31 874
Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang

nr. 12
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 25 mei 2009

Vooraf

De Tweede Kamer heeft in reactie op de Nota naar aanleiding van het Verslag en de Nota van Wijziging nadere vragen gesteld. In onderhavige Nota naar aanleiding van het nader verslag wordt ingegaan op de vragen die de Kamerleden stellen. Hierbij is zoveel mogelijk de indeling in het nader verslag aangehouden.

1. Noodzaak tot aanpassingen in het stelsel

De fracties van GroenLinks en de ChristenUnie verzoeken om inzicht in de kostenoverschrijding bij de gastouderopvang, buitenschoolse opvang en dagopvang mede in relatie tot de groei van deze vormen van opvang.

Mede op basis van onderzoek van het SEO heeft het kabinet geconstateerd dat de regeling in de Wet Kinderopvang, zeer gevoelig was voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor het kabinet was dat de eerste en belangrijkste reden voor de onderhavige wetswijziging. De kostenoverschrijding waar naar wordt gevraagd, kwam daar bij. In de begroting 2008 is op totaalniveau geraamd en niet per opvangsoort. In de beleidsinformatie over de uitgaven kinderopvang van de Belastingdienst werd tot 2008 slechts onderscheid gemaakt tussen dagopvang en buitenschoolse opvang. Gastouderopvang werd niet als aparte categorie in beeld gebracht maar werd meegenomen als onderdeel van de dagopvang. In de raming van de uitgaven in de begroting 2008 zijn de uitgaven dus niet onderverdeeld naar soort opvang. Er is wel informatie beschikbaar over aantallen kinderen in de gastouderopvang. Analyse van de groei van het aantal kinderen in de verschillende opvangsoorten maakt duidelijk dat de groei van de afgelopen jaren voor een belangrijk deel wordt verklaard door de toename van het gebruik van gastouderopvang. De groei van het gebruik van gastouderopvang tussen 2005 en 2008 was ruim 400%. De groei van het gebruik van dagopvang en buitenschoolse opvang was circa 40%, respectievelijk circa 100%. Daaruit kan worden afgeleid dat de overschrijding voor een groot deel werd veroorzaakt door ontwikkelingen in de gastouderopvang. Een belangrijke factor daarbij is de substitutie van reeds bestaande informele naar formele gastouderopvang (Research voor Beleid (2008) en CPB (2008)).

2. Structuurwijzigingen aan het kinderopvangstelsel

2.1 Gastouderopvang

De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat het mogelijk wordt om te kiezen tussen opvang bij de gastouder of bij de vraagouder. Zij vragen of de staatssecretaris kan bevestigen dat daarmee de doelgroep die afhankelijk is van flexibele opvang, dan wel bewust kiest voor opvang aan huis, voldoende wordt bediend.

Door gastouderopvang bij de vraagouder thuis mogelijk te maken wordt tegemoet gekomen aan de wens om ouders voldoende keuzevrijheid te geven. Of daarmee ook de ouders die een voorkeur hebben voor betaalde opvang aan huis voldoende worden bediend, is afhankelijk van vraag en aanbod van dit type opvang na invoering van het wetsvoorstel. Het kabinet verwacht dat er voldoende aanbod van gastouders zal zijn, aangezien gastouders bij een maximumprijs van € 5,– per uur economisch zelfstandig kunnen functioneren.

2.2 Aantallen kinderen en voorwaarden aan de opvanglocatie

• Aantallen kinderen

De CDA-fractie vraagt wat de overweging is om alleen bloedverwanten/aanverwanten in neergaande lijn van gastouder of partner tot 10 jaar mee te rekenen bij het maximumaantal van 6 kinderen en niet de kinderen tot en met 12 jaar.

Dit is geadviseerd door de partijen uit het veld die hierover een onderhandelingsakkoord hebben afgesloten. In de huidige systematiek van convenanten, beleidsregels en toetsingskaders, zoals die tot stand is gekomen in 2004 naar aanleiding van interventies door de Kamer bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel, wordt ervan uitgegaan dat de kwaliteitseisen zoveel mogelijk worden gebaseerd op opvattingen van het veld. De partijen in het veld hebben immers bij uitstek kennis van en ervaring met de pedagogische praktijk en de wijze waarop de opvang tot stand komt. Zo wordt ook draagvlak gecreëerd voor de kwaliteitscriteria. Ik zie geen redenen om in dit geval af te wijken van het advies van de convenantpartners.

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat in de Nota van Wijziging is opgenomen dat de gastouder 6 kinderen mag opvangen tot 10 jaar, inclusief de eigen kinderen. Zij stellen dat in het convenant voor gewone gastouders eigen kinderen meetellen tot 4 jaar en voor innovatieve gastouderopvang maximaal 6 niet-eigen kinderen mogen worden opgevangen, mits de achterwacht goed is geregeld. De leden vragen of het klopt dat het wetsvoorstel de huidige afspraken aanscherpt. Zo ja, wat betekent dat voor het inkomen van gastouders en het aanbod ervan? De leden van de CDA-fractie vragen naar een reactie op het aanscherpen van de ratio’s kind-leidster door de convenantpartijen.

Op mijn verzoek hebben de organisaties BOinK, de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang en de MOgroep een nieuw convenant gesloten over de gastouderopvang. Ook de eisen ten aanzien van het aantal kinderen zijn daarbij bekeken. Ten opzichte van de huidige situatie in de reguliere gastouderopvang is er in dit advies geen sprake van een aanscherping. Als een gastouder kinderen opvangt van 2 jaar of ouder mag zij in de toekomst zelfs zes kinderen opvangen (inclusief eigen kinderen) in plaats van nu vier (exclusief eigen kinderen). Alleen als een gastouder kinderen opvangt van 0 of 1 jaar mag zij, inclusief de eigen kinderen, maximaal vier kinderen opvangen, waarvan maximaal 2 van 0 jaar. Dit is slechts een beperkte aanscherping, die de convenantpartijen op grond van kwalitatieve overwegingen zijn overeengekomen. Ik kan me hierin goed vinden. Op basis van het tijdelijk besluit Innovatieve Gastouderopvang kunnen overigens wel meer kinderen worden opgevangen. Op dit moment maken echter relatief weinig gastouders gebruik van deze tijdelijke regeling.

• Opvanglocatie

De fracties van de SP en GroenLinks vragen zich af waarom wordt voorgesteld dat een gastouder niet meer dan op één plaats gastouderopvang mag bieden. De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet wordt toegestaan dat een gastouder zowel oppast op het eigen adres als op het adres van de vraagouder.

Op dit moment vindt de kwaliteitscontrole van de gastouderopvang plaats bij de gastouderbureaus. De GGD controleert de kwaliteit van de gastouderopvang indirect en uitsluitend op papier. Hierop is veel kritiek omdat deze papieren controle onvoldoende zicht zou bieden op de werkelijke kwaliteit van de gastouderopvang én daarnaast mogelijkheden biedt tot misleiding van de toezichthouder. Dit wetsvoorstel gaat ervan uit dat de gastouderopvang, net zoals de opvang in kindercentra, voldoet aan professionele kwaliteitseisen. Daarbij is een logische stap het toezicht te verbeteren door de GGD toezicht te laten houden op de opvanglocatie zelf. Dit betekent dat het aantal locaties waar de GGD in de toekomst toezicht op zal houden naar verwachting (ongeveer) zal verdubbelen. Als daarenboven zou worden toegestaan dat een gastouder op meer dan één locatie opvang kan bieden, wordt het aantal toezichtlocaties dermate groot dat GGD-toezicht ter plekke niet meer mogelijk is. Bovendien zouden dan ook de toezichtkosten per gastouder in de gastouderopvang onaanvaardbaar hoog worden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke wijze in het wetsvoorstel is geborgd dat ook ouders die hun kind bij een andere vraagouder thuis door een gastouder laten opvangen, in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag. De leden van de CDA-fractie vragen naar de overwegingen dat het voor een gastouder niet mogelijk is om in het geval zij oppast op het adres van een vraagouder, ook op te passen op buurkinderen.

In het geval de gastouder opvang aanbiedt op het adres van een vraagouder en deze opvang voldoet aan alle eisen die gelden voor gastouderopvang, wordt aan deze opvang geen beperking opgelegd in de zin dat uitsluitend kinderen mogen worden opgevangen van de ouders waar de opvang plaatsvindt. De gastouder mag dan ook opvang aanbieden aan bijvoorbeeld buurkinderen. De reeds aan de Kamer verzonden Nota van Wijziging blijkt op dit punt voor meerdere uitleg vatbaar. In het in artikel I, onderdeel A, voorgestelde artikel 1, eerste lid, wordt in onderdeel d immers gesproken van «op het woonadres van de ouder». Dit kan geïnterpreteerd worden als zou gastouderopvang bij een vraagouder zich beperken tot uitsluitend de kinderen van die vraagouder. Dat is nooit mijn bedoeling geweest. Om hierover geen misverstand te laten bestaan zal ik bij een tweede Nota van Wijzing het genoemde onderdeel d wijzigen in: «waarbij de opvang plaatsvindt op het woonadres van de gastouder of op het woonadres van een van de ouders».

2.3 Voorwaarden aan de gastouderbureaus

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer precies gestart zal worden met het transparant maken van de berekeningswijze van de uitvoeringskosten. Ook vragen de leden of de Kamer op de hoogte zou kunnen worden gehouden van de ontwikkeling als blijkt dat dit onvoldoende effect sorteert. De leden van de CDA-fractie willen weten hoe de berekeningswijze van de uitvoeringskosten transparant wordt gemaakt en op welke termijn en hoe lang de «proef» gaat duren. Wanneer acht de staatssecretaris het effect «onvoldoende»? De SP-fractie vraagt waarom niet wordt voorgesteld de uitvoeringskosten te maximeren en waarom het kabinet de ongelijkheid in de uitvoeringskosten die gastouderbureaus in rekening brengen niet direct een halt toeroept.

Er is in de kinderopvang gekozen voor een systeem van vraagfinanciering en keuzevrijheid van ouders. Om de positie van ouders (en gastouders) te versterken zal het kabinet inzetten op meer transparantie. De Wet kinderopvang biedt de mogelijkheid om eisen aan de administratie van gastouderbureaus te stellen zodat de bemiddelingskosten transparant worden. Ik ben voornemens dit te regelen via een ministeriële regeling. Met behulp van de informatie over de bemiddelingskosten kunnen ouders kiezen in hoeverre zij het tarief van een gastouderbureau en de bijbehorende dienstverlening van dat bureau de moeite waard vinden. Het vastleggen van de maximale hoogte van de bemiddelingskosten acht ik op dit moment niet wenselijk, aangezien het lastig is de hoogte en grondslag van dit maximum zo te kiezen, dat dit geen ongewilde effecten oproept. Ik houd echter de mogelijkheid open om in de toekomst alsnog een maximum in te stellen, indien de bemiddelingskosten niet in verhouding staan tot de kosten. Ik zal de bemiddelingskosten dan ook zorgvuldig monitoren.

3. Kwaliteit en toezicht

3.1 Kwaliteitseisen aan gastouders

• Opleidingseisen en- kosten

De leden van de CDA- en SP-fracties vragen waarom de gastouderopvang uitgesloten is voor aanvraag van opleidingsbudgetten die het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) verstrekt.

OCW heeft in totaal € 40 miljoen beschikbaar gesteld aan het BKK voor het programma «Excellente kinderopvang». Naast een opleidingsbudget waarop kindercentra vanaf 28 april 2009 een beroep kunnen doen, heeft BKK voor deskundigheidsbevordering van gastouders eveneens een reservering opgenomen in haar programma. Over de mogelijke invulling daarvan wordt nog gesproken.

De leden van de fracties van de SP en het CDA vragen wat acceptabele opleidingskosten zijn, of de gastouders een tegemoetkoming in de opleidingseisen kunnen verwachten. Verder vragen de fracties van de SP, PvdA, Christen Unie en het CDA naar de haalbaarheid van de opleidingseisen voor gastouders en de tijdige beschikbaarheid van het opleidingsaanbod. De leden van de CDA-fractie geven hierbij aan het aangekondigde voorstel omtrent de kwaliteitseisen te willen betrekken bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

Uitgangspunt is dat gastouders aan de deskundigheidseisen kunnen voldoen binnen een redelijke termijn, tegen redelijke kosten en tegen redelijke eisen. Vanuit dit vertrekpunt is het de bedoeling om aan gastouders eisen te stellen gericht op het bieden van voldoende zorg (MBO 2 helpende welzijn) en op het creëren van een veilige omgeving (EHBO, hygiëne, signalering kindermishandeling), die aansluit op de leefwereld van kinderen. Het streven van het kabinet is om de kosten voor de gastouder om te voldoen aan de nieuwe deskundigheidseis zo laag mogelijk te houden. Daarbij zal het gastouderbureau ook een deel voor zijn rekening moeten nemen. Op dit moment wordt onderzocht op welke manieren gastouders aan de deskundigheidseisen kunnen voldoen, wat dit kost en op welke wijze ze daarin tegemoet kunnen worden gekomen. Daarbij zijn er twee mogelijke routes: een mbo examinering en een erkende EVC procedure. De keuze voor de ene of de andere route is aan de gastouder zelf.

Het is voor een professioneel werkende gastouders haalbaar op tijd te voldoen aan de nieuwe deskundigheidseisen omdat de nadruk ligt op het erkennen van verworven kennis en vaardigheden van gastouders. Dat kan bijvoorbeeld ondermeer door een beoordeling van de professionaliteit van de gastouder in de opvangsituatie. Een ervaren gastouder die ongeschoold is, kan hierdoor voldoen aan de eisen. Op dit moment wordt de deskundigheidseis nader uitgewerkt.

De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris kan bevestigen dat een gemiddeld EVC traject zo’n €1 000 kost en hoe deze kosten zijn opgebouwd. In aansluiting hierop vragen de leden van de SP-fractie welk effect het kabinet verwacht dat de opleidingskosten zullen hebben op de tarieven en of wordt verwacht dat de gastouderbureaus de opleidingskosten zullen doorberekenen in de tarieven.

Het klopt dat een gemiddelde EVC procedure circa € 1000,– kost. De kosten die worden doorberekend aan de gastouder zijn echter fors lager. Dit is mogelijk doordat opleidingen in grote hoeveelheden worden ingekocht en het gastouderbureau ook een deel van de kosten op zich neemt.

• Omvang aanmeldingen en beschikbare opleiding- en toetscapaciteit

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel gastouders zich naar verwachting zullen aanmelden voor (bij)scholing tot professionele gastouder en hoeveel middelen het kabinet hiervoor heeft gereserveerd.

Het kabinet heeft middelen gereserveerd teneinde de opleidingskosten voor gastouders beperkt te kunnen houden. De hoogte van dit gereserveerde bedrag kan ik met het oog op de stand van de onderhandelingen met aanbieders van deze opleidingen op dit moment niet geven.

De CDA-fractie vraagt of er voldoende opleidings- en toetscapaciteit is om de mensen geschikt te verklaren voor het gastouderschap.

Een belangrijke randvoorwaarde bij de uitwerking van de deskundigheidseisen is dat de hiervoor benodigde infrastructuur snel beschikbaar is. Daarom wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande infrastructuur. In het geval van de mogelijke routes mbo examinering en EVC procedure, zullen zoveel mogelijk erkende aanbieders van mbo examens en EVC procedures betrokken worden om zo de maximale capaciteit te genereren. Momenteel is de inschatting dat het aanbod straks voldoende en op tijd beschikbaar is. Er zal een centraal punt komen waar gastouderbureaus hun gastouders kunnen aanmelden, waar alle benodigde informatie te vinden is en het aanbod voor de gastouders samenkomt.

Welke mogelijkheden hebben de ouders zelf om te kunnen beoordelen of gastouders geschikt zijn om gastouder te zijn, vragen de leden van de CDA-fractie.

Aan het gastouderbureau wordt een wettelijke verplichting opgelegd om te beoordelen of zijn gastouders in staat zullen zijn te voldoen aan de deskundigheidseisen. Het gastouderbureau wordt verplicht de ouder over dit oordeel te informeren voor ingang van het overgangsjaar 2010. Het gastouderbureau loopt een financieel risico als het een gastouder aanbiedt die aan het einde van het overgangsjaar niet voldoet aan de kwaliteitseisen (zie ook het antwoord in paragraaf 4.2). Vervolgens wordt de gastouder aangemeld voor de examinering of de EVC procedure. Dit moet voor een nader te bepalen datum gebeuren. Voor de ouder is op dat moment duidelijk dat zowel het gastouderbureau als de gastouder er voldoende vertrouwen in hebben dat de gastouder zal voldoen aan de deskundigheidseisen. Ik zal bovendien bevorderen dat een ouder zelf een oordeel vormt door hierover tevens een gesprek te voeren met de gastouder.

3.3 Toezicht

De PvdA-fractie verzoekt om inzicht in de achterstand op de controle van kinderdagverblijven.

Uit het rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht Kinderopvang 2007» van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) blijkt dat in 2007 de GGD bij nieuwe opvanglocaties direct na melding 62% van de dagopvang en 63% van de gastouderbureaus heeft bezocht. Bij het reguliere jaarlijks onderzoek of onderzoek binnen drie maanden na aanvang van exploitatie waren deze percentages bij nieuwe locaties respectievelijk 84% van de dagopvang en 76% van de gastouderbureaus. Verklarende factor hiervoor is ook dat het aantal nieuwe locaties van zowel kindercentra als gastouderbureaus dat door de GGD in 2007 geïnspecteerd moet worden sterk is toegenomen. Over het jaar 2008 zijn nog geen gegevens beschikbaar.

Daarnaast blijkt uit dit rapport van de IvhO dat de helft van de gemeenten onvoldoende handhavingacties laat volgen op de gerapporteerde tekortkomingen in de GGD-inspectierapporten. In mijn brief van 20 maart jl. (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 322) heb ik u laten weten welke maatregelen ik neem om dit te verbeteren

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie welke gemeenten het goed doen en welke niet en wordt gevraagd op welke wijze de staatssecretaris de Gemeenten gaat aanspreken als blijkt dat ze het niet goed doen.

De IvhO geeft in haar jaarlijkse rapporten over toezicht en handhaving kinderopvang een algemeen landelijk beeld, dat betrekking heeft op de uitvoering door alle gemeenten en niet op individuele gemeenten. Om aan te kunnen geven welke individuele gemeenten het goed doen en welke niet, zal de IvhO een aanvullend onderzoek uitvoeren. Daarbij zullen de gegevens over het jaar 2008 worden betrokken. De IvhO zal voorts met gemeenten (die de GGD verplicht als toezichthouder heeft) die hun taak niet goed uitvoeren, gerichte (dwingende) afspraken tot herstel maken. Tevens zal de VNG in het kader van het project «Toezicht en handhaving kinderopvang» in samenwerking met de IvhO specifiek die gemeenten ondersteunen waarvan duidelijk is dat de prestaties met betrekking tot het toezicht en vooral de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang achterblijven.

De leden van het CDA vragen of het de staatssecretaris bekend is in hoeveel gevallen er is opgetreden tegen overtredingen van de wet door gastouderbureaus door middel van sancties of boetes.

Gemeenten leveren de IvhO via gemeentelijke verslagen informatie over de uitvoering van het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van gastouderopvang. Dit omvat tevens de sancties en boetes gericht op tekortkomingen in de kwaliteit van de Kinderopvang. Uit (validatie)onderzoek van de IvhO blijkt dat gemeenten te weinig handhaven en dat daarnaast de informatie van gemeenten niet altijd betrouwbaar is. Ik heb daarom de IvhO gevraagd om gerichte verbeterafspraken (incl. termijnen) met de gemeenten te maken. Deze afspraken kunnen wat betreft inhoud en hersteltermijn variëren naar gelang de aard van de tekortkomingen.

Uit onderzoek van de IvhO blijkt dat gemeenten over 2006 meldden:

• 56 keer een schriftelijke waarschuwing en 55 keer een aanwijzing te hebben gegeven;

• 2 keer een locatie verboden om in exploitatie te gaan;

• 4 keer is er een locatie te hebben verwijderd uit het register.

Over 2007 gaven de gemeenten aan:

• 98 keer een schriftelijke waarschuwing en 47 keer een aanwijzing te hebben gegeven;

• 15 keer een van de volgende sancties te hebben opgelegd: schriftelijk bevel, verlenging van schriftelijke bevel, verbod om in exploitatie te nemen, verbod om exploitatie voort te zetten, bestuurlijke boete, uit register verwijderden;

• 1 keer een van de volgende sancties te hebben opgelegd: hanteren bestuursdwang, opleggen dwangsom, strafrechtelijke opsporing.

Deze sancties en boetes staan los van het SIOD onderzoek, dat was gericht op het misbruik en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslagen.

De leden van de SP-fractie willen weten hoeveel extra middelen de GGD vanaf 2010 voor deze taak krijgt en waarom het geld bedoeld voor toezicht en handhaving niet wordt geoormerkt.

Op dit moment wordt in opdracht van de VNG en GGD NL een aantal scenario’s ontwikkeld over de extra kosten voor kwaliteit en toezicht vanwege de herziening van het stelsel van gastouderopvang per 2010. De gemeenten zullen vanwege deze herziening, waarbij de GGD de gastouderopvang direct zal inspecteren, structureel extra geld ontvangen voor toezicht en handhaving. De hoogte van de kosten hangt echter vooral af van de mate waarin gastouders zich zullen gaan registreren. Vandaar dat ik zal gaan monitoren hoeveel gastouders er vanaf 2010 worden geregistreerd. Gemeenten ontvangen voor het uitvoeren van hun taken budget van het Rijk. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de decentralisatie naar gemeenten sterk zal worden bevorderd. In dat kader heeft het kabinet besloten het aantal doeluitkeringen met de helft te verminderen. Vandaar dat het budget dat in het gemeentefonds wordt gestort bedoeld voor toezicht en handhaving niet wordt geoormerkt

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering staat tegenover een onafhankelijk toezichthouder voor de kinderopvangbranche en tegenover het versterken van de inspraak- en medezeggenschapspositie van de ouder of de oudercommissie. Verder vragen zij of er ook andere opties worden onderzocht

Het is nog te vroeg daar een besluit over te nemen. In mijn brief van 3 december 2008 ben ik ingegaan op het functioneren van de kinderopvangmarkt. Ik heb daarbij gemeld dat de NMa de kinderopvangmarkt zal onderzoeken vanuit het perspectief van de Mededingingswetgeving. De onderzoeksresultaten verwacht ik later dit voorjaar. Op basis van de resultaten daarvan zal ik besluiten of en zo ja welke maatregelen nodig zijn.

4. Tegengaan misbruik en oneigenlijk gebruik

4.1 Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen wat de sancties zijn die getroffen kunnen worden bij overtreding van de wet Kinderopvang door misbruik en fraude. De leden van de PvdA-fractie vragen met het oog op misbruik door gastouderbureaus of met het voorliggende nieuwe voorstel we de juiste mensen en bureaus op de juiste plek hebben voor het juiste tarief.

Het kabinet treft een groot aantal maatregelen om misbruik en oneigenlijk gebruik bij gastouderopvang tegen te gaan. De belangrijkste daarvan zijn:

• Malafide gastouderbureaus zijn vooral actief in het formaliseren van informele opvang. Dit wordt met dit wetsvoorstel minder gemakkelijk gemaakt.

• De bestaande gastouderbureaus worden behandeld als nieuw en in het register ingeschreven met een voorlopige status. Als ze niet binnen een jaar aan de nieuwe eisen voldoen vervalt hun voorlopige inschrijving per direct, zonder (langdurig) handhavingtraject door de gemeente.

• Alleen opvang die aan de eisen voldoet, wordt opgenomen in het register. Niet-geregistreerde opvang komt niet voor een toeslag in aanmerking.

• Er komt één register in plaats van de 445 bestaande gemeentelijke registers. GGD en Belastingdienst zijn daardoor beter in staat toezicht te houden.

• Aan gastouders en aan de medewerkers van gastouderbureaus worden deskundigheidseisen gesteld.

• Betalingen kunnen niet meer in het onderlinge verkeer tussen gastouder en ouder plaatsvinden, maar verlopen via het gastouderbureau. Dit maakt betere controle door de Belastingdienst mogelijk.

• De uitvoeringskosten van het gastouderbureau worden transparant.

• Gastouders worden object van toezicht door de GGD. Het papieren toezicht bij het gastouderbureau behoort tot het verleden.

• Inwonende personen kunnen geen gastouders zijn voor kinderen op hetzelfde woonadres

• Gastouders moeten 18 jaar of ouder zijn.

Op grond van deze maatregelen mag worden verwacht dat na invoering van het wetsvoorstel veel gastouderbureaus en gastouders die op dit moment misbruik of oneigenlijk gebruik maken van de regeling, uit het systeem zullen verdwijnen. Misbruik en oneigenlijk gebruik kan echter nooit helemaal voorkomen worden.

De Wet kinderopvang bevat geen specifieke sancties in relatie tot misbruik. Het is immers naar zijn aard niet goed mogelijk om misbruik op voorhand scherp te definiëren/normeren. Fraude, zoals valsheid in geschrifte of verduistering, kan worden aangepakt langs de gebruikelijke strafrechtelijke weg. Daarbij kunnen ook civiele sancties in beeld zijn, zoals een vordering wegens onrechtmatige daad. Het algemene recht bevat diverse mogelijkheden om fraude te adresseren. Hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang bevat wel sancties betrekking hebbend op een handelen in strijd met specifieke wettelijke voorschriften. Het college van Burgemeester en Wethouders kan ondermeer de houder van een kinderopvangvoorziening een bestuurlijke boete opleggen. Verwijtbaarheid staat daarbij centraal (zie artikel 72 Wet kinderopvang). Een bestuurlijke boete is overigens niet de weg indien sprake is van opzettelijke of roekeloze overtreding die een direct gevaar veroorzaakt voor personen: dan komt het strafrecht in beeld. Zoals ook al in de memorie van toelichting is uiteengezet, bevat het voorgestelde aangepaste wettelijk instrumentarium juist een samenstel van voorzieningen die misbruik en fraude naar verwachting in hoge mate zullen tegengaan.

4.2 Opname in het register, indien aan de kwaliteitseisen is voldaan

• Opname in het register

De leden van het CDA vragen of de staatssecretaris kan garanderen dat er een hardheidsclausule is voor gastouders en vraagouders die buiten hun schuld om niet op tijd geregistreerd worden, zodat dit geen gevolgen heeft voor hun recht op kinderopvangtoeslag. Zij vragen wie in dat geval bepaalt of het bezwaar rechtmatig is. De leden van de CDA-fractie en GroenLinks-fractie vragen wat er gebeurt als een gastouder voor het einde van het jaar niet aan de eisen voldoet.

Een hardheidsclausule is niet in het wetsvoorstel opgenomen. Wel is bij een tweede nota van wijziging geregeld dat niet alleen de ouders een financieel risico lopen, maar ook de gastouderbureaus als zij een gastouder aanbieden die aan het eind van de overgangsperiode niet aan de eisen blijkt te voldoen. Gastouderbureaus worden verplicht om aan alle ouders te laten weten, nog voor het overgangsjaar van start gaat (1 januari 2010), of hun gastouder naar verwachting aan het eind van de overgangsperiode aan de eisen zal voldoen. Het gastouderbureau wordt ook verplicht om zich regelmatig op de hoogte te stellen van de inspanningen van de gastouder om aan de eisen te voldoen. Het gastouderbureau wordt tenslotte verplicht om de ouder er tijdig van op de hoogte te stellen als een redelijk vermoeden bestaat dat de gastouder toch niet tijdig aan de eisen zal voldoen. Het gastouderbureau moet in dat geval het mogelijke doen om een ouder een andere gastouder aan te bieden, die naar verwachting wel aan de eisen zal voldoen. Los hiervan hebben de ouders ook zelf een verantwoordelijkheid en moeten zij ook zelf inschatten of hun gastouder tijdig aan de nieuwe eisen zal voldoen. Indien aan het einde van het overgangsjaar blijkt dat de gastouder onverwacht toch niet aan de eisen voldoet, kan de ouder de aan het gastouderbureau betaalde bemiddelingskosten terug eisen. De ouder moet dan wel rekening houden met een terugvordering door de Belastingdienst. Het regelen van een hardheidsclausule zou de weg open zetten voor alle gastouders (en vraagouders) die niet op tijd hun kwalificatie hebben weten te behalen, ook als zij dat aan zichzelf te wijten hebben. In geval een terugvordering daadwerkelijk als pertinent onredelijk en onbillijk aangemerkt zou moeten worden, staat voor de vraagouder de weg naar de bestuursrechter open.

• Rol van de GGD

De leden van de SP, CDA en PvdA fracties vragen zich af of de GGD voldoende capaciteit heeft om naast de gastouderbureaus ook nog de gastouders te controleren ten behoeve van de inschrijving in het landelijk register.

De controle door de GGD is een absolute voorwaarde om in de situatie na invoering van de nieuwe regels te kunnen worden ingeschreven in het landelijk register. Zie artikel 45, derde lid, van de Wet kinderopvang, nieuw: het onderzoek ex art.62 moet hebben plaatsgevonden voordat exploitatie kan aanvangen. Artikel 46, tweede lid, nieuw, bepaalt dat pas als uit dit onderzoek is gebleken dat de voorziening redelijkerwijs conform de wet zal worden geëxploiteerd, het college van B en W zorg moeten dragen voor inschrijving in het register. Uitzonderingen op deze regel zijn niet voorzien.

Daarnaast geldt dat GGD Nederland om de implementatie van wetsvoorstel te versoepelen, een plan heeft ingediend waardoor het al in 2009 mogelijk wordt om de naar verwachting benodigde GGD-inspecteurs te werven en op te leiden.

De leden van de GroenLinks-fractie en de CDA-fractie willen weten wat er gebeurt als de termijn van 10 weken waarop gemeenten een besluit genomen moeten hebben over een aanvraag tot inschrijving in het register, wordt overschreden. In aansluiting hierop vraagt de CDA-fractie of het gastouderbureau of de gastouder, in het geval van overschrijding, dan een voorwaardelijke inschrijving in het register krijgt. Ook vragen zij naar de termijnen voordat een gemeente kan overgaan tot uitschrijving uit het register.

Er zal geen voorwaardelijke inschrijving plaatsvinden. Indien de GGD niet binnen de termijn van 10 weken een bezoek aflegt zal het college van B en W niet tijdig kunnen beslissen op de aanvraag tot exploitatie (artikel 45 en 46 nieuw). Op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen geldt dat de aanvrager het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke kan stellen. Dan heeft het bestuursorgaan nog twee weken om straffeloos te beschikken. Gebeurt dit niet dan gaat er een dwangsom lopen. Daarnaast wordt de burger in staat gesteld snel een rechterlijke uitspraak van de rechter te krijgen Bij het uitblijven van een tijdig besluit kan de burger, zonder eerst bezwaar in te dienen, zich rechtstreeks tot de rechter wenden.

De verwijdering uit het register, en dus de uitschrijving uit het register, zal in een amvb worden geregeld. De termijn waarop uitschrijving zal plaatsvinden is afhankelijk van de situatie. Als de exploitatie wordt gestaakt omdat de opvang wordt opgeheven of omdat het college van B en W op grond van artikel 66 van de Wet kinderopvang verbiedt de exploitatie voor te zetten zal uitschrijving gebeuren met ingang van de datum waarop de exploitatie eindigt. Indien een gastouderbureau de exploitatie moet staken zal voor de voorziening van gastouderopvang een uitlooptermijn voor de uitschrijving gelden.

De leden van de CDA-fractie vragen welke tekortkomingen in gestelde eisen meetellen bij de beoordeling van gastouders en gastouderbureaus en op welke wijze. Ook vragen de leden van de CDA-fractie naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de gesprekken over het verbeteren van het handhavingsbeleid van de gemeenten.

De GGD zal zowel de gastouder als het gastouderbureau controleren. De gastouder zal getoetst worden op de omgang met de kinderen, de risico inventarisatie, de passendheid van de woning en het aantal aanwezige kinderen. Een gastouder (en de volwassen huisgenoten) moet daarnaast beschikken over een VOG en 18 jaar of ouder zijn. Daarnaast zal worden gekeken of een bewijs aanwezig is dat wordt voldaan aan de beroepskwalificatie-eisen. Het gastouderbureau zal getoetst worden op de aanwezigheid van een pedagogisch beleidsplan, risico inventarisaties van alle aangesloten gastouders, het aantal bemiddelingsmedewerkers en het aantal gesprekken dat een bureau met de gastouder/vraagouder jaarlijks heeft. Daarnaast gelden de wettelijke eisen van VOG (houder van gastouderbureau en bemiddelingsmedewerkers), informatieverstrekking aan ouders en de oudercommissie en moet er een klachtenregeling zijn.

De VNG heeft aangegeven de nodige initiatieven tot verbetering in gang te hebben gezet. Via onder meer gerichte ledenbrieven, bijeenkomsten van de VNG- en GGD NL gaan zij de zorgen over het gebrek aan handhaving door gemeenten onder de aandacht brengen van bestuurders en ambtenaren van gemeenten. Ook zal de VNG direct gemeenten gaan ondersteunen bij de versnelling van de procedure van handhaving. Daarnaast zal de VNG in het kader van het project «Toezicht en handhaving kinderopvang» in samenwerking met de IvhO specifiek die gemeenten ondersteunen waarvan duidelijk is dat de prestaties met betrekking tot het toezicht en vooral de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang achterblijven.

Het CDA vraagt wat de staatssecretaris vindt van het idee een link te maken in het register naar het desbetreffende GGD-rapport waarmee de ouder direct de informatie te zien krijgt.

Dit idee ondersteunt mijn beleid. Het wordt mogelijk om in het register door «te linken» naar het meest actuele GGD-rapport van alle kindercentra, gastouderbureaus en gastouders. Ouders kunnen zich zo snel op de hoogte stellen van de kwaliteit van de opvang waar zij gebruik van (willen gaan) maken. Overigens zijn de GGD-rapporten ook nu al openbaar.

5. Financiële beheersbaarheid

5.1. Een relatie tussen het aantal uren arbeid en het aantal uren kinderopvangtoeslag

De leden van de SP-fractie blijven van mening dat de kinderopvangtoeslag gekoppeld moet worden aan het aantal gewerkte uren. De leden vragen zich af waarom niet wordt overwogen dat het gastouderbureau hierin een rol krijgt door de ouders een opgave van het aantal gewerkte uren te vragen. De Belastingdienst zou dit streekproefsgewijs achteraf kunnen controleren.

De Commissie Kinderopvang constateert in het rapport «Van beter subsidiëren naar beter organiseren» dat zolang niet is voldaan aan de voorwaarde van een betrouwbare urenregistratie een koppeling van het aantal gewerkte uren aan de kinderopvangtoeslag niet uitvoerbaar is. Voor een groep ouders met name ondernemers en zzp’ers is een sluitende koppeling tussen gewerkte uren en gedeclareerde uren kinderopvangtoeslag niet mogelijk aangezien bij hen geen sprake is van een werkgever-werknemersrelatie., Bovendien liggen de kosten van een dergelijke maatregel mogelijk hoger dan de baten. Het kabinet neemt deze constatering te harte. Bezien zal worden in hoeverre het mogelijk is op termijn te komen tot een betrouwbare urenregistratie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of met de Nota van Wijziging ook het maximum van 12 uur per week in zijn geheel is komen te vervallen. De leden van de SP-fractie vinden het terecht dat het kabinet zich zorgen maakt over het excessief hoge aantal toeslaguren die in redelijkheid niet meer in relatie kunnen staan tot het aantal gewerkte uren. Zij vragen zich dan ook af waarom het maximum aantal toeslaguren niet in de wet wordt opgenomen.

Met het niet introduceren van de thuisopvang is inderdaad ook het maximum van 12 uur in zijn geheel komen te vervallen. Het maximum te declareren aantal uren kinderopvang per kalendermaand voor de andere soorten opvang die gehandhaafd blijven, zal worden geregeld in het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang. Daartoe is momenteel een conceptbesluit tot wijziging van het besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang in voorbereiding.

6. Financiële gevolgen

6.1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vinden, gelet op het voorliggende gewijzigde wetsvoorstel en de al eerder gedane aanpassingen aan de ouderbijdrage, dat er rust moet komen aan het kinder- en gastouderfront. De leden vragen de staatssecretaris of zij hen op dit punt kan geruststellen.

Het kabinet neemt het advies van de commissie Kinderopvang te harte om zoveel mogelijk te streven naar stabiliteit in het stelsel. In de kabinetsreactie op dit advies wordt aangegeven dat het kabinet dan ook geen nadere (grote) stelselwijzigingen zal invoeren anders dan het wetsvoorstel gastouderopvang en het wetsvoorstel rondom harmonisatie.

Wel moet hierbij worden aangetekend dat de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang een aanzienlijke onzekerheidsmarge kent. Daarnaast zijn de veronderstelde gedragseffecten als gevolg van de maatregelen in het wetsvoorstel met onzekerheid omgeven. Uit hoofde van de budgettaire beheersbaarheid kunnen derhalve nieuwe beleidswijzigingen niet volledig worden uitgesloten.

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat de aanleiding is geweest om de thuisopvang niet te introduceren en waarom dat voorstel niet al in de eerste versie van het wetsvoorstel is opgenomen.

Ik verwijs u hiervoor naar de Memorie van Toelichting bij de Nota van Wijziging en de Nota naar aanleiding van het (eerste) verslag.

6.2 Budgettaire gevolgen van het niet introduceren van de thuisopvang

De fracties van de PvdA, SP, CDA en GroenLinks hebben verschillende vragen gesteld over de budgettaire consequenties als gevolg van het schrappen van de thuisopvang.

Het niet introduceren van de thuisopvang zorgt ervoor dat de werkelijke uitgaven aan kinderopvang binnen de reeds vastgestelde budgettaire kaders worden ingepast. Enerzijds leidt het niet meer invoeren van de categorie thuisopvang tot een besparing. Anderzijds worden er kosten gemaakt voor het flankerend beleid. Zo wordt het tarief voor de gastouderopvang verhoogd ten opzichte van het eerdere wetsvoorstel van € 4,– naar € 5,–. Daarnaast wordt gastouderopvang bij de vraagouder thuis mogelijk. Bovendien is de raming van de kinderopvangtoeslag met meer dan normale onzekerheden is omgeven (met opwaartse risico’s). Zo heeft zich de afgelopen jaren een zeer sterke groei voorgedaan die niet was voorzien. Ook het geraamde budgettaire effect van de getroffen maatregelen bij de ouderbijdragetabel en de gastouderopvang is niet exact in te schatten.

6.3 Ontwikkelingen bij ongewijzigd beleid

De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe reëel het is om te veronderstellen dat vanaf 2009, 212 000 kinderen gebruik maken van de gastouderopvang.

Uit de realisatie van 2008 blijkt dat in 2008 rond de 200 000 kinderen gebruik maken van de gastouderopvang. Het CPB voorspelt nog wel een groei van de uitgaven in 2009, maar verwacht dat de groei in de jaren daarna afvlakt. Reden daarvoor is dat het CPB verwacht dat de participatie van vrouwen tussen de 20 en 45 jaar de komende jaren veel minder hard zal groeien dan in het verleden, dat het aanbod de vraag grotendeels heeft ingehaald en het aantal kinderen met enkele procenten zal afnemen. Overigens zijn deze ramingen met onzekerheid omgeven.

6.4 Maatregelen in de maximumuurprijs en in het aantal toeslaguren

De leden van de SP-fractie vragen waarop de verwachting van het kabinet is gebaseerd dat door het stellen van een maximumuurprijs een remmende werking op de prijsvorming zal uitgaan.

Binnen de wet Kinderopvang is bewust voor vraagfinanciering en keuzevrijheid van ouders gekozen, waarbij een systematiek met een plafond geldt. Tot dit plafond, de maximum uurprijs, zijn de werkelijke kosten subsidiabel. Daar de kosten boven de maximum uurprijs niet worden vergoed, gaat er van dit plafond een remmende werking op de uurprijs uit. Het kabinet gaat er daarbij vanuit dat alle partijen hun bijdrage leveren om de kinderopvang betaalbaar en toegankelijk te houden: ouders, werkgevers en de overheid. Hierbij mag minimaal van de ondernemers een redelijke prijsontwikkeling worden verwacht. Oudercommissies spelen daarbij ook een rol doordat zij op grond van artikel 60 van de wet Kinderopvang in de gelegenheid zijn gesteld over voorgenomen wijzigingen in prijzen en openingstijden advies te geven.

Verder vragen de leden van de SP-fractie of de uurprijs van € 5,– vol-doende voor de gastouders is om hun werk uit te kunnen voeren.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor een verhoging van de maximumuurprijs voor gastouderopvang, ondanks dat het SCP stelt dat ouders zich niet zozeer door de prijs laten leiden als wel door vertrouwen in de opvang(ouder). Ook vragen de leden van de CDA-fractie op grond van welke onderbouwing is gekozen voor een tarief van € 5,– en wat de argumentatie is om de thuisopvang te laten vervallen maar vervolgens wel de maximumprijs naar € 5,– op te trekken gepaard met nog hogere eisen.

Het kabinet heeft besloten het tarief voor professionele opvang te ver-hogen van € 4,– naar € 5,– per uur, om de ontwikkelingsmogelijkheden van deze vorm van opvang te ondersteunen.

6.5 Het keuzepatroon van de ouders

De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen naar de effecten als gevolg van het schrappen van de thuisopvang op de vraag-en gastouders, voorheen vallend onder de informele gastouderopvang van € 2,50, en naar de effecten op het gebruik van de kinderopvangregeling.

Nu het kabinet afziet van het voornemen om een nieuwe categorie thuisopvang te introduceren, blijven de «professionele» gastouders over. In de eerste Nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 8.3) wordt aangegeven dat ongeveer de helft van de circa 200 000 kinderen in de gastouderopvang voorheen in informeel verband werd opgevangen. Geschat wordt dat de kinderen die nu in de gastouderopvang worden opgevangen zich zullen verdelen over: informele opvang (circa 45%), gastouderopvang «nieuwe stijl» (circa 35%) en kindercentrum (circa 20%). De veronderstelde gedragseffecten door de maatregelen in het wetsvoorstel blijven echter onzeker.

7. Overige onderwerpen

7.1 Commissie van Rijn

De leden van de CDA-fractie vragen naar de reactie van de staatssecretaris op het voorstel van de commissie Van Rijn: een eigen bijdrage per maand gekoppeld aan minder steile afbouw van toeslag per uur en introductie van een minimale eigen bijdrage per uur.

De kabinetsreactie commissie Van Rijn is op vrijdag 15 mei naar de Kamer verstuurd. Voor antwoord op uw vraag verwijs ik naar deze brief.

7.2. Rondetafelgesprek 11 maart

De GroenLinks fractie vraagt naar de resultaten van het gesprek met het Waarborgfonds.

Inmiddels is een afschrift van mijn antwoord (datum 8 mei 2009) op de brief van het Waarborgfonds naar de Kamer gestuurd. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.

7.3 Overzicht van ministeriële regelingen

De leden van de CDA-fractie vragen een overzicht van de nog te verwachten ministeriële regelingen.

Mede naar aanleiding van het wetsvoorstel zullen in ieder geval nog drie AMvB’s en één ministeriële regeling worden uitgebracht. Dit betreft de volgende AMvB’s en ministeriële regelingen:

• Een AMvB ter aanpassen van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in kosten kinderopvang. Hierin worden voor 2010 de maximum-uurprijzen en maximum aantallen toeslaguren per kinderopvangsoort vastgelegd.

• Een AMvB Besluit aanvraag en exploitatie kinderopvangvoorzieningen en inrichting register kinderopvang. Deze AMvB heeft in ieder geval betrekking op:

a. de vorm van het register;

b. de in het register op te nemen gegevens;

c. de vastlegging van gegevens in het register en de verwijdering van gegevens daaruit;

d. de wijze waarop verbetering van onjuistheden in het register plaatsvindt;

e. de verstrekking van gegevens;

f. de openbaarheid van gegevens;

g. de verantwoordelijkheden van degenen die gegevens aanleveren ten behoeve van het register.

• Een AMvB over de deskundigheidseisen die aan gastouders worden gesteld.

• Een ministeriële regeling waar in ieder geval de kosten die door gastouderbureaus in rekening worden gebracht en het verhoudingsgetal tussen het aantal beroepskrachten werkzaam bij een gastouderbureau en het aantal aangesloten gastouders nader wordt geregeld. Tevens kunnen daarin regels worden opgenomen over de inhoud van de overeenkomst, de administratie van gegevens bij gastouderbureaus, het betalingsverkeer tussen gastouders, het gastouderbureau en vraagouders en het aantal door ouders af te nemen uren.

De eerste AMvB kent een voorhangprocedure en zal naar verwachting medio juni de Tweede Kamer bereiken.

Tenslotte

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de voorgestelde wijziging van de Wet kinderopvang het tegenovergestelde lijken te realiseren van de afspraak binnen de Coalitie dat werkende ouders ruimere toegang krijgen tot informele opvang.

Het kabinet geeft op twee manieren vorm aan deze afspraak. In de eerste plaats verhoogt het kabinet de Inkomensafhankelijke Aanvullende Combinatie Korting (IACK). In de tweede plaats wordt met het onderhavige wetsvoorstel geborgd dat het mogelijk blijft gastouderopvang aan te bieden van goede kwaliteit. Hiermee wordt de doelstelling van het kabinet, de keuzevrijheid van ouders, gerealiseerd.

De leden van de CDA-fractie vragen om in te gaan op het verschil in conclusies van het CPB en het SCP met betrekking tot het effect van de prijs van opvang in relatie tot arbeidsparticipatie. Ook vragen zij naar een reactie van de staatssecretaris op de conclusie van het SCP dat de prijs van € 4,– geen grote gevolgen zal hebben voor de arbeidsparticipatie en het gebruik van de gastouderopvang. Verder vragen zij wat de constatering dat het vertrouwen van ouders een grotere rol speelt bij de keuze van de opvang, betekent voor de kwaliteitseisen aan de nieuwe gastouders.

Zowel het CPB als het SCP stellen dat gesubsidieerde formele kinderopvang een belangrijke voorwaarde is voor een deel van de ouders van jonge kinderen om beiden te kunnen blijven werken. De kosten van kinderopvang beïnvloeden vooral de participatie van de tweede verdieners en deze reageren relatief sterk op wat zij na aftrek van de kosten van kinderopvang aan inkomen overhouden. In die zin is er geen verschil tussen beide analyses. Daarnaast stelt het CPB in hetzelfde rapport dat een hogere subsidie voor formele kinderopvang niet alleen leidt tot meer participatie door ouders, maar ook tot het vervangen van informele door formele opvang, met slechts een beperkt effect op de participatie. Dit laatste is met name van toepassing bij de stijging van het gebruik van gastouderopvang. De informele opvang is verschoven naar formele opvang en daarom zijn de participatie effecten van de toename van het gebruik van de gastouderopvang de afgelopen jaren beperkt geweest. Ook dit onderschrijft het SCP.

Daarnaast benadrukt het SCP dat gegeven de huidige hoogte van subsidies, ouders zich bij de keuze voor kinderopvang vooral laten leiden door het vertrouwen dat zij hebben in opvang, en dat eventuele kosten bij de keuze om wel of geen gebruik te maken van opvang van ondergeschikt belang zijn. Ook dit is niet in strijd met het CPB. Gegeven de huidige hoogte van de subsidie zal het aanpassen van de tarieven aan de marge een beperkt effect hebben op de vraag naar kinderopvang. Ouders kunnen echter anders oordelen over kwaliteit van de kinderopvang dan experts, zoals ook door onderzoek wordt bevestigd (Mocan 2003). Opleidingsniveau van leidsters en dergelijke worden over het algemeen niet gecontroleerd door ouders. Kwaliteit is daarom meer dan de perceptie van ouders. Vandaar ook dat in het wetsvoorstel kwaliteitseisen worden gesteld, zodat de basiskwaliteit van kinderopvang gegarandeerd wordt.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik heb overwogen de Nota van Wijziging aan de Raad van State voor te leggen, en wat mijn overwegingen zijn geweest om dat niet te doen.

Deze nota is volledig in lijn is met één van de belangrijkste kritiekpunten in het nader rapport dat de Raad heeft uitgebracht naar aanleiding van het oorspronkelijke wetsvoorstel. De Raad wijst immers in zijn nader rapport op de risico’s van de introductie van de thuisopvang en schrijft «in deze opzet dient de introductie van de nieuwe vorm van thuisopvang ontraden te worden» (Nader rapport, blz. 4, paragraaf 2).

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

Naar boven