31 993
Wijziging van de Wet Fonds economische structuurversterking (voedingssystematiek, categorieën te financieren investeringsprojecten en overige bijdragen uit het fonds)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, mede met het oog op de eindigheid van de aardgasvoorraden, wenselijk is stabiliteit en bestendigheid van de ontvangsten van het fonds door een nieuwe voedingssystematiek te waarborgen en het voorts wenselijk is de categorieën investeringsprojecten te herzien en bijdragen uit het fonds aan decentralisatie-uitkeringen en het BTW-compensatiefonds mogelijk te maken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet Fonds economische structuurversterking wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

1. De ontvangsten van het fonds in enig jaar bedragen ten minste het equivalent van € 1 700 000 000 naar het prijspeil in 2008 en worden berekend door de risicovrije reële rente te vermenigvuldigen met de waarde van het aardgasvermogen en het voedingspercentage.

2. De risicovrije reële rente is gelijk aan de reële risicovrije discontovoet voor het bepalen van de netto contante waarde van publieke investeringsprojecten.

3. De waarde van het aardgasvermogen wordt telkens voor het peilmoment vastgesteld en is gelijk aan de som van:

a. de sinds het tijdstip van inwerkingtreding van deze bepaling tot het peilmoment uit de winning van koolwaterstoffen verkregen niet-belastingontvangsten van de Staat, en

b. de verwachte niet-belastingontvangsten van de Staat in de 25 jaren vanaf het peilmoment.

4. Het peilmoment is telkens de eerste januari van een jaar volgend op een jaar waarin al Onze Ministers tegelijk zijn benoemd waarbij onder benoeming mede wordt begrepen het niet verlenen van ontslag.

5. De verwachte niet-belastingontvangsten van de Staat worden bepaald op de voet van ramingen van aardgasvoorraad, dollarkoers en olieprijs zoals opgenomen in de op het peilmoment meest recente door het Centraal Planbureau gepubliceerde middellange termijnverkenning van de Nederlandse economie.

6. Het voedingspercentage wordt bij wet vastgesteld. Een voorstel daartoe wordt in voorkomend geval gedaan in het eerste in te dienen voorstel van wet tot vaststelling of wijziging van de begrotingsstaat behorende bij het fonds volgend op de benoemingen, bedoeld in het vierde lid.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Ten laste van het fonds kunnen bijdragen worden toegekend aan andere begrotingen van het Rijk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 ten behoeve van de financiering van investeringsprojecten van nationaal belang waarmee beoogd wordt de economische structuur te versterken, voorzover die betrekking hebben op:

a. de verkeers- en vervoersinfrastructuur met inbegrip van de kosten die samenhangen met milieumaatregelen en de ecologische hoofdstructuur;

b. de technologie- en kennisinfrastructuur;

c. de bevordering van verduurzaming van de energiehuishouding;

d. het gebied van waterbeheer;

e. ruimtelijke investeringen.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

3. Ten laste van het fonds kan een bijdrage worden toegekend ten behoeve van of mede ten behoeve van de financiering van één of meer decentralisatie-uitkeringen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet, voor zover door de ontvangende gemeente of provincie een investeringsproject als bedoeld in het eerste lid zal worden uitgevoerd.

4. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente en gedeputeerde staten van een provincie als bedoeld in het derde lid verstrekken informatie aan Onze Minister die het aangaat over de voortgang van het desbetreffende investeringsproject volgens bij de maatregel, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, vast te stellen voorschriften.

5. Ter uitvoering van artikel 3 van de Wet op het BTW-compensatiefonds ten aanzien van investeringsprojecten als bedoeld in het eerste lid kan ten laste van het fonds in afwijking van artikel 2, vierde lid, van die wet een algemene bijdrage worden toegekend aan de begroting van dat fonds.

C

1. Onder vervanging van de tweede komma door een punt vervalt in artikel 4, derde lid, de zinsnede: «verminderd met 10 procent van de bij de ontwerp-begroting voor dat jaar geraamde ontvangsten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a.».

2. In artikel 4, vierde lid, vervalt de zinsnede: »artikel 2, derde lid, en».

D

Artikel 5a vervalt.

ARTIKEL II

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet Fonds economische structuurversterking worden de ontvangsten van het fonds, verkregen uit de winning van koolwaterstoffen, tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze wet, vastgesteld in de bij het fonds behorende begrotingsstaat.

ARTIKEL III

1. Onze Minister van Economische Zaken zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën binnen vijf jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze wet, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de nieuwe voedingssystematiek, bedoeld in dat artikel.

2. Onze Minister van Economische Zaken zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de nieuwe categorieën investeringsprojecten en de overige bijdragen, bedoeld in artikel I, onderdeel B, van deze wet.

ARTIKEL IV

Op bijdragen ten laste van het fonds die zijn toegekend vóór inwerkingtreding van deze wet blijft de Wet Fonds economische structuurversterking zoals deze luidde voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL V

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met uitzondering van artikel I, onderdeel A.

2. Artikel I, onderdeel A, van deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012 of op 1 januari van een eerder, bij koninklijk besluit te bepalen jaar.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

De Minister van Financiën,

Naar boven