nr. 4
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2010
In het Algemeen Overleg van 1 december 2009 over de effecten van
de Wet modernisering waterschapsbestel (Kamerstuk 31 986, nr. 3)
heb ik aangekondigd terug te komen op de vragen vanuit de commissie over de
mogelijkheden om het Waterschapsbesluit aan te passen teneinde de waterschappen
ruimte te geven bij het verdelen van de kosten over de groepen van belastingplichtigen.
Met deze brief geef ik invulling hieraan.
De aanleiding voor de vragen vanuit de commissie, zoals ik die ook al
had ontvangen van de Unie van Waterschappen, zijn de opvallend hoge tarieven
die het Hoogheemraadschap Delfland hanteert voor de categorie ongebouwd. Delfland
rekende in 2009 een tarief van 137,51 euro per hectare. Het eerstvolgende
hoogste tarief was in 2009 87,03 euro (Schieland en Krimpenerwaard). Het laagste
tarief was 24,20 euro (De Dommel).
Kostentoedeling op basis van waardeverhoudingen
Waterschappen werken met een omslagsysteem: de kosten op basis van de
begroting worden omgeslagen over de belastingplichtigen (kostentoedeling).
In de wet is de methode van kostentoedeling geregeld. In de oude Waterschapswet
kon een waterschap kiezen voor een verdeling op basis van waardeverhoudingen
of op basis van kostenveroorzaking. In de Wet modernisering waterschapsbestel
is gekozen voor een uniforme methode, waarbij is gekozen voor verdeling op
basis van waardeverhoudingen.
In de Waterschapswet is bepaald welke waarden worden meegeteld voor het
bepalen van de waardeverhoudingen. Bij de categorie belastingplichtigen «eigenaren
onbebouwde gronden» telt infrastructuur in het gebied mee voor de waardebepaling.
Dat de waarde van infrastructuur meetelt voor het bepalen van het deel van
de kosten dat door de categorie «eigenaren onbebouwde gronden»
wordt opgebracht, stond al vóór de Wet modernisering waterschapsbestel
in de Waterschapswet. Het feit dat nu toch sprake is van een andere lastenverdeling
komt voor een groot deel, zo blijkt uit de evaluatie, doordat
in het verleden globalere regels werden toegepast voor het berekenen van de
vervangingswaarde van infrastructuur.
Het is niet zo dat de belastingplichtigen die geen eigenaar zijn van infrastructuur
hierdoor betalen voor de infrastructuur zelf; het is een factor die meeweegt
bij de verdeling van de totale kosten over de verschillende categorieën
van heffingplichtigen.
Wijzigingen
In beginsel sta ik terughoudend tegenover tussentijdse wijzigingen van
het belastingstelsel. Het nieuwe stelsel geeft een rechtvaardige kostenverdeling.
Daarnaast betekent elke verandering in de heffingen voor de ene groep van
belastingplichtigen in Nederland per definitie een verandering voor één
of meer andere groepen van belastingplichtigen. Een nieuwe wijziging in het
stelsel levert daarom veel onrust en onzekerheid op en ik vind dat ongewenst.
Over eventuele aanpassingen van het stelsel, waaronder het meetellen van de
vervangingswaarde van infrastructuur, wil ik besluiten naar aanleiding van
de reguliere evaluatie van de Wet modernisering waterschapsbestel, vijf jaar
na inwerkingtreding.
Ik constateer echter ook dat de tarieven in het waterschap Delfland voor
de categorie ongebouwd aanzienlijk hoger liggen dan in andere waterschappen.
Tijdens het Algemeen Overleg op 1 december jl. en ook al eerder door
de Unie van Waterschappen zijn concrete voorstellen gedaan om hier iets aan
te doen. Het betreft het binnen een marge kunnen verlagen van de waarde van
(spoor)wegen en het maximaliseren van de waarde van onbebouwde gronden tot
zes of acht maal de agrarische waarde. Deze twee suggesties zijn nader beschouwd
en blijken om juridische redenen niet mogelijk. Ik licht dat graag toe.
Het introduceren van een marge voor het bepalen van de vervangingswaarde
is niet mogelijk omdat deze vervangingswaarde een reële waarde is, waarop
alleen een correctie voor technische en functionele veroudering (afschrijving)
wordt toegepast. De uiteindelijk gehanteerde waarde kan niet afhankelijk zijn
van de bestuurlijke visie. Als deze hiervan wel afhankelijk zou zijn, zou
het mogelijk zijn dat een weg die door twee waterschappen loopt, bij de waterschapsgrens
opeens een andere vervangingswaarde krijgt. Om deze reden is het dan ook juridisch
niet mogelijk om met een bandbreedte voor de vervangingswaarde te werken;
het zou in strijd zijn met de regels voor de kostentoedeling in de Waterschapswet.
Overigens zou ook de Waterschapswet moeten worden aangepast omdat artikel
120, lid 4, Waterschapswet geen grondslag biedt voor een dergelijke keuzevrijheid
aan het waterschapsbestuur.
Het stellen van een plafond aan de waarde van onbebouwde gronden is niet
mogelijk omdat de Waterschapswet bepaalt dat de kostentoedeling wordt bepaald
op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer.
Het gaat daarbij om reële waarden. De wet biedt geen ruimte om voor de
categorie ongebouwd in het Waterschapsbesluit van deze regel af te wijken
door de waarde van die categorie, daarmee het kostenaandeel van desbetreffende
categorie heffingplichtigen, aan een maximum te verbinden.
Hoogheemraadschap Delfland
De gedane concrete voorstellen bieden dus geen soelaas. Zoals in het Algemeen
Overleg van 1 december jl. aan de orde kwam, heb ik samen met de Unie
van Waterschappen en het waterschap Delfland een onderzoek gestart
om na te gaan hoe het komt dat nu juist in Delfland de tarieven voor de categorie
ongebouwd relatief hoog zijn. We zullen hierbij ook bekijken of andere oplossingen
mogelijk zijn, binnen de grenzen van het systeem in de Waterschapswet. Het
gaat er dan om het Waterschapsbesluit zodanig aan te passen dat het verschil
met de tarieven in andere waterschappen minder groot wordt. Hierbij wordt
ook meegenomen wat het effect is van de voorgenomen schaalvergrotingen in
het kader van Doelmatig waterbeheer (zie Kamerstukken II, 27 625, nr. 153).
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa