31 924 XIV
Slotwet en jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2008

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2009

In het wetgevingsoverleg van 18 juni 2009 (kamerstuk 31 924 XIV, nr. 8) heb ik met uw Kamer gesproken over het beheer van de programma-uitgaven bij mijn ministerie. Mevrouw Snijder-Hazelhoff heeft tijdens dit overleg een motie ingediend over het beheer van de programma-uitgaven, waarin uw Kamer vraagt om procesmatige verbeterpunten teneinde haar controlerende taak beter te kunnen uitvoeren (Kamerstuk 31 924 XIV, nr. 6). In deze brief ga ik in op het verzoek van uw Kamer.

Programma-uitgaven

In het algemeen herken ik bij programma-uitgaven drie categorieën, te weten:

1. Verreweg het grootste deel van de subsidies verlopen langs grote regelingen die door professionele subsidieorganisaties en betaalorganen, zoals bijvoorbeeld Dienst Regelingen en Dienst Landelijk Gebied worden uitgevoerd;

2. Een ander deel wordt gerealiseerd door grote programma’s en projecten met de wettelijke regelingsgrondslag, zoals het ILG en de rijksbijdragen aan onder meer Wageningen UR en Staatbosbeheer.

3. Een categorie incidentele rijksbijdragen, bestaande uit subsidies en opdrachten.

Als gesproken wordt over het beheer van de programmagelden bij het ministerie van LNV in de context van opmerkingen van de Algemene Rekenkamer en de motie van de Kamer, dan gaat het om de laatste categorie: subsidies en opdrachten met een omvang van ongeveer 7% van het totaal aan programma-gelden van LNV. Het betreft uitgaven ter uitvoering van beleidsvoornemens en het realiseren van beleidsdoelen. De vorm waarin dit gebeurt, maakt het mogelijk om adequaat uitvoering te geven aan de voorgenomen beleidsinzet.

Om een totaalbeeld te geven van de betreffende programma-uitgaven, worden in de onderstaande tabel de aangegane verplichtingen in 2008 weergegeven:

OmschrijvingEUR miljoen
1.Niet normatieve uitgaven onderwijsinstellingen (buiten lump-sum vergoeding)32
2.Regeling Praktijkleren21
3.Ontsluiten kennis via Groen onderwijs5
4.Bevorderen innovaties bij stakeholders7
5.Beheer natuur (buiten) EHS en beschermen internationale biodiversiteit (niet ILG)38
6.Duurzaam ondernemen22
7.Diergezondheid, voedselveiligheid en subsidie Voedingscentrum Nederland13
7.Landschap en recreatie7
8.Overig15
Totaal160

Kenmerkend voor al deze uitgaven is dat het doorgaans om bedragen gaat aan een diversiteit aan organisaties, waarvoor de beleidsdirecties zelf een verplichting aangaan. Dit is dus een ander, veel selectiever beleidsinstrumentarium dan bijvoorbeeld de subsidieregelingen, zoals die door Dienst Regelingen worden uitgevoerd. De bedoelde uitgaven zijn, zoals hieronder aangegeven, terug te vinden in de beleidsartikelen van de LNV-begroting. Hiermee wordt recht gedaan aan het budgetrecht van uw Kamer. Voorbeelden hiervan zijn:

1) Bijdragen aan de groene onderwijsinstellingen (€ 58 mln).

De uitgaven onder punt 1, 2 en 3 van € 58 mln zijn bestemd voor beleidsmaatregelen in het groene onderwijs. Naast de normatieve basisbekostiging die via het CFI loopt. Deze uitgaven zijn terug te vinden in en worden toegelicht bij begrotingsartikel 26 van de LNV-begroting en het LNV-jaarverslag. Ik noem als voorbeeld de regeling praktijkleren (€ 21 mln op begrotingsartikel 26.16), de subsidies onderwijs ondersteuningsstructuur (€ 9 mln op begrotingsartikel 26.16) en een aantal onderwijssubsidies (€ 15 mln op begrotingsartikel 26.16).

2) Beheer van de natuur buiten de EHS en ILG (38 mln).

Een andere omvangrijke post (punt 5) betreft het beheer van de natuur buiten de EHS (€ 38 mln). Hieronder vallen onder andere de uitgaven in het kader van de Natuurbeschermingswet (€ 7 mln op begrotingsartikel 23.14), de bijdrage aan de Gegevensautoriteit Natuur (€ 7 mln op begrotingsartikel 23.14) of de jaarlijkse bijdrage aan het Faunafonds (€ 16 mln op begrotingsartikel 23.14).

3) Diversen.

Het gaat hier om verschillende beleidsondersteunende maatregelen zoals:

– de LNV-bijdrage aan de FAO;

– de financiering (FES-bijdrage) van Mainport Rotterdam;

– de bijdragen uit de LNV-begroting ten aanzien van agrologistiek; - de rijksbijdrage aan Biologische landbouw.

Een aantal van deze subsidies, opdrachten en andere uitgaven is in te passen in het herziene interdepartementale Rijkssubsidiekader, dat juist voor relatief kleine subsidies een lastenbeperking oplevert. Uw Kamer is hierover onlangs door de minister van Financiën geïnformeerd. LNV zal dit nieuwe subsidiekader vanaf de invoering, per 1 januari 2010, toepassen.

Ten aanzien van de controlerende rol van de Tweede Kamer, wil ik in dit verband nog twee aanvullende opmerkingen maken. Ten eerste wil ik erop wijzen dat ik uw Kamer regelmatig door middel van beleidsnota’s gedetailleerder informeer over mijn beleidsvoornemens en de te hanteren instrumenten hierbij. Als voor-beeld noem ik de beleidsnota «Biologische landbouwketen 2008–2011» (Kamerstuk 29 842, nr. 15). In deze nota heb ik de Kamer geïnformeerd over bijvoorbeeld de inzet van voorlichting- en promotiecampagnes en het ondersteunen van regionale activiteiten bij de uitvoering van mijn beleid. Een ander voorbeeld is de nota Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 76). Op basis van deze nota verleent LNV financiële ondersteuning aan onder andere het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG), de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID) en de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH). Dit zijn voorbeelden van uitgaven van relatief kleine bedragen naar diverse organisaties.

Ten tweede wil ik wijzen op de afspraken die uw Kamer met het kabinet heeft gemaakt omtrent het Instrument Overzicht Rijk (IOR). Het kabinet zal elke 4 jaar een overzicht verstrekken aan de Tweede Kamer, waarin alle instrumenten zijn opgenomen uit de rijksbegroting. Dit overzicht geeft meer dan in de begroting in detail inzicht in subsidieregelingen en andere instrumenten van de rijksoverheid. Het meest recente overzicht is in 2006 opgesteld. In het IOR is overigens ook te zien wie de uitvoeringsinstantie is van een regeling. Hieronder vallen de grotere en kleinere subsidieregelingen.

De Algemene Rekenkamer vindt dat het proces van toekenning en afrekening van deze programma-uitgaven, voor zover dit gebeurt door het ministerie zelf, nog niet goed verloopt. Hiermee neemt, aldus de Algemene Rekenkamer, het risico op rechtmatigheidsfouten toe. Een belangrijk verbeterpunt hierbij is het maken van een duidelijk onderscheid tussen subsidies en opdrachten.

Voor beide instrumenten gelden namelijk verschillende beheers- en controleregimes. Het goed toepassen van beide regimes draagt bij aan een heldere procesgang en daarbij aan een vermindering van het risico op rechtmatigheidsfouten. Ik ben dit met de Algemene Rekenkamer eens en ik werk aan uniformering en standaardisering van opdracht- en subsidieprocessen en de hiermee gepaard gaande professionalisering van het Financieel Diensten Centrum.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven