32 000
Beheer staatsparticipaties in financiële instellingen

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 januari 2010

Op 27 november 2009 heb ik u een brief gestuurd over het beheer van staatsparticipaties in financiële instellingen (Kamerstukken II 2009/10, 32 000, nr. 2). Deze brief is besproken tijdens het debat over de Najaarsnota. Daarbij heeft de heer Weekers gevraagd naar een lijst van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van een beheersorganisatie die niet al zijn belegd bij de minister van Financiën dan wel de raden van commissarissen of de raden van bestuur.

Deze vraag laat zich eenvoudig beantwoorden: die bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn er niet.

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden

De in de brief van 27 november 2009 geschetste opzet van een beheersorganisatie is dat deze organisatie een aantal aandeelhoudersbevoegdheden en -verantwoordelijkheden opgedragen krijgt die nu zijn belegd bij de minister van Financiën. Daarbij zijn geen voorstellen gedaan om nieuwe bevoegdheden of verantwoordelijkheden te creëren of om bevoegdheden en verantwoordelijkheden weg te nemen bij de raden van bestuur en de raden van commissarissen van de betrokken financiële instellingen.

Een beheersorganisatie zou verantwoordelijk worden voor het beheren van bepaalde tijdelijke overheidsinvesteringen in financiële instellingen, met als doelstelling het duurzaam verbeteren van de waarde en het afstoten dan wel afwikkelen van die investeringen. Het gaat hier dus om de aandeelhoudersverantwoordelijkheden. Die verantwoordelijkheid zou worden begrensd doordat de minister van Financiën bevoegd blijft tot het nemen van principiële of zwaarwegende beslissingen. Binnen die begrenzing zou de beheersorganisatie – op basis van een wettelijke grondslag – autonoom bevoegd zijn om:

– zelfstandig op te treden als actieve aandeelhouder, met inbegrip van het uitoefenen van de aandeelhoudersbevoegdheden zoals hetstemmen op aandeelhoudersvergaderingen, de vaststelling van statuten, de benoeming en het ontslag van bestuurders en het invullen van de bijzondere bevoegdheden;

– volgens de vennootschappelijke bevoegdheidsverdeling te besluiten over strategische beslissingen of (des)investeringen van de financiële instellingen, mits daarbij geen beroep wordt gedaan op nieuwe investeringen door de overheid;

– de minister te adviseren over de exitstrategie1;

– de door de minister vastgestelde exitstrategie uit te voeren binnen de grenzen van het door de minister vast te stellen exitmandaat;

– de minister gevraagd en ongevraagd te adviseren.

Omvang van de organisatie

De heer Weekers vroeg ook waarom voor die bevoegdheden en verantwoordelijkheden zo veel mensen nodig zijn.

De omvang van de organisatie moet voldoende zijn om een deskundige en actieve aandeelhouder te zijn, die daadwerkelijk stuurt op het duurzaam verbeteren van de waarde van de investeringen en het optimaliseren van een verantwoorde exit.

De intensiteit van de rol van aandeelhouder zal de komende jaren groot zijn gelet op:

– de plaats van de banken in de Nederlandse financiële sector en hun betekenis voor de financiële stabiliteit;

– de omvang van de te beheren overheidsinvesteringen;

– de veranderende marktomstandigheden;

– de complexiteit van de financiële instellingen en de integratieprocessen;

– de gewenste exit.

Dit vraagt een serieuze betrokkenheid van de aandeelhouder bij de financiële instellingen en het bereiken van de gewenste eindsituatie. Zo moet de aandeelhouder verschillende integratie- en reorganisatieprocessen binnen de bedrijven volgen, om te bewaken dat de voortgang en de kwaliteit van deze processen in lijn is met het beoogde exitscenario en de waardeontwikkeling van de bedrijven optimaliseert.

Onderdeel daarin is dat de aandeelhouder eigen analyses maakt van de markt en de onderneming, zonder volledig afhankelijk te zijn van de onderneming of externe adviseurs. Een actieve aandeelhouder vormt zich zelfstandig een oordeel over de (kwaliteit van de) verwachtingen van het management omtrent de markt- en bedrijfsontwikkelingen. Dat is relevant voor de inschatting van mogelijk toekomstig dividend en voor de bepaling van (de timing van) de exitstrategie. Monitoring van de (resultaat)ontwikkeling en financiële soliditeit van de betreffende instellingen als aandeelhouder op de wat langere termijn vereist daarbij een actueel inzicht in relevante operationele en financiële prestatieindicatoren.

Indien zou worden besloten tot uitvoering van deze werkzaamheden door een nieuwe, zelfstandige beheersorganisatie met eigen huisvesting, dan zal die in vergelijking met een organisatieonderdeel van een ministerie moeten werken met een enigszins grotere formatie omdat een aantal zaken zelfstandig moet worden geregeld en er minder kan worden gesteund op ondersteunende diensten van het ministerie. De omvang van zo’n organisatie is nu geraamd op een bestuur van drie personen (part-time) en een ondersteunend team van 17 tot 20 personen.

Die personele omvang wijkt niet wezenlijk af van de personele omvang bij de toenmalige Zweedse Bank Support Authority en het huidige Britse UK Financial Investements Ltd. (allebei met een zevental bestuurders ondersteund door een staf van 10 à 15 personen).

Afsluiting

Een beheersorganisatie zou bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgen die nu zijn belegd bij de minister van Financiën. Een zelfstandige beheersorganisatie brengt, in vergelijking met continuering van het beheer door het ministerie van Financiën, extra uitgaven met zich. De heren Weekers en De Nerée tot Babberich wezen daarnaast tijdens het debat over de najaarsnota op het risico van een nieuwe bureaucratie.

In deze tijd van brede heroverwegingen zal de proportionaliteit van dergelijke uitgaven goed moeten worden afgewogen tegen het daarmee te dienen doel, zoals dat is verwoord in de motie-Weekers c.s. (Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr. 7).

Graag betrek ik deze afweging bij de bespreking met uw Kamer van mijn brief van 27 november 2009.

De minister van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

De minister stelt de exitstrategie vast na overleg met de beheersorganisatie. Daarin kan bijvoorbeeld worden vastgelegd welke vorm de exit kan krijgen, welke triggers er zijn voor uitvoering van de exit en de eisen die eventueel worden gesteld aan een overnemende marktpartij.

Naar boven