32 013
Toekomst financiële sector

nr. 7
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 februari 2010

De vaste commissie voor Justitie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie naar aanleiding van de brief van 10 december 2009 inzake de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van banken (Kamerstuk 32 013, nr.5). Bij brief van 10 februari 2010 heeft de minister deze vragen beantwoord.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Puts

Inhoudsopgave

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie 2

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 2

II. Reactie van de minister 3

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van banken (hierna: het ontwerpbesluit). Deze leden hebben nog een vraag. Het belangrijkste deel is immers reeds aan de orde geweest in relevante debatten met de minister van Financiën. Er is in het ontwerpbesluit voor gekozen om de wettelijke verankering van de Code Banken te laten verlopen via het Burgerlijk Wetboek en niet via de Wet op het Financieel Toezicht. Kan de minister van Justitie aangeven welke overwegingen hieraan ten grondslag liggen? Graag een reactie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Justitie (hierna: de minister), van het ontwerpbesluit tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van banken alsmede de nota van toelichting daarop. Zij hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Deze leden constateren dat met dit ontwerpbesluit de Code Banken wordt aangewezen als gedragscode in de zin van artikel 2:391 lid 5, dat betrekking heeft op de jaarverslagen van banken. Er is gekozen voor het ’pas-toe-of-leg-uit’-principe. Indien de bank de principes uit de Code Banken niet heeft nageleefd of niet voornemens is deze in het lopende en daaropvolgende boekjaar na te leven moet daarvan in het jaarverslag gemotiveerd opgave worden gedaan. Geldt ten aanzien van alle onderdelen uit de Code Banken dat er van afgeweken kan worden mits het maar wordt uitgelegd, of zijn hier uitzonderingen op?

Deze leden zijn kritisch over de Code Banken en de in hun ogen te vrijblijvende wijze waarop deze nu wordt verankerd in de wet. Waarom wordt hier toch weer voor zelfregulering gekozen? Beschouwt de minister dit als geprivatiseerde wetgeving? Zo nee, waarom niet?

Een probleem bij de Corporate Governance Code is dat de motivatie om een bepaling uit die Code niet na te leven vaak erg summier is. Er worden ook nergens inhoudelijke eisen gesteld aan zo’n motivatie. De aan het woord zijnde leden vragen zich af hoe de minister wil voorkomen dat hetzelfde gebeurt bij de naleving van de Code banken. Is de minister voornemens om maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door de Autoriteit Financiële Markten de verklaringen ook inhoudelijk te laten beoordelen, indien blijkt dat ook de banken met summiere gestandaardiseerde verklaringen de Code Banken uiteindelijk niet naleven?

Deze leden lezen in de toelichting dat het doel van de vermelding in het jaarverslag is dat transparant wordt in hoeverre een bank voldoet aan de principes uit de code. Wat wordt hier nu mee bereikt, behalve dat eventuele belanghebbenden op de hoogte zijn? Welke mogelijke acties of middelen hebben zij om te protesteren? Wat kan de minister doen indien evident in strijd met de Code Banken wordt gehandeld? Is de minister ook bereid om in te grijpen indien dat noodzakelijk is?

II. Reactie van de minister

In deze brief beantwoord ik, mede namens de Minister van Financiën, de vragen van de vaste commissie voor Justitie over het ontwerpbesluit tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van banken, dat op 9 december 2009 in verband met de voorgeschreven voorhangprocedure is voorgelegd (Kamerstukken II 2009/10, 32 013. nr. 5).

De leden van de CDA-fractie vragen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen om de wettelijke verankering van de code banken te laten verlopen via het Burgerlijk Wetboek en niet via de Wet op het financieel toezicht.

Banken worden verplicht om in het jaarverslag te rapporteren over de naleving van de code banken, die op 9 september 2009 door het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Banken is vastgesteld. In artikel 391 lid 5 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat reeds een grondslag om nadere voorschriften te stellen omtrent de inhoud van het jaarverslag. Deze voorschriften kunnen in het bijzonder betrekking hebben op naleving van een in de algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gedragscode. Op basis van dit artikellid is bij algemene maatregel van bestuur de Nederlandse corporate governance code aangewezen als gedragscode voor beursvennootschappen (vgl. Stb. 2004, 747). Er bestaat dus reeds een grondslag om (bepaalde) rechtspersonen die volgens titel 9 van boek 2 BW een jaarverslag opstellen, te verplichten in dat jaarverslag mededeling te doen over de naleving van een gedragscode. Het is daarom niet nodig een grondslag in de Wet op het financieel toezicht (hierna: de Wft) te creëren en daarvoor een wetswijziging te initiëren. Daarnaast zou een wetswijziging qua tijdpad minder opportuun zijn. Zo bestaat het voornemen om het besluit (met terugwerkende kracht) in werking te laten treden op 1 januari 2010. In 2011 zullen de banken voor het eerst in het jaarverslag rapporteren over de naleving van de code banken in 2010. Bovendien is de betrokkenheid van het parlement bij de aanwijzing van de gedragscode voor banken via de voorgeschreven voorhangprocedure gewaarborgd.

De leden van de SP-fractie vragen of het «pas toe of leg uit» principe ten aanzien van alle onderdelen uit de code banken geldt?

Het «pas toe of leg uit»-beginsel houdt in dat banken de principes van de code banken dienen toe te passen of, indien ze een individuele bepaling niet toepassen, gemotiveerd dienen uit te leggen, waarom de codebepalingen niet worden toegepast. Dit «pas toe of leg uit»-beginsel geldt voor de code banken als geheel (vergelijk artikel 3 van het ontwerpbesluit).

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom voor zelfregulering wordt gekozen en of de minister dit als geprivatiseerde wetgeving beschouwt.

De bancaire sector heeft zijn verantwoordelijkheid genomen, eerst met het rapport van de Adviescommissie Toekomst Banken (commissie-Maas) en daarna met de code banken. De omzetting van aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Maas in de code banken beoogt de naleving van de daarin opgenomen principes te bevorderen en expliciet te maken dat de in het rapport van de commissie-Maas bepleite veranderingen in de bancaire sector niet vrijblijvend zijn. Het kabinet ondersteunt de code banken en zal deze wettelijk verankeren zodat banken verplicht worden over de naleving van de code verantwoording af te leggen in hun jaarverslag via het «pas toe of leg uit»-beginsel. Zoals in de kabinetsreactie op de code banken (Kamerstukken II 2009/10, 32 013, nr. 3) is aangegeven, biedt het «pas toe of leg uit»-beginsel banken de flexibiliteit die nodig kan zijn omdat zij elk in bijvoorbeeld omvang en bestuursstructuur kunnen verschillen. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet om binnen het vennootschapsrecht ruimte te bieden om aan verschillende behoeften te voldoen. De opvattingen over corporate governance kunnen immers in de loop van de tijd veranderen. De code banken kan daarop inspelen. Dit laat uiteraard onverlet dat het kabinet in voorkomend geval blijft bezien of additionele maatregelen, waaronder wetgeving, nodig zijn.

De leden van de SP-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat de motivering van het niet-naleven van een bepaling uit de code erg summier is. Is de minister voornemens maatregelen te treffen indien blijkt dat banken de code banken uiteindelijk niet naleven en daarvoor summiere gestandaardiseerde verklaringen geven? In het verlengde daarvan vragen de leden van de SP-fractie zich af wat de minister kan doen als er in strijd met de code banken wordt gehandeld en of de minister bereid is maatregelen te treffen indien noodzakelijk, bijvoorbeeld door de AFM de verklaringen ook inhoudelijk te laten beoordelen? Voorts vragen de leden van de SP-fractie zich af wat met de vermelding in het jaarverslag wordt bereikt. Welke mogelijke acties of middelen hebben belanghebbenden om te protesteren?

De code banken is een instrument van zelfregulering. De voorgenomen wettelijke verplichting tot naleving van de code brengt evenwel mee dat de code banken geen vrijblijvende vorm van zelfregulering is. Een bank dient verantwoording af te leggen over de naleving van de code en op grond van het besluit wordt de verklaring hieromtrent onderdeel van het jaarverslag. Het is aan relevante stakeholders, waaronder de aandeelhoudersvergadering en de klanten, om te bepalen of de verantwoording, waaronder de motivering van een afwijking, volstaat en indien dit naar hun oordeel niet het geval is, te bezien welke stappen ze willen zetten, bijvoorbeeld door banken hierop aan te spreken. Deze relevante stakeholders hebben derhalve, naast uiteraard de banken zelf, een belangrijke rol bij de effectuering van de code banken. Ook zal de naleving van de code banken worden gemonitord door een onafhankelijke monitoring commissie voor de code banken. In het kader van deze monitoring kan door deze commissie ook aandacht worden besteed aan de toepassing van het «pas toe of leg uit»-beginsel. Voor beursgenoteerde banken geldt daarenboven dat de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) in verband met het toezicht op de financiële verslaggeving ook het in het jaarverslag opgenomen onderdeel over de naleving van de code banken kan bezien. Evenals bij de Nederlandse corporate governance code wordt in dit kader bezien of een mededeling inzake de code in het jaarverslag is opgenomen en of de inhoud hiervan consistent is met de inhoud van de rest van het jaarverslag. Verder kan de verantwoording door banken in hun jaarverslag over de naleving van de code een indicator zijn voor het toezicht door De Nederlandsche Bank en de AFM op die banken in het kader van de Wft (vergelijk de deskundigheidstoetsing en het toezicht op het beloningsbeleid in de financiële sector). Ik zie in dit verband thans geen aanleiding aanvullende maatregelen te dier zake te treffen. Overigens heeft het kabinet reeds diverse aanvullende maatregelen getroffen c.q. aangekondigd en zal het kabinet, waar nodig, blijven bezien of additionele maatregelen vereist zijn. Ik verwijs voor een overzicht van deze maatregelen onder meer naar de kabinetsreactie op de code banken (Kamerstukken II 2009/10, 32 013, nr. 3).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Joldersma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Bouwmeester (PvdA), De Roon (PVV), Roemer (SP), Thieme (PvdD), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Laaper-ter Steege (PvdA).

Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Jonker (CDA), Ulenbelt (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya (D66), Yücel (PvdA), Bouchibti (PvdA), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Ouwehand (PvdD), Smilde (CDA), Slob (CU) en Spekman (PvdA).

Naar boven