nr. 6
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 15 september 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel IIIB worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIIC
Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
1. In het onderdeel dat aanvangt met «- de voorzitter en de
leden van het College voor zorgverzekeringen» vervalt de zinsnede «,
en het personeel van het bedoelde college».
2. Het onderdeel dat aanvangt met «- de voorzitter en de leden
van het College bouw» komt te luiden: – de voorzitter en de leden
van het College bouw zorginstellingen en het College sanering zorginstellingen,
bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen;.
ARTIKEL IIID
In afwijking van de artikelen 22 juncto 32 van de Wet toelating zorginstellingen
zijn op de rechtspositie van het personeel van het College bouw zorginstellingen
en het College sanering zorginstellingen de regels die gelden voor ambtenaren
die zijn aangesteld bij ministeries, niet van toepassing tot 1 januari
2013.
Toelichting
Artikel IIIC
Op 1 januari 2006 traden de Wet toelating zorginstellingen (WTZi),
de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet op de zorgtoeslag en de Invoerings- en
aanpassingswet Zorgverzekeringswet (I+A-wet Zvw) in werking (Stb. 2005, 649).
Zowel in de WTZi als in de I+A-wet Zvw was een wijziging van artikel 2, eerste
lid, van de Ambtenarenwet (Aw) opgenomen. Gebleken is dat de redactie
van de beide wijzigingen van artikel 2 van de Aw gebreken vertoont, als gevolg
waarvan onduidelijkheid is kunnen ontstaan.
In artikel 55 van de WTZi (Stb. 2005, 571), dat beoogde in de Aw de oude
benamingen van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen en het College sanering
ziekenhuisvoorzieningen te vervangen door de nieuwe (College bouw zorginstellingen –
CBZ – en College sanering zorginstellingen – CSZ), is ten onrechte
geen rekening gehouden met het feit dat artikel 2 van de Aw intussen geen
letteraanduidingen meer kende.
Artikel 3.4.2, derde lid, van de I+A-wet Zvw beoogde artikel 2 van de
Aw zodanig te wijzigen dat de uitzondering op de toepasselijkheid van het
materiële ambtenarenrecht voor het personeel van deze colleges zou eindigen.
Dit in aansluiting op artikel 22 juncto 32 van de WTZi. In de redactie van
het derde lid van artikel 3.4.2 I+A-wet Zvw werd evenwel abusievelijk nog
aangesloten bij de oude benaming van de colleges.
Ook overigens is de redactie niet helemaal goed, omdat de weergave van
de te schrappen passage «en het personeel van de bedoelde colleges»
afweek van de passage zoals die (beoogd) door de WTZi was komen te luiden
(«en het personeel van die colleges»).
Ook voor het personeel van het College voor zorgverzekeringen (CvZ) werd
in artikel 3.4.2, tweede lid, van de I+A-wet Zvw geregeld dat de uitzondering
op de toepasselijkheid van het materiële ambtenarenrecht zou eindigen,
aansluitend bij artikel 61 van de Zvw waarin werd bepaald dat de ambtelijke
rechtspositie van toepassing zou zijn.
De schrapping van het personeel van het CvZ uit artikel 2 van de Aw is
echter abusievelijk weer ongedaan gemaakt door artikel 116 van de Wet marktordening
gezondheidszorg, waarin artikel 2 van de Aw opnieuw werd gewijzigd in verband
met het opgaan van het College van toezicht op de zorgverzekeringen in de
Nederlandse Zorgautoriteit; bij die gelegenheid is ten onrechte de zinsnede «,
en het personeel van het bedoelde college» in de wet gehandhaafd. Door
de samenloop van enerzijds artikel 61 Zvw en anderzijds deze formulering in
de Aw ontstond onduidelijkheid omtrent het toepasselijke recht.
Met de in artikel IIIC opgenomen wijzigingen van artikel 2 Aw wordt zeker
gesteld dat de colleges met de juiste benaming in de Aw worden vermeld en
dat het materiële ambtenarenrecht voortaan op het personeel van deze
colleges van toepassing is.
Artikel IIID
Met artikel 4.1 van de I+A-wet Zvw is geregeld dat de rechtspositie van
het personeel van het CvZ, het CBZ en het CSZ, in afwijking op de artikelen
61 van de Zvw en 22 juncto 32 van de WTZi tot 1 januari 2010 nog door
de bedoelde colleges zou worden geregeld. Daarmee werd beoogd een overgangsperiode
te regelen waarin de overgang naar de ambtelijke rechtspositie zorgvuldig
zou kunnen worden gerealiseerd.
Kort daarna werd evenwel, in samenhang met de voorgenomen beëindiging
op termijn van de overheidsbemoeiing met beslissingen van zorginstelling rond
bouw van hun onroerende zaken, besloten tot afbouw van het CBZ en het CSZ.
In verband daarmee is ervoor gekozen af te zien van stappen om te komen tot
omzetting van de bestaande arbeidsvoorwaarden in die behorende bij de ambtelijke
rechtspositie. Door de afschaffing van het bouwregime met ingang van 1 januari
2009 heeft het CBZ geen wettelijke taken meer. Het CBZ heeft evenwel nog wel
personeel in verband met de afwikkeling van de lopende zaken. Het lijkt echter
niet opportuun dit personeel in afwachting van de formele opheffing van het
CBZ, welke het gevolg zal zijn van aanvaarding van het voorstel van wet cliëntenrechten
zorg, alsnog onder de toepassing van het materiële ambtenarenrecht te
brengen.
Wat het CSZ betreft, is bij nader inzien de keuze gemaakt dit college
te handhaven en enige nieuwe taken toe te delen; dat zal, mede in verband
met de brief «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning»
(Tweede Kamer 2008–2009, 32 012, nr. 1), gebeuren in het kader
van het voorstel van wet cliëntenrechten zorg en het voorstel van wet
vermogensbehoud zorginstellingen. In verband daarmee bestaat er thans behoefte
aan een verlenging van de overgangsperiode voor de overgang van het personeel
van het CSZ naar de ambtelijke rechtspositie.
Artikel IIID voorziet daarom in verlenging van de overgangsperiode, vervat
in artikel 4.1. van de I+A-wet Zvw tot 1 januari 2013.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink