31 893
Invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 mei 2009

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van het voorbereidend onderzoek door de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het onderhavige wetsvoorstel. In deze nota beantwoordt de regering de vragen in het verslag. De nota volgt grotendeels de indeling van het verslag. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden is daarbij op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.

1. ALGEMEEN

1.1 Samenloop IOW en IOAW

Door de fracties van het CDA, de PvdA, de SP, de PVV en de ChristenUnie zijn vragen gesteld over samenloop tussen de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Alle vragen van deze fracties hebben betrekking op het laten prevaleren van de eerst toegekende uitkering en de financiële consequenties daarvan. De regering zal in onderstaand antwoord deze vragen in samenhang beantwoorden.

De regering is van oordeel dat samenloop van recht op een IOW-uitkering met recht op een IOAW-uitkering moet worden voorkomen. Dat was de reden om het eerst ontstane recht te laten prevaleren. Het op deze wijze uitsluiten van de mogelijkheid tot samenloop van de IOW en de IOAW zou mogelijk nadelige consequenties kunnen hebben. In één situatie kan de IOAW-uitkering hoger zijn dan de IOW-uitkering, namelijk:

• Iemand met een partner heeft voor zijn 60e jaar recht op een IOAW-uitkering.

• Vervolgens gaat de betrokkene werken maar daarmee verdient hij een inkomen dat lager is dan die IOAW-uitkering. Hij behoudt daarom recht op een IOAW-uitkering maar deze wordt verlaagd met dat inkomen.

• Na zijn 60e jaar wordt de betrokkene opnieuw werkloos en ontvangt een WW-uitkering naast zijn recht op IOAW-uitkering.

• Er ontstaat dan na afloop van de WW-uitkering geen recht op IOW, maar de IOAW-uitkering wordt verhoogd naar het bedrag dat de betrokkene ontving voordat hij ging werken.

• Als zijn partner een inkomen ontvangt, zou het financieel gunstiger kunnen zijn als er wel recht op IOW was ontstaan Het inkomen van de partner wordt immers in mindering gebracht op de IOAW-uitkering.

Dit nadelige inkomensgevolg kan worden voorkomen door de IOW-uitkering altijd tot uitbetaling te laten komen en die uitkering in mindering te brengen op de IOAW-uitkering. In de IOAW is bepaald dat recht op uitkering bestaat indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de grondslag. Dit brengt mee dat er enkel recht op een IOAW-uitkering ontstaat indien en voor zover die uitkering hoger is dan de IOW-uitkering. Dit kan zich, als gezegd, enkel voordoen in voornoemde situatie. In de overige gevallen zal geen recht ontstaan op een IOAW-uitkering.

Na heroverweging van de voor- en nadelen is de regering van oordeel dat laatstgenoemde optie – dat wil zeggen waarin de IOW-uitkering altijd tot uitbetaling komt (hierna: voorkeursoptie) – de voorkeur verdient boven de optie om het eerst ontstane recht te laten prevaleren. De IOW is immers specifiek getroffen voor de werkloze werknemer van 60 jaar en ouder. Daarmee strookt het niet dat de IOW-uitkering niet tot uitbetaling komt omdat iemand reeds een IOAW-uitkering ontvangt. Voor gemeenten brengt de voorkeursoptie nauwelijks extra uitvoeringskosten mee. Het is echter zo dat – anders dan in de andere optie – recht op een IOW-uitkering kan samenlopen met recht op een IOAW-uitkering. Dit doet zich enkel voor in de hiervoor genoemde situatie. Deze situatie zal naar verwachting niet vaak voorkomen en daarbij komt dat verrekening van inkomen uit of in verband met arbeid met de IOAW-uitkering voor gemeenten al bestaande uitvoeringspraktijk is. De verrekening van de IOW-uitkering met de IOAW-uitkering levert voor gemeenten dan ook geen noemenswaardige problemen op. Zoals gezegd ontstaat enkel recht op een IOAW-uitkering indien en voor zover die uitkering hoger is dan de IOW-uitkering. Het nadeel van de voorkeursoptie is dat de werkloze werknemer met twee uitvoeringsinstanties te maken kan krijgen.

De regering zal de IOW en de IOAW zodanig aanpassen dat het recht op IOW altijd prevaleert en dat samenloop met IOAW mogelijk wordt. Deze aanpassing is verwerkt in een nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (iIOW).

Deze wijziging heeft geen effect op het volume van de IOW en IOAW tezamen, het aantal uitkeringsgerechtigden blijft immers gelijk. Zoals gezegd ontvangt betrokkene in elke situatie de meest gunstige uitkering. Aangezien naar verwachting slechts in een incidenteel geval de uitkomst gunstiger is voor betrokkene, zijn de extra uitkeringslasten die hiermee gemoeid zijn nihil.

1.2 Overige vragen

Over de bepalingen inzake de hoogte van de IOW-uitkering vragen de leden van de SP-fractie op welke situaties de regering doelt bij de casus dat iemand naast een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) een uitkering kan ontvangen op basis van de WW.

Hiermee wordt bedoeld de situatie waarin iemand meerdere WW-rechten tegelijk heeft. Dit is mogelijk als een werknemer meerdere dienstbetrekkingen heeft vervuld of als betrokkene eerst gedeeltelijk en later toegenomen werkloos wordt. Als in dit geval één recht op WW eindigt, loopt het andere recht of de andere rechten op WW nog door.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering constateert dat maximering van de grondslag tot de hoogte van de voorgaande WW-uitkering ook bij de IOAW kan leiden tot een onredelijk resultaat. De leden vragen of en op welke wijze dit is op te lossen. Zij vragen tevens naar een aantal rekenvoorbeelden waaruit de verschillen op dit punt tussen de IOW en IOAW duidelijk worden.

Ook de regering heeft onderkend dat het wenselijk is dit op te lossen. In de iIOW is daarom reeds opgenomen dat als het inkomen in de maand voordat het recht op IOAW-uitkering ontstond lager was dan de grondslag, deze grondslag wordt vastgesteld op dat lagere bedrag. In aanvulling op deze reeds getroffen bepaling, wordt door middel van de nota van wijziging de manier waarop dit probleem wordt opgelost op een betere manier vormgegeven. Dit gebeurt door de wijze waarop de grondslag wordt vastgesteld in de IOW over te nemen in de IOAW.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten wat de gevolgen zijn voor de prikkels voor oudere werklozen om vanuit de IOW werk te vinden en hoe de armoedeval beïnvloed wordt door de introductie van de IOW.

De IOW bevat verschillende prikkels voor de oudere werkloze om te re-integreren. De IOW-gerechtigde is verplicht te solliciteren naar algemeen geaccepteerde arbeid en mee te werken aan re-integratie naar werk. Als hij hier niet aan voldoet, kan het UWV een maatregel opleggen. Bovendien loont werken in de IOW omdat 30% van de inkomsten uit arbeid wordt vrijgelaten. Tot slot is de armoedeval in de IOW kleiner dan in de IOAW omdat de inkomsten van de partner geen invloed hebben op de hoogte van de IOW-uitkering.

De leden van de PVV-fractie vragen of er met deze wetswijziging wel extra gecontroleerd wordt op fraude, zodat een betrokkene geen Ziektewet- en IOAW-uitkering kan ontvangen.

Dit wetsvoorstel bevat wijzigingen in andere wetten en technische aanpassingen van wetgeving in verband met de inwerkingtreding van de IOW. In het Inkomensbesluit IOAW is geregeld dat een uitkering op grond van de Ziektewet geheel in mindering wordt gebracht op de IOAW-uitkering. Een uitkering op grond van de Ziektewet wordt ook volledig in mindering gebracht op de IOW-uitkering. Uitkeringsgerechtigden zijn verplicht om (wijzigingen in) hun inkomen door te geven aan de gemeenten en het UWV. Door de gemeenten en het UWV wordt controle op fraude uitgevoerd.

Tevens vragen de leden van de PVV-fractie of iemand die in de IOAW zit ook nog herkeurd wordt. Zo ja, hoe wordt dan bepaald welke uitkering een (gedeeltelijk) oudere werkloze krijgt.

Tot 2006 gold de IOAW ook voor jongere gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Vanaf 1 januari 2006 wordt voor deze personen de WAO- of Wajong-uitkering door het UWV aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Alleen degene die op 29 december 2005 al een IOAW-uitkering had en die geen recht heeft op een toeslag op grond van de TW omdat hij gehuwd is met iemand die na 31 december 1971 is geboren (de 1990-maatregel), heeft de aanvullende IOAW-uitkering behouden. Een eventuele herkeuring vindt plaats op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en niet op grond van de IOAW. De IOAW-uitkering betreft immers geen arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar vult de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan tot het sociaal minimum.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering cijfers kan geven hoeveel bedrijven bereid zijn oudere werklozen aan te nemen. Mede gelet op de extra kosten aan werkplekaanpassing etc. die dit met zich meebrengt.

De regering beschikt niet over informatie over het aantal bedrijven dat bereid is oudere werklozen aan te nemen. Dat het in dienst nemen van oudere werklozen automatisch werkplekaanpassing of voorzieningen vergt, is geenszins het geval. Ook als het wel het geval zou zijn, zouden eventuele kosten vanwege werkplekaanpassingen geen belemmering moeten zijn voor werkgevers. De werkgever die een werknemer in dienst heeft of neemt met een structurele functionele beperking, kan in aanmerking komen voor een subsidie op grond van artikel 36 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en overige werkvoorzieningen kunnen op grond van artikel 35 van de Wet WIA verstrekt en komen derhalve niet ten laste van de werkgever.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie, gelet op de sollicitatieplicht bij de IOAW en de IOW, wat de toegevoegde waarde is van de IOAW.

De IOAW is een regeling die oudere werkloze werknemers na hun WW- of werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) een inkomensgarantie biedt op het niveau van het sociaal minimum. Het betreft werkloze werknemers die bij aanvang van de werkloosheid 50 jaar of ouder waren. De IOW biedt personen die een uitkering ontvangen op grond van de WW of de Wet WIA en die bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn, inkomensondersteuning na afloop van de WW-uitkering of de loongerelateerde WGA-uitkering tot de leeftijd van 65 jaar. Voor beide regelingen geldt dat de uitkeringsgerechtigde verplichtingen heeft die gericht zijn op de herinschakeling in het arbeidsproces. De toegevoegde waarde van de IOAW ten opzichte van de IOW is dat men al in aanmerking komt voor een uitkering als men 50 in plaats van 60 jaar is op de eerste werkloosheidsdag. In een enkel geval kan de IOAW-uitkering hoger zijn dan de IOW-uitkering (zie samenloop IOW en IOAW).

De leden van de PVV-fractie vragen of deze wijziging geen extra lasten met zich meebrengt wat betreft toezicht, controle en administratie.

Dit wetsvoorstel brengt geen extra lasten met zich mee wat betreft toezicht, controle en administratie. De aanpassing van de iIOW met de nota van wijziging zodat het recht op IOW altijd prevaleert en dat samenloop met IOAW mogelijk wordt, brengt voor de gemeenten mogelijk extra uitvoeringskosten met zich mee. Daarbij komt echter dat het eerst ontstane recht niet meer prevaleert. Dat betekent een vermindering van uitvoeringskosten voor de gemeenten nu in alle gevallen de IOW-uitkering prevaleert. Alleen de situatie waarbij de IOAW-uitkering hoger is dan de IOW-uitkering – en de gemeenten dus de IOW-uitkering vanuit de IOAW moeten aanvullen- brengt mogelijk extra uitvoeringskosten voor de gemeenten met zich mee. Deze situatie zal zich – zoals gezegd – echter niet vaak voordoen. Per saldo zal voor de gemeenten de mogelijke toename van de uitvoeringskosten wegvallen tegen de vermindering hiervan. Voor het UWV betekent de aanpassing van de iIOW dat in alle gevallen recht op IOW-uitkering bestaat. Dit zou mogelijk extra uitvoeringskosten met zich mee kunnen brengen. Het UWV hoeft echter niet meer te onderzoeken of er voor betrokkene een mogelijk eerder recht op IOAW bestond. Dit betekent een vermindering van de uitvoeringskosten voor het UWV. Ook voor het UWV geldt dat de mogelijke toename van de uitvoeringskosten wegvallen tegen de vermindering hiervan.

2 ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel C onder 2 en 3

De leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie en de SP vragen welke inkomensbestanddelen onder «overige inkomensbestanddelen» worden verstaan. De leden van de CDA-fractie vragen of bijvoorbeeld inkomsten uit huur of onderhuur, of een ontslagvergoeding onder deze definitie vallen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of hier ook stamrechtuitkeringen onder vallen. De leden van de SP-fractie vragen een compleet overzicht en indien dat niet mogelijk is een compleet overzicht van wat niet onder «overige inkomensbestanddelen» wordt verstaan.

In het inkomensbesluit op grond van de IOW zal worden geregeld wat onder het begrip «overige inkomensbestanddelen» moet worden verstaan. Dit inkomensbesluit zal naar analogie met de bestaande inkomensbesluiten op grond van de IOAW, Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet (Anw) en TW worden opgesteld. Inkomsten uit huur of onderhuur vallen niet onder de definitie «overige inkomensbestanddelen». Een éénmalige ontslaguitkering die door de werkgever aan de werknemer wordt verstrekt, wordt evenmin verrekend met de IOW-uitkering. Dit geldt ook voor periodieke uitkeringen uit een stamrecht dat met een eenmalige ontslagvergoeding (door de werkgever) ten behoeve van een werknemer is aangekocht. Aan het stamrecht worden de volgende voorwaarden gesteld, willen de periodieke uitkeringen niet worden gerekend tot inkomen in verband met arbeid, namelijk dat (1) het stamrecht moet zijn aangekocht uit een eenmalige uitkering wegens de beëindiging van de dienstbetrekking, (2) de werknemer dient aan te tonen dat hij deze eenmalige uitkering naar eigen goeddunken kan besteden.

Zoals gezegd wordt voor het opstellen van het inkomensbesluit op grond van de IOW aangesloten bij de bepalingen in de inkomensbesluiten op grond van de AOW, Anw, TW en de IOAW. Dat betekent dat als «overige inkomensbestanddelen» onder andere worden beschouwd loondervingsuitkeringen, zoals bijvoorbeeld uitkeringen op grond van de WW, WAO, WIA, ZW, en Wajong, uitkeringen die ten behoeve van de werknemer in het kader van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst zijn afgesloten en die naar aard en strekking overeenkomen met loondervingsuitkeringen en uitkeringen op grond van een pensioenregeling of daarmee gelijkgesteld. Overigens wordt met een nota van wijziging op de iIOW het begrip «overige inkomensbestanddelen» voor de duidelijkheid gewijzigd in «overig inkomen».

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven