal bij in ieder geval de volgende taken in Sint Maarten:

    • a. de zorg voor de kwaliteit en bestuurlijke en organisatorische werkwijze van het openbaar ministerie;

    • b. de voorbereiding van het jaarplan en de begroting van het parket in eerste aanleg en het toezicht op de uitvoering daarvan;

    • c. de voorbereiding en uitvoering van het beleidsprogramma voor de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;

    • d. het toezicht op een behoorlijke opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Artikel 4

  • 1. De procureur-generaal staat aan het hoofd van het parket van de procureur-generaal.

  • 2. Bij het parket van de procureur-generaal zijn naast de procureur-generaal een of meer andere leden van het openbaar ministerie werkzaam, waaronder in elk geval een advocaat-generaal.

  • 3. Bij het parket van de procureur-generaal kunnen andere ambtenaren werkzaam zijn, die geen lid zijn van het openbaar ministerie.

Artikel 5

  • 1. Het openbaar ministerie bij het Hof wordt ten behoeve van de landen uitgeoefend door of namens de procureur-generaal.

  • 2. Bij verhindering of afwezigheid wordt de procureur-generaal vervangen door de advocaat-generaal. Bij verhindering of afwezigheid van de advocaat-generaal kan de procureur-generaal zich doen vervangen door een door de procureur-generaal aan te wijzen hoofdofficier van justitie of diens plaatsvervanger, die dan als waarnemend procureur-generaal optreedt.

  • 3. In geval van ontstentenis van de procureur-generaal voor langere duur wordt bij koninklijk besluit in de vervanging voorzien. De voordracht voor benoeming van de vervanger geschiedt op voorstel van Onze Ministers.

  • 4. De procureur-generaal kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie.

Artikel 6

  • 1. De procureur-generaal is bevoegd tot het instellen van hoger beroep in strafzaken die door een Gerecht in eerste aanleg zijn berecht, onverminderd de bevoegdheid van de officier van justitie op grond van landsverordening of wet hoger beroep in te stellen.

  • 2. De procureur-generaal is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten waarvan de berechting in eerste aanleg aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is opgedragen.

  • 3. De procureur-generaal ziet toe op een behoorlijke opsporing en vervolging van strafbare feiten.

  • 4. De procureur-generaal kan voorts andere, hem bij landsverordening of wet opgedragen taken vervullen.

§ 3 Het parket in eerste aanleg

Artikel 7

  • 1. Aan het hoofd van het openbaar ministerie bij het Gerecht in eerste aanleg staat een hoofdofficier van justitie, die als hoofd van het parket in eerste aanleg wordt benoemd. De hoofdofficieren van justitie zijn in hun ambtsbetrekking ondergeschikt aan de procureur-generaal.

  • 2. Bij het parket in eerste aanleg kunnen naast de hoofdofficier van justitie officieren van justitie, substituut-officieren van justitie, plaatsvervangende officieren van justitie en andere ambtenaren werkzaam zijn. De hoofdofficier van justitie, de officieren van justitie, substituut-officieren van justitie en plaatsvervangende officieren van justitie zijn in de uitoefening van hun functie allen op gelijke wijze lid van het openbaar ministerie.

  • 3. De officieren van justitie, de substituut-officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie zijn in hun ambtsbetrekking ondergeschikt aan het hoofd van het parket, waarbij zij zijn geplaatst. De hoofdofficier kan de bij zijn parket werkzame leden van het openbaar ministerie algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van hun taken en bevoegdheden.

  • 4. Bij verhindering of afwezigheid van de hoofdofficier van justitie wordt zijn functie waargenomen door een ander lid van het desbetreffende parket.

  • 5. De inrichting en organisatie van het parket in eerste aanleg kan overigens bij landsverordening of wet worden geregeld.

Artikel 8

  • 1. Officieren van justitie zijn bevoegd en inzetbaar in elk van de landen. Onze Ministers maken hierover nadere afspraken.

  • 2. De afspraken hebben in ieder geval betrekking op

    • a. de betrokkenheid van de procureur-generaal bij het inzetten van een officier van justitie in een ander land dan het land van aanstelling;

    • b. onderlinge vergoeding van de kosten;

    • c. onderlinge informatieverstrekking;

    • d. evaluatie van de afspraken.

HOOFDSTUK 3. ENIGE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 9

  • 1. Het openbaar ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij landsverordening of wet vastgestelde taken.

  • 2. Het openbaar ministerie is in het bijzonder belast met:

    • a. de handhaving van de wettelijke regelingen;

    • b. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

    • c. het doen uitvoeren van vonnissen en beschikkingen in strafzaken;

    • d. het toezicht op de naleving van de rechterlijke beslissingen in tuchtzaken.

Artikel 10

De taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie worden, op de wijze bij of krachtens landsverordening of wet bepaald, uitgeoefend door de leden van het openbaar ministerie.

Artikel 11

  • 1. De procureur-generaal is belast met de zorg voor de justitiële politie. Hij is bevoegd aan de ambtenaren die met de politie belast zijn zodanige instructies te geven tot voorkoming, opsporing, en nasporing van strafbare feiten als hij in het belang van een goede justitie nodig oordeelt.

  • 2. De procureur-generaal waakt voor de richtige uitoefening van de taak van de politie. Hij is bevoegd daarover aan Onze Minister de voorstellen te doen die hem dienstig voorkomen.

Artikel 12

  • 1. Wanneer het aan het Hof voorkomt dat de vervolging van een strafbaar feit in een van de landen behoort te worden ingesteld of voortgezet, is de procureur-generaal verplicht te voldoen aan een bevel van het Hof om de gevraagde informatie te verstrekken.

  • 2. De procureur-generaal is, behoudens de bepalingen van strafvordering van het desbetreffende land, verplicht om op bevel van het Hof te vervolgen of te doen vervolgen.

Artikel 13

  • 1. Onze Minister kan de procureur-generaal algemene aanwijzingen geven betreffende de opsporing en vervolging van strafbare feiten in zijn land. Een aanwijzing wordt schriftelijk en gemotiveerd gegeven.

  • 2. Indien Onze Minister voornemens is de procureur-generaal een bijzondere aanwijzing te geven betreffende de opsporing en vervolging van strafbare feiten in zijn land, dan legt hij de voorgenomen aanwijzing voor aan het Hof ter toetsing aan het recht. Het Hof beslist binnen een week op het verzoek van Onze Minister. Indien het Hof van oordeel is dat de voorgenomen aanwijzing in overeenstemming is met het recht, dan kan Onze Minister de aanwijzing geven.

Artikel 14

De openbare ministeries van de landen en van Nederland zijn onderling verplicht gevolg te geven aan verzoeken om rechtshulp. Onze Ministers kunnen hierover nadere afspraken maken.

Artikel 15

  • 1. Het openbaar ministerie is verplicht bericht en advies te geven, wanneer dit door of vanwege de regering van het betrokken land wordt gevraagd. Een verzoek om bericht of advies wordt gedaan aan de procureur-generaal.

  • 2. De leden van het openbaar ministerie verstrekken de procureur-generaal de inlichtingen die hij nodig heeft.

  • 3. Wanneer de zaak waaromtrent bericht en advies is gevraagd, aan een rechterlijke beslissing is onderworpen of te voorzien is dat dit zal geschieden, is het geven van eenvoudig bericht voldoende.

HOOFDSTUK 4. RECHTSPOSITIONELE ASPECTEN

Artikel 16

  • 1. De procureur-generaal en de advocaat-generaal worden benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit.

  • 2. Indien de plaats van procureur-generaal of advocaat-generaal openvalt, nodigen Onze Ministers het Hof en de procureur-generaal uit gezamenlijk een aanbeveling voor benoeming te doen. De aanbeveling bevat de namen van ten hoogste drie kandidaten.

  • 3. De voordracht voor benoeming wordt gedaan op voorstel van Onze Ministers. Daarbij nemen zij de aanbeveling, bedoeld in het tweede lid, zoveel mogelijk in acht.

  • 4. Indien Onze Ministers voornemens zijn af te wijken van de aanbeveling winnen zij daaromtrent het gevoelen van het Hof en de procureur-generaal in. Het gevoelen van het Hof en de procureur-generaal en de aanbeveling worden bij het voorstel van Onze Ministers gevoegd. Zij motiveren waarom zij zijn afgeweken van de aanbeveling.

  • 5. De procureur-generaal kan leden van en andere ambtenaren werkzaam bij het openbaar ministerie van elk van de landen aanwijzen om bij het parket van de procureur-generaal werkzaam te zijn.

Artikel 17

  • 1. De hoofdofficier van justitie wordt benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit. De voordracht geschiedt op voorstel van Onze Minister.

  • 2. Indien een plaats van hoofdofficier van justitie openvalt zendt de procureur-generaal, gehoord het Hof, een schriftelijke aanbeveling bevattende de namen van ten hoogste drie kandidaten aan Onze Minister.

  • 3. De overige leden van het openbaar ministerie werkzaam bij het parket in eerste aanleg van Curaçao of Sint Maarten worden benoemd, geschorst en ontslagen bij landsbesluit van het desbetreffende land, op een daartoe strekkende aanbeveling van de procureur-generaal.

  • 4. De overige leden van het openbaar ministerie werkzaam bij het parket in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op een daartoe strekkende aanbeveling van de procureur-generaal.

  • 5. Bij of krachtens landsverordening of wet kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de benoemingsprocedure van de overige leden van het openbaar ministerie werkzaam bij het parket in eerste aanleg.

Artikel 18

  • 1. Tot lid van het openbaar ministerie kan worden benoemd degene:

    • a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een bij algemene maatregel van rijksbestuur aan te wijzen universiteit, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend;

    • b. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een bij algemene maatregel van rijksbestuur aan te wijzen universiteit, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.

  • 2. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen graden verleend door een universiteit of een hogeschool of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onder a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.

  • 3. Op voorstel van de procureur-generaal kunnen plaatsvervangend officieren van justitie worden benoemd die niet voldoen aan de vereisten, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. De leden van het openbaar ministerie moeten Nederlander zijn.

  • 5. De leden van het openbaar ministerie kunnen niet zijn:

    • a. Gouverneur;

    • b. minister of staatssecretaris;

    • c. commissaris der Koningin of gedeputeerde;

    • d. lid van de vertegenwoordigende lichamen van Curaçao of van Sint Maarten, lid van de Staten-Generaal of lid van een eilandsraad;

    • e. Rijksvertegenwoordiger, gezaghebber of eilandsgedeputeerde;

    • f. burgemeester of wethouder;

    • g. lid van het Hof of van de Beheerraad;

    • h. lid van de Raad voor de rechtshandhaving;

    • i. lid van de Raad van Advies van Curaçao of Sint Maarten;

    • j. lid van de Raad van State van het Koninkrijk;

    • k. lid van de Algemene Rekenkamer van één van de landen;

    • l. nationale of eilandelijke ombudsman of substituut-ombudsman;

    • m. advocaat of notaris dan wel anderszins beroepsmatige rechtshulpverlener;

    • n. ambtenaar bij een ministerie of een eiland van het land waar betrokkene als lid van het openbaar ministerie is aangesteld, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven, met dien verstande dat onderdeel n niet van toepassing is op substituut-officieren van justitie en plaatsvervangende officieren van justitie.

  • 6. Een lid van het openbaar ministerie geeft de procureur-generaal kennis van de betrekkingen die hij buiten zijn ambt vervult. Zo mogelijk geschiedt de kennisgeving zodra het voornemen bestaat tot het aangaan van de betrekking.

  • 7. De procureur-generaal houdt een register bij waarin de in het zesde lid bedoelde betrekkingen zijn opgenomen. Het register ligt ter inzage bij het parket van de procureur-generaal en het parket in eerste aanleg waar betrokkene werkzaam is.

Artikel 19

  • 1. De leden van het openbaar ministerie leggen voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af volgens het formulier zoals vastgesteld in de bijlage bij deze rijkswet.

  • 2. De leden van het openbaar ministerie leggen de eed af ten overstaan van de Gouverneur van Curaçao, de Gouverneur van Sint Maarten of de Rijksvertegenwoordiger van Bonaire, Sint Eustatius en Saba of ten overstaan van een door de Gouverneur of de Rijksvertegenwoordiger aangewezen ambtenaar.

Artikel 19a

Een lid van het openbaar ministerie is verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover hij bij de uitoefening van zijn taak de beschikking krijgt en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 19b

  • 1. Echtgenoten, bloedverwanten of aanverwanten tot in de derde graad mogen niet tegelijkertijd lid van het openbaar ministerie zijn.

  • 2. Indien leden van het openbaar ministerie met elkaar huwen, zal de jongstbenoemde geen lid van het openbaar ministerie kunnen blijven.

  • 3. Indien de aanverwantschap ontstaat na de benoeming, zal degene die haar veroorzaakte, zijn ambt niet kunnen behouden, tenzij ontheffing is verleend door het tot benoeming bevoegde gezag.

  • 4. Het aanverwantschap houdt op te bestaan door ontbinding van het huwelijk.

  • 5. Degene die ingevolge het tweede en het derde lid zijn ambt niet kan behouden, dient zijn ontslag in.

  • 6. De procureur-generaal draagt er zorg voor dat aanverwanten aan wie ontheffing is verleend als bedoeld in het derde lid, niet worden belast met de behandeling van dezelfde zaak.

Artikel 20

  • 1. Een lid van het openbaar ministerie wordt geschorst indien:

    • a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, hij surséance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.

  • 2. Een lid van het openbaar ministerie kan worden geschorst indien:

    • a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld;

    • b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 21, eerste lid, onder a en b, of artikel 22, onder c, zou kunnen leiden.

  • 3. De schorsing als bedoeld in de voorgaande leden, eindigt na drie maanden. De maatregel kan telkens voor ten hoogste drie maanden worden verlengd.

  • 4. De schorsing wordt beëindigd zodra de grond voor deze maatregel is vervallen.

Artikel 21

  • 1. Een lid van het openbaar ministerie wordt ontslagen:

    • a. op eigen verzoek;

    • b. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt;

    • c. indien hij een ambt of betrekking aanvaardt bedoeld in artikel 18, vijfde lid;

    • d. bij het verlies van het Nederlanderschap;

    • e. bij gebleken ongeschiktheid voor de functie, anders dan wegens ziekte of gebreken.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid onder a en b, wordt het ontslag eervol verleend.

  • 3. In het geval bedoeld in het eerste lid, onder c, kan het ontslag eervol worden verleend.

Artikel 22

  • 1. Een lid van het openbaar ministerie kan voorts worden ontslagen:

    • a. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • c. indien hij uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is om zijn functie te vervullen;

    • d. wegens handelen of nalaten, dat ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij het openbaar ministerie of aan het in hem te stellen vertrouwen.

  • 2. In het geval bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt het ontslag eervol verleend.

Artikel 23

Alvorens een besluit op grond van de artikelen 20, tweede lid, 21, eerste lid, onder e, en 22 wordt genomen wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren te brengen.

Artikel 24

Indien Onze Minister oordeelt dat een reden tot ontslag van de procureur-generaal is gelegen in gebleken ongeschiktheid voor zijn functie anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken, dan kan hij een voorstel tot schorsing of ontslag met inachtneming van de toepasselijke procedureregels aanmelden voor agendering in de raad van ministers van het Koninkrijk.

Artikel 25

  • 1. Tegen een rechtspositionele beschikking of handeling waarbij een lid van het openbaar ministerie als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn, kan een belanghebbende beroep instellen bij het Gerecht in eerste aanleg van het land waar belanghebbende woont. Indien belanghebbende niet woont in één van de landen, is het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao bevoegd.

  • 2. Tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg kan een belanghebbende hoger beroep instellen bij het Hof.

  • 3. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking tot benoeming of aanstelling, tenzij het beroep wordt ingesteld door een lid van het openbaar ministerie als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.

  • 4. Op de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn de regels van het procesrecht voor de behandeling van ambtenaarrechtelijke geschillen van het land waarin het beroep wordt behandeld van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Met een beschikking of handeling bedoeld in dit artikel wordt een weigering te beschikken of te handelen gelijkgesteld.

Artikel 26

De rechtspositie van de leden van het openbaar ministerie wordt overigens geregeld bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur. Daarbij kunnen nadere regels worden gesteld over schorsing en ontslag.

Artikel 27

Andere ambtenaren bij het parket van de procureur-generaal als bedoeld in artikel 4, derde lid, worden benoemd door Onze Minister van het land waar de ambtenaar voornamelijk werkzaam zal zijn op voorstel van de procureur-generaal. Op hun rechtspositie zijn de in dat land geldende ambtenarenregelingen van toepassing.

HOOFDSTUK 5. BEHEER EN BEKOSTIGING

Artikel 28

De procureur-generaal is belast met het beheer van de openbare ministeries van de landen. In het bijzonder draagt de procureur-generaal zorg voor:

  • a. de kwaliteit en de bestuurlijke en organisatorische werkwijze van de openbare ministeries;

  • b. de voorbereiding van de begrotingen van het parket in eerste aanleg en het parket van de procureur-generaal;

  • c. het toezicht houden op de uitvoering van de begrotingen;

  • d. het afleggen van verantwoording aan Onze Minister over de uitvoering van de begroting van het openbaar ministerie;

  • e. de automatisering, de bestuurlijke informatievoorziening, de huisvesting, de beveiliging, de personele en materiële voorzieningen bij de openbare ministeries.

Artikel 29

  • 1. Onze Ministers voeren jaarlijks voor 15 april overleg over het totaal van de in het daaropvolgende jaar door de landen beschikbaar te stellen middelen voor het parket van de procureur-generaal.

  • 2. De procureur-generaal zendt ter voorbereiding van het in het eerste lid bedoelde overleg voor 15 maart aan Onze Ministers een jaarplan met een ontwerpbegroting voor het parket van de procureur-generaal. De ontwerpbegroting gaat vergezeld van een meerjarenraming voor tenminste vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Het jaarplan bevat een omschrijving van de voorgenomen activiteiten, de doelstellingen en de prestatieafspraken van het parket voor het komende jaar.

  • 3. Op basis van het in het eerste lid bedoelde overleg stellen Onze Ministers zo spoedig mogelijk de begroting voor het parket van de procureur-generaal vast. Onze Ministers stellen het jaarplan vast uiterlijk voor aanvang van het jaar waarop het jaarplan betrekking heeft.

  • 4. De kosten van het parket van de procureur-generaal worden op grond van een bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur vast te stellen verdeelsleutel aan de landen toebedeeld.

Artikel 30

  • 1. De procureur-generaal stelt jaarlijks voor 1 april in overeenstemming met de betrokken hoofdofficier van justitie een jaarplan op met een daarbij behorende ontwerp-begroting voor het parket in eerste aanleg. De ontwerpbegroting gaat vergezeld van een meerjarenraming voor tenminste vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Het jaarplan bevat een omschrijving van de voorgenomen activiteiten, de doelstellingen en de prestatieafspraken van het parket voor het komende jaar.

  • 2. Onze Minister stelt zo spoedig mogelijk de begroting van het parket in eerste aanleg vast. Onze Minister stelt het jaarplan vast voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het jaarplan betrekking heeft.

  • 3. De procureur-generaal ziet toe op de uitvoering van het jaarplan en voert daarover regelmatig maar ten minste vier keer per jaar in persoon overleg met de hoofdofficier van justitie in het land van standplaats van de betrokken hoofdofficier.

  • 4. Elk van de landen draagt de kosten van zijn parket in eerste aanleg.

Artikel 31

  • 1. De procureur-generaal dient jaarlijks voor 1 april bij Onze Minister een jaarverslag in over het parket van de procureur-generaal. Het jaarverslag bevat een verantwoording over de activiteiten, de doelstellingen en de prestatieafspraken. Het jaarverslag bevat tevens de jaarrekening met bijbehorende begroting en overige financiële gegevens.

  • 2. De procureur-generaal dient jaarlijks voor 1 april bij Onze Minister een jaarverslag in over de uitvoering van de begroting van het parket in eerste aanleg. De tweede en derde zin van het eerste lid is van toepassing.

  • 3. Het jaarverslag van het parket van de procureur-generaal gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid afgegeven door een door de procureur-generaal in overeenstemming met Onze Ministers aangewezen accountant.

  • 4. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de procureur-generaal dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

Artikel 32

Privaatrechtelijke rechtshandelingen die voortvloeien uit het beheer van de begroting van het parket van de procureur-generaal en van de begrotingen van de parketten in eerste aanleg, worden verricht door of namens de procureur-generaal.

HOOFDSTUK 6 SAMENWERKING

Artikel 33

  • 1. Onze Ministers voeren overleg over de opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit en maken afspraken over in ieder geval de personele en materiële inzet voor het beleid ter bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit.

  • 2. Onder grensoverschrijdende criminaliteit wordt in ieder geval verstaan: terrorisme, internationale drugshandel, computercriminaliteit, het internationale witwassen van geld, internationale wapenhandel, internationale mensenhandel en internationale corruptie.

  • 3. De afspraken, bedoeld in het eerste lid, worden na overeenstemming tussen Onze Ministers vastgesteld door de raad van ministers van het Koninkrijk.

Artikel 34

  • 1. De procureur-generaal doet in opdracht van Onze Ministers vierjaarlijks een voorstel voor een beleidsprogramma voor de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit.

  • 2. Het beleidsprogramma wordt, na overeenstemming tussen Onze Ministers vastgesteld door de raad van ministers van het Koninkrijk.

  • 3. De procureur-generaal kan de korpschefs opdragen ten behoeve van de opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit ambtenaren van politie, middelen en voorzieningen beschikbaar te stellen conform de afspraken die hierover in de raad van ministers van het Koninkrijk zijn gemaakt.

  • 4. Onze Ministers kunnen regels geven over de wijze waarop gegevens met betrekking tot grensoverschrijdende criminaliteit worden geregistreerd, verwijderd dan wel worden verstrekt. Verstrekking van gegevens vindt plaats met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften van de landen.

  • 5. De procureur-generaal is bevoegd officieren van justitie aan te wijzen die zijn belast met de opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit.

Artikel 35

  • 1. Op verzoek van de procureur-generaal kunnen ambtenaren van de rijksrecherche ondersteuning verlenen ten behoeve van onderzoek naar integriteitschendingen en de opsporing van ambtsdelicten.

  • 2. De procureur-generaal doet een verzoek als bedoeld in het eerste lid eerst na overleg met Onze Minister.

  • 3. De ambtenaren van de rijksrecherche beschikken bij de uitoefening van hun taken ten behoeve van de procureur-generaal over de bevoegdheden van de ambtenaren van politie van het desbetreffende land. De ambtenaren van de rijksrecherche die de gevraagde bijstand verlenen functioneren onder het gezag van de procureur-generaal.

  • 4. De procureur-generaal is bevoegd in het belang van een goede rechtsbedeling te vorderen dat door hem aangewezen ambtenaren van politie worden belast met onderzoek naar integriteitschendingen en ambtsdelicten. De korpsen zijn verplicht aan dergelijk onderzoek medewerking te verlenen en de aangewezen ambtenaren de nodige inlichtingen te verschaffen.

  • 5. Onder onderzoek naar integriteitschendingen wordt verstaan opsporingsonderzoek naar strafbare feiten die de integriteit van de overheid kunnen aantasten en zijn begaan door natuurlijke personen of rechtspersonen belast met een publieke taak, of betrokken bij de uitvoering daarvan.

Artikel 36

  • 1. Onze Ministers en de procureur-generaal voeren ten minste één keer per jaar overleg waarin ze afspraken maken over het opsporings- en vervolgingsbeleid van de landen.

  • 2. Onze Ministers stemmen in overleg met de procureur-generaal jaarlijks het beleid af voor de opsporing en vervolging in de landen van misdrijven die gezien de aard en de frequentie of het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen. De resultaten van de afstemming worden schriftelijk vastgelegd.

Artikel 36a

  • 1. De procureur-generaal voert ten minste tweemaal per jaar met een daartoe door het College van procureurs-generaal in Nederland aangewezen lid van dat College overleg over opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit en andere aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de strafrechtelijke rechtshandhaving in de landen en in het Europese deel van Nederland.

  • 2. Het overleg strekt tevens tot het maken van afspraken over onderlinge hulp en bijstand.

  • 3. Voor het overleg wordt de procureur-generaal van Aruba uitgenodigd.

Artikel 37

De procureur-generaal kan een aanwijzing als bedoeld in artikel 13, eerste lid, binnen twee weken nadat zij is gegeven voorleggen aan Onze Ministers indien de aanwijzing naar zijn oordeel het gezamenlijk beleid van de landen betreft.

HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

  • 1. De benoeming van degene die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van deze rijkswet procureur-generaal van de Nederlandse Antillen is, wordt van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot procureur-generaal van de landen.

  • 2. De benoeming van degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze rijkswet advocaat-generaal bij het openbaar ministerie van de Nederlandse Antillen is, wordt van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot advocaat-generaal bij het parket van de procureur-generaal.

  • 3. Officieren van justitie, plaatsvervangend officieren van justitie en substituut-officieren van justitie die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet in dienst zijn van de Nederlandse Antillen zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet in dezelfde rang benoemd bij het openbaar ministerie van het land waarin de plaats is gelegen die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet standplaats van betrokkene was.

Artikel 39

Zaken die voorafgaand aan inwerkingtreding van deze rijkswet in behandeling zijn bij het openbaar ministerie van de Nederlandse Antillen alsmede wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het openbaar ministerie is betrokken worden voortgezet door het openbaar ministerie van Curaçao, het openbaar ministerie van Sint Maarten of het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Zo nodig beslist de procureur-generaal welk van deze drie openbare ministeries de behandeling of procedure voortzet.

Artikel 40

Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze rijkswet aan de vertegenwoordigende lichamen van Sint Maarten en Curaçao en de Staten-Generaal een evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze rijkswet in de praktijk. Voorafgaande aan de evaluatie zullen de landen gezamenlijk de criteria, de thema’s alsmede de samenstelling van de evaluatiecommissie vaststellen.

Artikel 41

  • 1. Deze rijkswet kan in onderling overleg worden gewijzigd bij rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut.

  • 2. Naar aanleiding van de evaluatie, bedoeld in artikel 40, kan deze rijkswet in onderlinge overeenstemming worden beëindigd.

Artikel 42

Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 43

Deze rijkswet wordt aangehaald als: Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage bedoeld in artikel 19, eerste lid

Ik zweer/ik beloof trouw aan de Koning en gehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen.

Ik zweer/ ik verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn benoeming aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

Ik zweer/ik beloof dat ik nimmer enige giften of geschenken, hoe ook genaamd, zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij in enige rechtszaak is of zal worden betrokken, waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op ..........................., werd te ............................................

Ten overstaan van ...............................................................

De bovenstaande eed/belofte afgelegd.

De ........................................

1...........................................

2...........................................

Naar boven