nr. 5
NADER RAPPORT
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 16 februari 2009, aangeboden
aan de Koningin door de minister van Justitie, mede namens de staatssecretaris
van Verkeer en Waterstaat.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 juli
2008, nr. 08.002046, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 30 juli 2008, nr. W03.08.0260/II, bied ik U hierbij
aan.
1. Het ontwerp geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken
van inhoudelijke opmerkingen.
2. De redactionele kanttekeningen zijn, met uitzondering van de kanttekening
bij artikel 650, derde lid, verwerkt. Het voorgestelde artikel 8:650, derde
lid, BW bepaalt dat de werking van de beschikking wordt opgeschort totdat
de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep
is beslist. De formulering van deze bepaling is in overeenstemming met aanwijzing
voor de regelgeving 160. Uit de toelichting op deze aanwijzing blijkt dat
de opschortende werking in beginsel geldt voor de periode waarbinnen bezwaar
kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld bij de administratieve rechter.
Uit het systeem van de Awb vloeit voort dat de schorsende werking zowel in
de bezwaarfase als de beroepfase geldt. Dit wordt bevestigd in de rechtspraak
(Vz. ABRvS 18 april 2006, LJN: AW3965). Een verwijzing naar de bezwaarfase
in artikel 650, derde lid, is derhalve overbodig.
3. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om nog enkele wijzigingen
van redactionele aard in de toelichting aan te brengen die niet het gevolg
zijn van het advies van de Raad van State.
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin