31 944
Intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft twee uitvoeringsorganisaties voor het onderwijs: Centrale Financiën Instellingen (CFI) en de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Beide organisaties houden zich in overwegende mate bezig met het verwerken van gegevens van onderwijsinstellingen- en deelnemers. CFI en IB-Groep hebben elk een eigen uitvoeringsproces, terwijl die twee processen in feite tot dezelfde keten behoren. Gevolg hiervan is dat binnen de uitvoering van het onderwijs sprake is van versnippering van de informatiehuishouding – er vindt meervoudige bevraging van onderwijsinstellingen en -deelnemers plaats, alsmede meervoudige registratie. Vanuit een oogpunt van doelmatigheid is samenvoeging van de uitvoeringsorganisaties dan ook geboden. De fusie moet leiden tot een verbetering van de dienstverlening aan burgers en instellingen door vermindering van administratieve lasten en tot verbetering van de kwaliteit van de geleverde (informatie) diensten. Tevens is bij één samengevoegde organisatie aansturing van de uitvoering vanuit het Ministerie van OCW beter mogelijk. In samenhang met de wens tot het verbeteren van de afstemming tussen uitvoering en beleid, wordt ervoor gekozen de samengevoegde uitvoeringsorganisatie onderdeel van het Ministerie van OCW te maken, en te plaatsen onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Hieruit volgt dat de samengevoegde uitvoeringsorganisatie geen zelfstandig bestuursorgaan (zbo) kan zijn. Gekozen is voor de vorm van een baten-lastendienst. De nieuwe uitvoeringsorganisatie krijgt de naam Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

De reorganisatie brengt met zich mee dat de status van zbo van de IB-Groep komt te vervallen. Daartoe wordt de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank (hierna: WVI) ingetrokken. De huidige bevoegdheden van de IB-Groep gaan naar de Minister. Dit is dan, naargelang van de definitie van dat bestuursorgaan in de verschillende onderwijswetten, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) dan wel, voor zover het betreft het onderwijs of het onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV). In het navolgende wordt kortweg gesproken van: de Minister.

De bepalingen over het basisregister onderwijs die nu in de WVI zijn opgenomen, worden verplaatst naar de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Aanpassingen van de regelgeving omtrent het basisregister onderwijs en het verwerken van persoonsgegevens zijn nodig in verband met het vervallen van de zbo-status van de IB-Groep en de bovengenoemde overgang van de taken van de IB-Groep naar de Minister, die daarbij onder meer het beheer verkrijgt van het basisregister onderwijs, dat nu bij de IB-Groep rust. Een en ander ziet niet alleen op hetgeen met betrekking tot het basisregister onderwijs in de WOT wordt opgenomen, maar ook op de bepalingen over het basisregister onderwijs en het verwerken van persoonsgegevens in de diverse onderwijswetten.

Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de achtergonden van de vorming van de DUO en het daarmee samenhangende vervallen van de zbo-status van de IB-Groep, de keuze voor de vorm van baten-lastendienst voor de DUO, de waarborgen omtrent het verwerken van persoonsgegevens en de positie van het personeel.

De Minister van LNV is mede verantwoordelijk voor dit wetsvoorstel.

2. Van CFI en IB-Groep naar DUO

CFI is gevestigd in Zoetermeer en heeft 428 personeelsleden (Jaarverslag CFI 2007). CFI is onderdeel van het Ministerie van OCW en heeft de vorm van een baten-lastendienst (zie hierna). CFI heeft als primaire taak het op rechtmatige en doelmatige wijze bekostigen van scholen en (onderzoeks-)instellingen en het verstrekken van financiële middelen aan gemeenten op grond van de OCW-wetgeving. Daarnaast verzorgt CFI gegevens voor scholen en (onderzoeks-)instellingen ter ondersteuning van het aanvragen van bekostiging, en voor de Minister ter ondersteuning van het toekennen van bekostiging en het verantwoorden, evalueren en ontwikkelen van beleid.

De IB-Groep is gevestigd in Groningen en heeft 1612 personeelsleden (Jaarverslag IB-Groep 2007). De IB-Groep is een bij de WVI ingesteld zelfstandig bestuursorgaan. De kerntaken van de IB-Groep zijn te omschrijven als informatiebeheer en financiering. De wettelijke taken van de IB-Groep, zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de WVI, betreffen de uitvoering van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, de Les- en cursusgeldwet, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, de Wet tegemoetkoming studiekosten alsmede van de op deze wetten gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, de Wet inburgering (een wet op het beleidsterrein van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie) en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, en het beheer van het basisregister onderwijs.

De taken van zowel CFI als de IB-Groep bestaan voor een belangrijk deel uit het verzamelen, bewerken en beoordelen van gegevens van onderwijsinstellingen en -deelnemers. Met de komst van het basisregister onderwijs (bij de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 681) zijn CFI en de IB-Groep steeds meer gaan samenwerken. Elk van de twee organisaties richt daarbij het uitvoeringsproces naar eigen inzicht in, hoewel deze uitvoeringsprocessen in feite tot dezelfde keten behoren. Dit heeft tot gevolg dat er versnippering is van de informatiehuishouding – immers worden onderwijsinstellingen en -deelnemers meervoudig bevraagd en gegevens meervoudig geregistreerd. De samenvoeging van CFI en IB-Groep leidt intern tot meer doelmatigheid en extern tot vermindering van administratieve lasten en verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening; in de nieuwe organisatie vindt bundeling en stroomlijning van de informatieprocessen plaats, de onderwijsinstellingen en -deelnemers worden voortaan enkelvoudig bevraagd, en zij hebben in het vervolg te maken met één uitvoeringsorganisatie. Als concrete uitwerking kan hier worden genoemd dat ten behoeve van de DUO één helpdesk wordt ontwikkeld waarbij alle betrokkenen, onderwijsinstellingen endeelnemers, terecht kunnen.

Daarnaast is met bundeling van de uitvoering in één organisatie een samenhangende en eenduidige besturing van de uitvoeringstaken op het terrein van het onderwijs beter mogelijk. Ter verzekering van deze aansturing en ten einde de verbinding tussen beleid en uitvoering te versterken wordt de gebundelde uitvoeringsorganisatie dichter bij de Minister geplaatst en wordt zij nadrukkelijk onderdeel van het Ministerie van OCW. De Minister wordt verantwoordelijk voor het gehele proces van beleid en uitvoering. Het hoofd van de DUO neemt zitting in het managementteam van het Ministerie van OCW. Zo wordt gewaarborgd dat de uitvoering als het ware aan tafel zit bij de voorbereiding van en de besluitvorming over nieuw beleid en dat uitvoeringsaspecten daarbij optimaal worden geadresseerd. Tevens wordt hierdoor bereikt dat vanuit de uitvoering ervaringen en voorstellen voor een meer efficiënte of meer maatschappelijk gewenste uitvoering gerichter in het beleidsproces kunnen worden ingebracht.

Deze positionering van de gebundelde uitvoeringsorganisatie, onder de ministeriële verantwoordelijkheid en deel uitmakend van het Ministerie van OCW, betekent dat de nieuwe organisatie geen zbo kan zijn. Gekozen is voor de vorm van een baten-lastendienst.

Een baten-lastendienst is een uitvoerend organisatieonderdeel van de rijksoverheid met een speciaal beheersregime dat een meer doelmatige bedrijfsvoering mogelijk maakt. Zo kan een baten-lastendienst eigen vermogen hebben, lenen, sparen en een eigen rekening-courant verhouding onderhouden met het Ministerie van Financiën. Dit alles vergemakkelijkt de bedrijfsvoering op bedrijfseconomische gronden.

De planning- en controlsystemen en administratie van een baten-lastendienst zijn afgezonderd van de rest van de departementale organisatie, zodat de dienst ook als afzonderlijke organisatie met de de daarbij behorende kosten zichtbaar is.

Het gaat bij de baten-lastendienst om een vorm van interne verzelfstandiging, die de hiërarchische ondergeschiktheid aan de desbetreffende Minister onverlet laat. De status van het personeel van een baten-lastendienst is overigens dezelfde als die van personeel van een gewone overheidsdienst. De wettelijke basis van de baten-lastendienst wordt gevormd door de artikelen 10 en 11 van de Comptabiliteitswet 2001.

De herpositionering van de uitvoering voor het onderwijs kan worden gezien tegen de achtergrond van het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de IBO-werkgroep Verzelfstandigde Organisaties op Rijksniveau, de commissie-Kohnstamm, «Een herkenbare staat: investeren in de overheid» (Kamerstukken II 2004/05, 25 268, nr. 20) en het rapport van het ambtelijke begeleidingsteam Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de commissie-Gerritse, «Zbo’s binnen kaders» (Kamerstukken I, 2007/08, 27 426, bijlage bij H).

De IB-Groep is destijds, per 1 januari 1994, bij de WVI ingesteld als zelfstandig bestuursorgaan. Voordien werden de taken van de IB-Groep binnen het Ministerie van OCW uitgevoerd. Aan de verzelfstandiging lag een aantal redenen ten grondslag (Kamerstukken II 1992/93, 23 073, nr. 3): (1) een wenselijk geachte scheiding van beleid en uitvoering, waarbij de Minister niet meer verantwoordelijk was voor het gehele traject van beleid en uitvoering, maar slechts voor de kerntaken van het departement en het functioneren van de IB-Groep op hoofdlijnen, en de IB-Groep zelf verantwoordelijk werd voor het bedrijfsmatig functioneren en de uitvoering van het takenpakket; (2) beheersmatige armslag, noodzakelijk vanwege de hoge automatiseringsgraad en de steeds nieuwe technische ontwikkelingen, waarbij het mogelijk moest zijn om af te wijken van de beheersregels voor de rijksdienst; (3) de aard van de verzelfstandigde taken, namelijk voor een aanmerkelijk deel het verlenen van financiële beschikkingen op basis van gedetailleerde regelgeving met weinig tot geen beleidsruimte, waarbij nauwe betrokkenheid van de Minister niet noodzakelijk was voor een rechtmatige uitvoering.

De commissie-Kohnstamm concludeerde in haar bovengenoemde rapport tot (1) herstel van het primaat van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van rijkstaken en (2) investering door de overheid in de interne organisatie van en sturing door departementen en het bevorderen van de externe oriëntatie van uitvoerende organisaties.

In zijn standpunt over het rapport van de commissie-Kohnstamm heeft het kabinet aangegeven het uitgangspunt te willen herbevestigen dat rijkstaken in beginsel dienen te worden uitgevoerd onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid. Het kabinet heeft zich daarbij uitgesproken voor een verscherping van de instellingsmotieven voor zbo’s. Met betrekking tot het instellingsmotief dat gold voor verzelfstandiging van de IB-Groep, namelijk strikt regelgebonden uitvoering in een groot aantal individuele gevallen, heeft het kabinet aangegeven de validiteit daarvan inmiddels te betwijfelen. Volgens het kabinet was het in het verleden soms acceptabel organisaties die een groot aantal beschikkingen uitvaardigden te verzelfstandigen wanneer sprake was van een stabiele beleidsomgeving waarin weinig beleidsinhoudelijke interactie nodig was tussen het uitvoerende orgaan en de Minister. Dit bracht voordelen met zich mee. Zo kon hiermee ongewenste ministeriële bemoeienis met individuele gevallen worden uitgesloten. Het kabinet geeft aan dit voordeel niet meer doorslaggevend te achten, omdat de gewenste afstand ook langs andere weg kan worden bereikt, zoals van oudsher bij de Belastingdienst (door middel van het bij de wet rechtstreeks aan de inspecteur toekennen van de bevoegdheid de aanslag vast te stellen). Verder speelde in het verleden de overweging van het creëren van gewenste beheersmatige armslag mee bij vorming van een zbo. Voor dit laatste aspect is inmiddels, zo geeft het kabinet aan, (in de Comptabiliteitswet 2001) de baten-lastendienst voorhanden.

In het rapport «Zbo’s binnen kaders» heeft de commissie-Gerritse, in aansluiting op het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Kohnstamm, overwogen dat voor de instelling van een zbo een deugdelijk en ondubbelzinnig instellingsmotief noodzakelijk is. Voor het verminderen van de, steeds voorop te stellen, ministeriële verantwoordelijkheid moeten immers goede redenen voorhanden zijn. Wat betreft het motief om een zbo in te stellen ten einde de Minister te ontlasten van uitvoeringsbeslissingen waarbij beleidsmatige overwegingen en dus het gebruik van discretionaire bevoegdheden geen rol kunnen en mogen spelen, geeft de commissie aan dat dit motief bij uitstek restrictief moet worden geïnterpreteerd. Dit motief kan ook aanleiding zijn tot en zijn oplossing vinden in de instelling van een baten-lastendienst.

Gelet op een en ander wordt hier voorgesteld de nieuwe uitvoeringsorganisatie voor het onderwijs onder de ministeriële verantwoordelijkheid te brengen en, ten einde tegemoet te komen aan de wens van beheersmatige armslag, de nieuwe uitvoeringsorganisatie op te zetten als een baten-lastendienst. In verband met de bundeling van de uitvoeringsorganisaties en het vervallen van de zbo-status van de IB-Groep wordt de WVI ingetrokken.

Verwacht wordt dat de Minister van OCW in mei 2009 het voornemen tot oprichting van de DUO als baten-lastendienst, conform de procedure op grond van de Comptabiliteitswet 2001, voorlegt aan de Tweede Kamer.

De huidige wettelijke taken van de IB-Groep, op grond van artikel 3, eerste lid, van de WVI, worden met dit wetsvoorstel toebedeeld aan de Minister. Waar het de bedoeling is dat de DUO feitelijk met deze taken wordt belast, vindt vervolgens mandatering door de Minister van OCW en de Minister van LNV van de daarbij behorende bevoegdheden aan de DUO plaats. De Minister blijft zo – dit is eigen aan mandaat – de bevoegdheid behouden zich met individuele dossiers bezig te houden. Dit hoort bij het gegeven dat hij de politieke verantwoording heeft voor de beschikkingen van de DUO. In de praktijk zal van inmenging vrijwel geen sprake zijn. Juist het feit dat het veelal gaat om gebonden beschikkingen, maakt dat er nauwelijks een eigen discretionaire ruimte voor de Minister is. Ten slotte is het goed in dit verband te wijzen op de werking van het motiveringsbeginsel. Dit beginsel behoort tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is in de Awb vastgelegd. Het motiveringsbeginsel eist dat een besluit berust op een deugdelijke motivering – zowel wat betreft de feiten als wat betreft het recht – die ook kenbaar is. Ook de beschikkingen van de DUO moeten aan dit beginsel voldoen. De daaruit voortvloeiende transparantie van de beschikkingenpraktijk is een solide waarborg tegen willekeurigheid van enige inmenging – indien van inmenging al sprake zou zijn.

Verder worden de taken die de IB-Groep nu verricht op grond van de Wet inburgering met dit wetsvoorstel toebedeeld aan de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie. Deze taken zullen door die Minister worden gemandateerd aan de DUO.

CFI verricht thans zijn taken in mandaat namens de Minister. Daaraan verandert in de nieuwe situatie niets: ook in het kader van de DUO worden deze taken in mandaat uitgevoerd.

De DUO wordt gevestigd op de huidige locaties in Zoetermeer (CFI) en Groningen (IB-Groep). Het hoofdkantoor met de algemene leiding wordt gevestigd op de locatie in Groningen. Daarbij speelt mee, dat de leiding van de nieuwe uitvoeringsorganisatie wordt gesitueerd dichtbij het zwaartepunt van de primaire processen en het merendeel van de medewerkers.

De Tweede Kamer is met brieven van 26 september 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 201 en 31 200 VIII, nr. 4), 23 januari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 25 268, nr. 50) en 14 juli 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 201 en 31 200 VIII, nr. 41) geïnformeerd over het voornemen tot bundeling van CFI en de IB-Groep tot één nieuwe uitvoeringsorganisatie voor het onderwijs, in te richten als baten-lastendienst, waarbij de zbo-status van de IB-Groep komt te vervallen.

Ook tijdens een algemeen overleg met de Tweede Kamer op 8 oktober 2008 is de bundeling van CFI en de IB-Groep aan de orde geweest (Kamerstukken II 2007/08, 24 724, nr. 82).

3. Het basisregister onderwijs en de verwerking van persoonsgegevens

In de WVI is het basisregister onderwijs geregeld. Het basisregister onderwijs blijft bestaan, ook na het intrekken van de WVI, zodat de bepalingen daarover elders moeten worden ondergebracht. Gelet op de sectoroverstijgende toepassing van het basisregister onderwijs wordt voorgesteld dit een plaats te geven in de Wet op het onderwijstoezicht (hierna: WOT), een technische keuze die verband houdt met het sectoroverstijgende karakter van de WOT.

De bepalingen over het basisregister onderwijs worden zoveel mogelijk ongewijzigd overgeplaatst. De vorming van de DUO beoogt niet een aanpassing van het regime voor de verwerking van persoonsgegevens op het terrein van het onderwijs, zoals dat is geïntroduceerd bij de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681). Bij deze wet werden de bepalingen over het basisregister onderwijs ingevoegd in de WVI (artikelen 9a tot en met 9e), alsmede een bepaling over het gebruik, door de IB-Groep, van het persoonsgebonden nummer als registratienummer (nu artikel 3b) en het voorschrift dat de IB-Groep een functionaris voor de gegevensbescherming aanstelt (artikel 8a). De genoemde wet voegde, voor zover hier van belang, in de sectorwetten WEB, WEC, WPO en WVO, voorschriften in over de verstrekking van persoonsgegevens van leerlingen of deelnemers door het bevoegd gezag van scholen of instellingen aan de IB-Groep ten behoeve van opname in het basisregister onderwijs, over de verwerking van die gegevens door de IB-Groep, over de verstrekking uit het basisregister onderwijs aan de Minister en de Inspectie van het onderwijs en over de toegang van de Minister tot het basisregister onderwijs (artikelen 2.3.6a tot en met 2.3.6c en 2.5.5a tot en met 2.5.5d van de WEB, 164a tot en met 164d van de WEC, 178a tot en met 178d van de WPO en 103b tot en met 103e van de WVO).

Uitgangspunt is dat op basis van het onderhavige wetsvoorstel wat betreft de verwerking van persoonsgegevens enkel wijziging plaatsvindt op het punt van door wie persoonsgegevens worden verwerkt, namelijk in plaats van door de IB-Groep door de Minister, en niet ten aanzien van welke persoonsgegevens waarvoor worden verwerkt.

De aanpassingen die hier worden voorgesteld houden verband met de toedeling van de huidige bevoegdheden van de IB-Groep aan de Minister. Deze wordt aldus belast met het beheer van het basisregister onderwijs. Hij wordt voor de gegevensverwerking in het kader van het basisregister onderwijs ook aangewezen als de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wbp. Aangezien de Minister tevens bevoegd wordt tot het nemen van beschikkingen op grond van de WSF 2000, de WTOS, de LCW en de WHW, dient de Minister ten behoeve van deze taak gebruik te kunnen maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens uit het basisregister onderwijs. Daarnaast kan gebruik van gegevens uit het basisregister onderwijs door de Minister noodzakelijk zijn ter uitvoering van zijn (beheers)taken ten aanzien van dat register. De wettelijke bepalingen over het doel van het basisregister onderwijs en het verstrekken van gegevens uit het basisregister onderwijs zoals die nu zijn opgenomen in de WVI dienen op een en ander te worden aangepast.

Volgens het voorstel wordt aan de WOT een zestal artikelen toegevoegd, achtereenvolgens een definitiebepaling (24a), een bepaling over het doel van het basisregister onderwijs (24b), over de inhoud (24c), over de verstrekking aan betrokkene (24d), aan de Minister en de Inspectie van het onderwijs (24e) en aan derden (24f), en over autorisatie voor en toezicht op het basisregister onderwijs (24g).

De voorschriften over de inhoud van het basisregister onderwijs en over de verstrekking aan betrokkene en over de derdenverstrekking blijven ongewijzigd – zij het dat, ten behoeve van de overzichtelijkheid, de bepaling over verstrekking aan de school of instelling is toegevoegd aan het artikel over derdenverstrekking (24f). Scholen en instellingen zijn in dezen immers derden in de zin van de Wbp. Op een enkel punt vindt versobering plaats. De bepaling van artikel 3b van de WVI, waarin wordt geregeld dat de IB-Groep bij de uitoefening van haar taken gebruik kan maken van het persoonsgebonden nummer, kan komen te vervallen. Voor het gebruik van dit identificerende nummer wordt nu de basis gevonden in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Ook de bepaling van artikel 9c van de WVI, dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnnen worden gesteld omtrent de technische en organisatorische maatregelen, bedoeld in artikel 13 van de Wbp, wordt niet overgenomen. Artikel 13 van de Wbp schrijft voor dat de verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer legt om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Een amvb als bedoeld in artikel 9c van de WVI is niet tot stand gebracht. Door de IB-Groep is met organisatorische maatregelen invulling gegeven aan de door de Wbp voorgeschreven beveiliging. Zo is een afzonderlijke organisatorische eenheid («Onderwijsservice») opgericht die niet behoort tot het verantwoordelijkheidsgebied van de organisatorische eenheid («Klantenservice») waar de uitvoering van WSF 2000, de WTOS en de LCS plaatsvindt. Daarnaast is een fysieke scheiding doorgevoerd tussen beheer en gebruik in de opzet van de informatiesystemen en is het gebruik van persoonsgegevens strikt gebonden aan de wettelijke taken van de gebruikers. Verder houdt de functionaris voor de gegevensbescherming van de IB-Groep toezicht op Wbp-conform handelen. In de nieuwe constellatie van de bevoegdheidstoedeling zal een dergelijke organisatorische zekerstelling van omgang met persoonsgegevens in overeenstemming met de normen van de Wbp evenzeer van belang zijn. Nu het voorschrift op dit punt al is te vinden in de Wbp, behoeft dit niet te worden overgenomen in de WOT. Hoe dan ook wordt de Minister verantwoordelijk voor de rechtmatige verwerking van de persoonsgegevens in het kader van het basisregister onderwijs.

Wel is in het voorgestelde artikel 24g, eerste lid, van de WOT uitdrukkelijk voorgeschreven dat de autorisatie van de medewerkers onder het gezag van de Minister voor het verwerken van persoonsgegevens wordt geregeld. Op deze wijze wordt verzekerd dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt voorzover deze noodzakelijk zijn voor de taakuitoefening van de betrokken medewerker. Bij deze autorisatie moeten uiteraard de normen van de Wbp inzake rechtmatige verwerking in acht worden genomen. Deze normen worden zo geconcretiseerd en kenbaar gemaakt.

Ten slotte wordt in artikel 24g, tweede lid, van de WOT bepaald dat voor het toezicht op het basisregister onderwijs een functionaris voor de gegevensbescherming wordt aangesteld.

Daarnaast vindt aanpassing plaats van de hiervoor genoemde bepalingen in WEB, WEC, WPO en WVO. Het betreft dan de bepalingen over het verstrekken van persoonsgegevens van leerlingen en deelnemers door scholen of instellingen aan de IB-Groep ten behoeve van opname in het basisregister onderwijs, de verwerking van deze gegevens door de IB-Groep, en het voor deze sectorwetten specifieke verstrekken van gegevens uit het basisregister onderwijs aan de Minister en de Inspectie van het onderwijs en raadplegen van het basisregister onderwijs door de Minister. De aanpassingen houden verband met het vervangen van de IB-Groep in deze bepalingen door de Minister. Vastgehouden is aan het voorschrift dat gegevens die worden gebruikt ten behoeve van bekostiging en begrotings- en beleidsvoorbereiding en ten behoeve van de inspectietaak niet herleid of herleidbaar mogen zijn tot een individuele leerling of deelnemer. Een uitzondering hierop dient, zoals dat nu het geval is, bij amvb te worden geregeld. Daarnaast dient de gegevensverstrekking uit het basisregister onderwijs aan Minister en Inspectie van het onderwijs bij ministeriële regeling nader te worden geregeld. Op deze wijze wordt de gang van zaken rond het gebruik van gegevens uit het basisregister onderwijs voor bekostiging en begrotings- en beleidsvoorbereiding en inspectietaak zo transparant mogelijk gehouden, in navolging van de huidige heldere normering van gebruik van gegevens uit het basisregister onderwijs. Het voorschrift in de sectorwetten over de niet tot individuele leerlingen of deelnemers te herleiden informatie werkt uiteraard door in de regeling van de autorisatie van medewerkers op grond van de WOT. Organisatieonderdelen die belast zijn met begroting of beleid of inspectie zijn, voor zover ter zake niet bij amvb een uitzondering is gecreëerd, niet bevoegd tot kennisneming van andere dan geanonimiseerde gegevens uit het basisregister onderwijs.

4. Gevolgen voor het personeel

Medio 2008 hebben de desbetreffende medezeggenschapsorganen van de IB-Groep en het Ministerie van OCW een positief advies uitgebracht over het fusieplan ter zake van de DUO, gekoppeld aan een aantal voorwaarden en afspraken over de verdere uitwerking van de fusie, met name ter zake van de werkgelegenheidseffecten voor de DUO-vestigingen.

Het totale aantal arbeidsplaatsen zal als gevolg van de fusie niet afnemen, waarbij de verdeling van de werkgelegenheid over de twee vestigingen Groningen en Zoetermeer zal verschuiven richting Groningen. Vooral het bundelen van de DUO-stafdiensten in het hoofdkantoor in Groningen zal leiden tot een verschuiving van ruim 100 arbeidsplaatsen van Zoetermeer naar Groningen.

Aan het betrokken personeel van CFI is medegedeeld dat van een gedwongen verplaatsing van personeelsleden van Zoetermeer naar het hoofdkantoor in Groningen geen sprake zal zijn. Voor de CFI-personeelsleden die hun werk niet willen volgen, is een werk-naar-werk-garantie van toepassing conform het convenant van 15 oktober 2007 dat met de ondernemingsraden en de vakcentrales over de taakstelling in het kader van vernieuwing van de rijksdienst is gesloten. Deze garantie betekent dat ontslag vermeden zal worden.

De fusie als zodanig leidt niet tot afname van het aantal arbeidsplaatsen.

Het is de bedoeling dat het personeel van de IB-Groep overgaat naar de DUO. De overgang van het personeel vindt plaats in een rechtspositie die voor elk van hen in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan de rechtspositie die gold bij de IB-Groep. Het vaste personeel komt in algemene dienst van het rijk, het tijdelijke personeel komt in dienst van de Minister van OCW.

De aanstelling van het personeel van CFI blijft onveranderd. Ook blijven zij onveranderd geplaatst in de OCW-formatie. Deze medewerkers zullen vanuit de OCW-formatie hun werkzaamheden voortaan gaan verrichten voor een andere baten-lastendienst (namelijk de DUO in plaats van CFI). Ook deze dienst is echter een onderdeel van het Ministerie van OCW.

Ter toelichting wordt nog opgemerkt dat bij het rijk vaste aanstelling plaatsvindt in algemene dienst van het rijk, terwijl tijdelijke medewerkers worden aangesteld door de desbetreffende Minister. Voor CFI-ers is dit al zo, en dit blijft onveranderd. Voor medewerkers van de IB-Groep die overgaan naar de DUO wordt dit in het onderhavige wetsvoorstel geregeld.

5. Consultatie

De voorzitters van de PO-Raad, de VO-raad, de MBO Raad, de HBO-raad en de VSNU zijn geïnformeerd over de voorgenomen fusie van CFI en de IB-Groep tot de DUO per 1 januari 2010. De doelstellingen op het punt van verlaging van administratieve lasten en verbetering van de kwaliteit van informatie zijn daarbij toegelicht. De organisaties staan positief ten aanzien van deze doelstellingen en hebben de bereidheid tot overleg en samenwerking uitgesproken.

6. College bescherming persoonsgegevens

Een voorontwerp van het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp).

Het Cbp liet weten met instemming te constateren dat in een aparte paragraaf van de toelichting aandacht is besteed aan het basisregister onderwijs en de verwerking van persoonsgegevens. Verder stelde het Cbp vast dat het overbrengen van de bepalingen over het basisregister onderwijs van de WVI naar de WOT in het wetsvoorstel niet gepaard gaat met een naamswijziging van de WOT. Het Cbp meent dat hierbij de vraag kan worden gesteld of de voorgestane wetgeving wel voldoende helder is voor potentiële betrokkenen – en ieder ander. Het Cbp wordt toegegeven dat wanneer de naam van de WOT ongewijzigd blijft, op het eerste gezicht niet duidelijk is dat de desbetreffende wet bepalingen over het basisregister onderwijs bevat. Daartegenover staat echter dat de relatief geringe toevoeging aan de WOT de lasten die gepaard gaan met een naamswijziging in onvoldoende mate rechtvaardigen. Voor kenbaarheid van de bepalingen over het basisregister onderwijs zal worden zorg gedragen door middel van communicatie jegens betrokkenen en derden over de juridische normering van de gegevensverwerking in het kader van het basisregister onderwijs.

Naar aanleiding van een opmerking van het Cbp is in het opschrift van artikel 24g van de WOT het woord «beveiliging» vervangen door het woord «autorisatie».

Het Cbp heeft terecht opgemerkt dat het de Minister is die de verantwoordelijke is voor de verwerking van persoonsgegevens onder zijn gezag. De toelichting is hierop verduidelijkt.

Tevens is naar aanleiding van opmerkingen van het Cbp het artikel over de functionaris voor de gegevensbescherming verhelderd en is de bepaling over gegevensverstrekking uit het basisregister onderwijs aan onderwijsinstellingen verplaatst van artikel 24d naar artikel 24f van de WOT: dat laatste artikel betreft verstrekkingen aan derden, en onderwijsinstellingen zijn in dit verband immers derden in de zin van de Wbp.

7. Financiële gevolgen

Van de intrekking van de WVI en de aanpassing van de overige wetten in verband met de vorming van de DUO zijn geen structurele financiële gevolgen voor het rijk te verwachten. De schaaleffecten van de fusie worden geherinvesteerd in de DUO om zodoende de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren. Voor de oprichting en inrichting van de nieuwe organisatie is eenmalig een transitiebudget nodig in verband met de consequenties van de fusie van CFI en de IB-Groep, onder meer voor de verplaatsing van de stafdiensten van Zoetermeer naar Groningen en de integratie van de informatiehuishoudingen van de twee organisaties in één nieuwe baten-lastendienst. Voor de financiering van dit eenmalige budget is deels een beroep gedaan op het budget dat beschikbaar is gesteld in het kader van het project «Vernieuwing van de Rijksdienst». Aanvullende financieringsbronnen worden binnen de begroting van OCW gezocht. Het voorgaande laat onverlet dat de afgesproken taakstelling in het kader van Balkenende IV onverkort van kracht blijft.

Naast het onderhavige wetsvoorstel is het instellingstraject voor de baten-lastendienst DUO gestart. Het Ministerie van Financiën toetst de DUO in dat kader aan de instellingsvoorwaarden voor een baten-lastendienst. Het aantoonbaar realiseren van de doelmatigheidsverbetering en het opnemen van voldoende doelmatigheidsprikkels in het sturingsmodel zijn onderdeel van deze toetsing, die aldus een waarborg biedt voor het realiseren van de veronderstelde doelmatigheids- en kwaliteitsverbetering. Vooralsnog wordt een doelmatigheidsverbetering voorzien op het gebied van de uitvoeringskosten met name door besparingen op overheadkosten. Deze besparingen komen voort uit de samenvoeging van staf en besturing van CFI en de IB-Groep binnen de DUO. De Kamer wordt over de instelling van de baten-lastendienst DUO separaat geïnformeerd.

8. Uitvoeringsgevolgen

Ter beoordeling van de uitvoeringsgevolgen is een voorontwerp van het wetsvoorstel voorgelegd aan de Inspectie van het onderwijs, CFI en de IB-Groep.

De Inspectie en CFI hebben laten weten dat het wetsvoorstel, gelet op het technische karakter daarvan, voor hen geen uitvoeringsgevolgen heeft.

De uitvoeringsgevolgen die zijn genoemd door de IB-Groep betreffen aanpassing van de huisstijl, aanpassing van de huisvesting in verband met het overgaan van medewerkers van Zoetermeer naar Groningen, informeren van het personeel over de fusie en hun rechtspositie, aanpassen van de administratieve organisatie. De IB-Groep heeft laten weten het wetsvoorstel per 1 januari 2010 uitvoerbaar te achten.

9. Administratieve lasten

– Wetsvoorstel op zich bezien

Het wetsvoorstel op zich heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van de burger. Voor de onderwijsinstellingen betekent het wetsvoorstel slechts een beperkte, eenmalige, lastenverzwaring die het rechtstreekse gevolg is van de naamsverandering van CFI en de IB-Groep in DUO. Deze verandering zal doorwerken in de administraties van de onderwijsinstellingen, in die zin dat de onderwijsinstellingen de NAW-gegevens van CFI en de IB-Groep zullen dienen te wijzigen in de NAW-gegevens van DUO. Naar verwachting bedragen de administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen eenmalig € 92 000.

Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege administratieve lasten (Actal). Actal heeft laten weten vanuit het oogpunt van administratieve lasten geen bezwaar tegen het wetsvoorstel te hebben.

– Gevolgen fusie

Het wetsvoorstel DUO heeft dus, op zich bezien, geen gevolgen voor de administratieve lasten. Het wetsvoorstel is echter wel een voorwaarde om tot instelling van de DUO te kunnen komen. De ambitie en verwachting is dat de fusie een vermindering van de administratieve lasten voor burgers en instellingen tot gevolg heeft, zoals genoemd onder punt 1 van de toelichting. Deze vermindering van de administratieve lasten hangt samen met het verminderen van de bevragingslast van onderwijsinstellingen en -deelnemers. De effecten hiervan worden pas zichtbaar op het moment dat de uitvoeringsprocessen van de beide organisaties zijn geïntegreerd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A tot en met C, E tot en met G, J, K en L (artikelen 1.1.1, 2.3.6a, 2.3.6b, 2.3.6d, 2.5.5a, 2.5.5b, 2.5.5e, 8.1.1a en 8.1.7 van de WEB)

De wijzigingen in deze artikelen hebben te maken met het toevoegen van de definitie van het basisregister onderwijs, het vervangen van de vermelding van de IB-Groep door de vermelding van de Minister en van de verwijzingen naar de WVI door verwijzingen naar de WOT.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.3.6c van de WEB)

Artikel 2.3.6c van de WEB wordt gewijzigd in verband met het overgaan van het beheer van het basisregister onderwijs van de IB-Groep naar de Minister. De inhoudelijke normering blijft daarbij dezelfde. Het nieuwe eerste lid vervangt het huidige eerste en tweede lid. Wat blijft is dat de Minister en de Inspectie van het onderwijs slechts gegevens uit het basisregister mogen gebruiken in relatie tot hun taak. Zoals in de nieuwe tekst staat: voor zover noodzakelijk voor respectievelijk de begrotings- en beleidsvoorbereiding en het uitoefenen van het toezicht op het onderwijs. Het nieuwe tweede lid vervangt de eerste volzin van het huidige derde lid: het mag bij het gebruik, bedoeld in het eerste lid, alleen maar gaan om gegevens die niet herleid of herleidbaar zijn tot een individuele deelnemer. Het voorgestelde derde lid vervangt de tweede en derde volzin van het huidige derde lid en bevat een delegatiebepaling voor de nadere uitwerking van de gegevensverstrekking in het kader van het gebruik, bedoeld in het eerste lid. Hierbij is gekozen voor een ministeriële regeling, gelet op het karakter van uitwerking van details dat de delegatieregeling heeft.

Het huidige vierde lid van artikel 2.3.6c van de WEB komt te vervallen. Dit bevat een grondslag voor het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de Minister ten behoeve van de uitvoering van subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds. De grondslag voor het gebruik van dit persoonsgebonden nummer wordt nu gevonden in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Artikel I, onderdelen H en I (artikelen 2.5.5c en 2.5.5d van de WEB)

Artikel 2.5.5c van de WEB wordt gewijzigd in verband met het overgaan van het beheer van het basisregister onderwijs van de IB-Groep naar de Minister. De inhoudelijke normering blijft daarbij dezelfde. Wat blijft is dat de Minister en de Inspectie van het onderwijs slechts gegevens uit het basisregister mogen gebruiken in relatie tot hun taak. Zoals in de nieuwe tekst staat: voor zover noodzakelijk voor respectievelijk de begrotings- en beleidsvoorbereiding en het uitoefenen van het toezicht op het onderwijs. Het nieuwe derde lid vervangt de eerste volzin van het huidige derde lid: het mag bij het gebruik, bedoeld in het eerste lid, alleen maar gaan om gegevens die niet herleid of herleidbaar zijn tot een individuele deelnemer.

Het voorgestelde vierde lid vervangt de tweede en derde volzin van het huidige derde lid en bevat een delegatiebepaling voor de nadere uitwerking van de gegevensverstrekking in het kader van het gebruik, bedoeld in het eerste lid. Hierbij is gekozen voor een ministeriële regeling, gelet op het karakter van uitwerking van details dat de delegatieregeling heeft.

De tweede en derde volzin van het huidige eerste lid zijn overgenomen in het nieuwe tweede lid van artikel 2.5.5c (afwijking bij onjuiste of onvolledige gegevens, opname van de verbeterde gegevens in het basisregister onderwijs).

Het voorgestelde vijfde lid vervangt artikel 2.5.5d, eerste tot en met derde lid. Onder omstandigheden is ten behoeve van de bekostiging voor de Minister gebruik van persoonsgegevens, dat wil zeggen wel tot de persoon herleide of herleidbare gegevens, toegestaan. De nadere normering hiervan gebeurt bij amvb. Hier is gekozen voor een amvb, niet voor een ministeriële regeling, omdat het gaat om het gebruik van persoonsgegevens en omdat daarbij ook bijzondere persoonsgegevens aan de orde kunnen zijn (artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdeel e). Ook hier is bestendiging van de huidige normering beoogd.

Het huidige vierde lid van artikel 2.5.5d van de WEB komt te vervallen. Dit bevat een grondslag voor het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de Minister ten behoeve van de uitvoering van subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds. De grondslag voor het gebruik van dit persoonsgebonden nummer wordt nu gevonden in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Nu artikel 2.5.5d, eerste tot en met derde lid, worden vervangen door het nieuwe artikel 2.5.5c, vijfde lid, en artikel 2.5.5d, vierde lid, vervalt, komt artikel 2.5.5d als geheel te vervallen.

Artikel II, onderdelen A tot en met D en G (artikelen 1, 42a, 164b en 164e van de WEC)

De wijzigingen in deze artikelen hebben te maken met het toevoegen van de definitie van het basisregister onderwijs, het vervangen van de vermeIding van de IB-Groep door vermelding van de Minister en van de verwijzingen naar de WVI door verwijzingen naar de WOT.

Artikel II, onderdelen E en F (artikelen 164c en 164d van de WEC)

De toelichting bij artikel I, onderdelen H en I, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel III (WHW)

De aanpassingen in de betrokken artikelen van de WHW vloeien allemaal voort uit de toedeling in dit wetsvoorstel van de taken en bevoegdheden van de IB-Groep aan de Minister. Daartoe wordt in de wettekst de vermelding van de IB-Groep telkens vervangen door vermelding van de Minister.

Artikel IV (LCW)

De wijzigingen in de LCW volgen uit de toedeling van de bevoegdheden van de IB-Groep op grond van die wet aan de Minister. Overal in de wettekst wordt vermelding van de IB-Groep vervangen door vermelding van de Minister.

Artikel V (WOT)

Met artikel V wordt aan de WOT een nieuw hoofdstuk toegevoegd, hoofdstuk 6a, met bepalingen over het basisregister onderwijs. Het gaat hier om de bepalingen over het basisregister onderwijs uit de WVI die, in verband met de intrekking van de WVI, elders dienen te worden ondergebracht, waarvoor op technische gronden (vanwege het sectoroverstijgende karakter) de keuze op de WOT is gevallen. Voor toelichting van deze bepalingen wordt verwezen naar de paragraaf «Het basisregister onderwijs en de verwerking van persoonsgegevens» in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel VI, onderdelen A tot en met D (artikelen 1, 40b en 178b, van de WPO)

De wijzigingen in deze artikelen hebben te maken met het toevoegen van de definitie van het basisregister onderwijs, het vervangen van de vermelding van de IB-Groep door vermelding van de Minister en van de verwijzingen naar de WVI door verwijzingen naar de WOT.

Artikel VI, onderdelen E en F (artikelen 178c en 178d van de WPO)

De toelichting bij artikel I, onderdelen H en I, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel VII (WSF 2000)

De wijzigingen in de WSF 2000 volgen uit de toedeling van de bevoegdheden van de IB-Groep op grond van die wet aan de Minister. Overal in de wettekst wordt vermelding van de IB-Groep vervangen door vermelding van de Minister.

Onderdeel E (artikel 3.24 van de WSF 2000)

Het huidige artikel 3.24 betreft de verstrekking van de OV-kaart, een variant van de reisvoorziening die onderdeel is van het recht op studiefinanciering. Het artikel bevat de mogelijkheid om in een nieuwe contractsperiode te kiezen voor een andere rechtspersoon dan de IB-Groep als uitvoeringsorganisatie van de reisvoorziening. Bij de totstandkoming van het artikel was niet duidelijk of de IB-Groep de verstrekking van de kaart zou blijven verzorgen. Dit gebeurt echter al sinds jaar en dag door de IB-Groep. Nu met dit wetsvoorstel de rechtspersoon IB-Groep verdwijnt en de bevoegdheden van de IB-Groep overgaan naar de Minister, kan dit artikel komen te vervallen.

Artikel VIII (WTOS)

De wijzigingen in de WTOS volgen uit de toedeling van de bevoegdheden van de IB-Groep op grond van die wet aan de Minister. Overal in de wettekst wordt de vermelding van de IB-Groep vervangen door vermelding van de Minister.

Artikel X, onderdelen A, C tot en met D en G (artikelen 1, 27b, 103c en 103f van de WVO)

De wijzigingen in deze artikelen hebben te maken met het toevoegen van de definitie van het basisregister onderwijs, het vervangen van de vermelding van de IB-Groep door vermelding van de Minister en van de verwijzingen naar de WVI door verwijzingen naar de WOT.

Artikel X, onderdeel B (artikel 27a van de WVO)

De aanpassingen in de betrokken artikelen uit de WVO hebben allemaal te maken met de toedeling in dit wetsvoorstel van taken en bevoegdheden van de IB-Groep aan de Minister.

Artikel X, onderdelen E en F (artikelen 103d en 103e van de WVO)

De toelichting bij artikel I, onderdelen H en I, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel XI (artikel 23 van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderwijsbijdragen)

Artikel 23 bevat een opsomming van de overheidsorganisaties die het Landelijk Bureau kosteloos alle inlichtingen dienen te verschaffen ter uitvoering van zijn wettelijke taken. In deze opsomming wordt de IB-Groep vervangen door de Minister.

Artikelen XII (artikel 25, eerste lid, van de Algemene kinderbijslagwet)

Artikel 25, eerste lid, geeft de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid om kinderbijslag ten behoeve van een kind over een periode waarover eerder aan datzelfde kind studiefinanciering werd verleend, tot het bedrag van die verlening te betalen aan de IB-Groep. In het voorgestelde artikel wordt de IB-Groep vervangen door de Minister.

Artikelen XIII tot en met XVII

Deze artikelen brengen wijzigingen aan in bepalingen van respectievelijk de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet werk en bijstand en de Wet werk en inkomen kunstenaars. Het gaat daarbij in alle gevallen om de bevoegdheid of verplichting om inlichtingen te verstrekken. De wijzigingen bestaan eruit dat de IB-Groep steeds wordt vervangen door de Minister, als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens onder zijn gezag. Dit lijdt slechts uitzondering waar het gaat om inlichtingenverplichtingen van of jegens de IB-Groep voor zover het gaat om de uitvoering van de Wet inburgering. In die bepalingen wordt de IB-Groep vervangen door de Minister voor WWI.

Artikel XVIII, onderdeel A (artikel 1 van de Wi)

Met het opheffen van de IB-Groep kan de definitie van IB-Groep in artikel 1 van de Wi vervallen, evenals de vermelding van de IB-Groep in artikel 1, eerste lid, onderdeel h (nieuw), van de Wi.

Artikel XVIII, onderdelen B tot en met G (artikelen 15 tot en met 18 en 47 tot en met 51 van de Wi)

De taken van de IB-Groep met betrekking tot het afnemen van het praktijkdeel en het centrale deel van het inburgeringsexamen, het verstrekken van leningen en vergoedingen en het beheer van het Informatiesysteem Inburgering en het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen gaan over naar de Minister voor WWI. De uitvoering daarvan zal door de Minister voor WWI worden gemandateerd aan de DUO.

Artikel XIX

Zie de paragraaf «gevolgen voor het personeel» in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel XX

Met de opheffing van de rechtspersoon IB-Groep is een regeling noodzakelijk om de vermogensbestanddelen van die rechtspersoon over te doen gaan op de Staat. Het is wenselijk dat daarvoor een wettelijke titel wordt gecreeërd om te voorkomen dat in elk individueel geval een eigendomsoverdracht noodzakelijk is. Uiteraard zullen de betrokken partijen wel worden geïnformeerd over het feit dat bijvoorbeeld hun contractspartner niet langer de IB-Groep is, maar de Staat.

Artikel XXI

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet gaan lopende wettelijke procedures of rechtsgedingen met betrekking tot de uitvoering van de wettelijke taken van de IB-groep alsmede vorderingen van de IB-Groep voortvloeiende uit haar wettelijke taken van rechtswege over op of de Minister of de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, naargelang van de toedeling bij deze wet van de wettelijke taken van de IB-Groep aan de Minister of de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie.

Wat betreft onderzoeken van de Nationale ombudsman treedt die Minister in de plaats van de bestuursorganen van de IB-Groep die de desbetreffende taak (waarbinnen de onderzochte of te onderzoeken gedraging valt) op grond van dit wetsvoorstel heeft toebedeeld gekregen.

Artikel XXII

Voor zover op de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nog geen (financiële) verantwoording is afgelegd over het laatste boekjaar van de IB-Groep, is het noodzakelijk dat de verantwoordingsbepalingen uit de WVI nog wat langer van toepassing blijven. Het gaat om de artikelen 12, 14, eerste, derde en vierde lid, en 19 van de WVI. Waar in deze bepalingen verantwoordingsverplichtingen zijn opgenomen voor de IB-Groep of haar hoofddirectie, worden die voor de overgangsperiode belegd bij de Minister van OCW. Waar in de genoemde artikelen taken worden toebedeeld aan de Raad van Toezicht van de IB-Groep, blijven deze bij die Raad, die blijft bestaan voor de duur van de overgangsperiode en voor zover nodig in het kader van de verantwoording. In het derde lid wordt geregeld dat na afloop van de werkzaamheden van de Raad ten behoeve van de verantwoording over het laatste boekjaar van de IB-Groep de leden van de Raad eervol ontslag wordt verleend door de Minister van OCW. Aldus wordt mogelijke onduidelijkheid over het einde van het bestaan van de Raad van Toezicht voorkomen.

Artikel XXIII

Artikel 4, eerste lid, van de Archiefwet 1995 bepaalt dat een regeling waarbij overheidsorganen worden opgeheven, samengevoegd of gesplitst, dan wel waarbij een of meer taken van een overheidsorgaan worden overgedragen aan een ander overheidsorgaan, een voorziening inhoudt omtrent de archiefbescheiden. Aangezien bij deze wet de IB-Groep, met de bestuursorganen Raad van Toezicht en hoofddirectie, wordt opgeheven, dient voor de desbetreffende archiefbescheiden een regeling te worden getroffen. Artikel XIV bepaalt dat de Minister van OCW met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet de zorgdrager wordt voor deze archiefbescheiden.

Artikel XXIV

Dit artikel ziet op de samenloop met de Wet College voor examens.

Artikel XXV

Dit artikel ziet op de samenloop met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de medezeggenschap van personeel en deelnemers in de educatie en het beroepsonderwijs (medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs) (Kamerstukken II 2007/08, 31 266, nr. 2).

Artikel XXVI

Dit artikel ziet op de samenloop met het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de verhoging van het collegegeld en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden (Kamerstukken II 2008/09, 31 790, nr. 2).

Artikel XXVII

Dit artikel ziet op de samenloop met het wetsvoorstel tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding (Kamerstukken II 2008/09, 31 829, nr. 2).

In het wetsvoorstel met Kamerstuknummer 31 829 wordt een aantal artikelen in de WVI aangepast en worden enkele artikelen toegevoegd. Met het onderhavige wetsvoorstel komt de WVI te vervallen, onder overzetting van de relevante bepalingen uit de WVI in de WOT. Daarbij moeten de met het genoemde wetsvoorstel doorgevoerde aanpassingen in de WVI wel worden meegenomen. Daartoe strekt dit artikel.

Artikel XXVIII

Beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is de beoogde datum van de fusie van CFI en de IB-Groep, 1 januari 2010.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven