31 862
Wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek voor personen met een jaarsalaris van € 75 000 of hoger

nr. 12
NADER VERSLAG

Vastgesteld 18 november 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag d.d. 9 november 2009 besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Vraag en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de reeds beantwoorde vragen die in het verslag aan de orde zijn gesteld. De leden van de CDA-fractie hebben zelf geen behoefte aan een nader verslag. Voorts is er één onderdeel waarover zij nog een aanvullende vraag aan de regering willen stellen. Zij ontvangen graag een toelichting van de regering op de uitspraak van de Hoge Raad, die op 13 november 2009 wordt verwacht over de kennelijk onredelijke ontslagformule. Kan de regering uiteenzetten hoe ze deze uitspraak in het licht van het voorliggende wetsvoorstel interpreteert? Graag zien zij een uitgebreide reactie van de regering tegemoet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel interesse kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel. Zij stellen het zeer op prijs dat de regering hun vragen zo uitgebreid beantwoordde. Dat wil niet zeggen dat alle zorgen omtrent dit wetsvoorstel nu zijn weggenomen. De leden van de PvdA-fractie zijn dan ook verheugd dat er met deze inbreng de gelegenheid bestaat om nadere vragen te stellen en maakt daar bij deze gebruik van. Dat opgemerkt hebbende, hebben zij nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie missen ten enenmale een inhoudelijke onderbouwing van het grensbedrag van € 75 000,–. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt opgemerkt dat zowel regering als vakbonden de grens rechtvaardig achten. Waar die overeenstemming lovenswaardig is, mist zij een inhoudelijk fundament: waarom is het bedrag rechtvaardig? De leden van de PvdA-fractie verwijzen nogmaals naar het feit dat ook mensen met een beperkte opleiding en een lange carrière bij een enkele werkgever dit bedrag verdienen, zonder dat zij een benijdenswaardige positie op de arbeidsmarkt bezitten als zij onverhoopt ontslagen worden.

Hierop voortbordurend merkt deze leden op dat zij het een saillant detail van de nota naar aanleiding van het verslag vinden dat er door de regering wordt opgemerkt dat «het oneigenlijk is per inkomenscategorie onderscheidend aan te geven wat het verschil in arbeidsmarktpositie is». Hoe valt dat te rijmen met de essentie van deze wet, namelijk dat er grote verschillen moeten gaan ontstaan tussen mensen die in de inkomenscategorie boven € 75 000,– vallen, en zij die minder dan dat bedrag verdienen? De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat, zelfs als zulk onderscheid onmogelijk wordt geacht, dit eerder pleit voor een «glijdende schaal» dan voor een «harde knip» zoals die nu wordt voorgesteld, en wil graag van de regering weten wat het causale verband in dezen is.

De leden van de PvdA-fractie zijn niet volledig overtuigd van de redelijkheid van de grote verschillen tussen mensen die rond het grensbedrag verdienen. Deze redelijkheid moet blijken uit de mogelijkheid van rechters om af te wijken van de in deze wet voorgeschreven maximale ontslagvergoeding, maar waarom is er niet een oplossing te bedenken door de wetgevende in plaats van de rechterlijke macht?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering kan stellen dat het onwaarschijnlijk is dat werkgevers in het licht van het voorliggende wetsvoorstel niet zullen kiezen voor onconventionele beloningsvormen buiten de «scope» van deze wet. Is dit onderzocht? Waarom zou een werkgever niet kiezen voor alternatieve beloningen als dit hem aantrekkelijker maakt voor een getalenteerde sollicitant die een goede positie eist bij eventueel ontslag?

De regering verweert zich tegen het bezwaar van de Raad van State (inhoudend dat de verwachte werking van het wetsvoorstel beperkt is) door te stellen dat men verwacht dat er een aanmerkelijk effect zal zijn op private beëindigingovereenkomsten. Welk effect wordt verwacht en hoe wordt die verwachting onderbouwd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag schrijft dat er in 2006 in slechts 2500 zaken sprake was van ontslag van een werknemers met een salaris hoger dan € 75 000,–. De leden van de SP-fractie vragen in hoeveel van deze 2500 gevallen het ontslag via de kantonrechter is gegaan. Zij vragen tevens in hoeveel van deze gevallen de kantonrechter een vergoeding heeft toegekend aan een werknemer met een salaris en een vergoeding hoger dan € 75 000,–. Ook vragen zij naar dezelfde cijfers over 2007 en 2008.

De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat het aantal in 2007 en 2008 toegekende ontslagvergoedingen minder was dan in 2006, ook vragen zij hoeveel minder.

Deze leden vragen hoeveel werknemers met een inkomen boven € 75 000,– een vergoeding bij ontslag vooraf zullen gaan vastleggen indien de maximering bij wet bepaald is.

Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een schatting van het aantal ontslagzaken waarbij de rechter met het voorliggend wetsvoorstel de mogelijkheid heeft om af te wijken van het gestelde maximum (uitgaande van de ontslagzaken in 2006, 2007 en 2008 waarbij de vergoeding boven de € 75 000,– ligt). Daarnaast vragen zij hoeveel werknemers in 2006, 2007 en 2008 te maken zouden hebben gehad met de voorgestelde maximering.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het artikel van Robert Knegt en Frank Tros (ESB, 4 september 2009) niet kan gebruiken om een oordeel te geven over het voorliggend wetsvoorstel en de invloed op de totale ontslagkosten. De leden van de SP-fractie achten kennis over de invloed op de totale ontslagkosten van groot belang en vragen de regering om hetzelfde onderzoek uit te (laten) voeren waarbij de steekproef wel representatief is. Zij vragen de regering de uitkomst van dit onderzoek aan de Kamer te zenden.

De leden van de SP-fractie vragen naar het oordeel van de regering over het advies van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad aangaande de per 1 januari 2009 aangepaste kantonrechtersformule. De leden vragen voorts om de reactie van de Hoge Raad hierop af te wachten en hierop te reageren in de beantwoording.

De leden van de SP-fractie constateren dat de inwerktreding van het voorliggend wetsvoorstel per 1 januari 2010 onhaalbaar is. De leden vragen of dit aanleiding voor de regering kan zijn om het voorliggend wetsvoorstel aan te passen zodat tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van de Raad van State en de verschillende Tweede Kamer fracties. De leden van de SP-fractie vragen of de tijd die dan ontstaat door de regering benut kan worden voor een uitgebreid onderzoek naar de aantallen werknemers die door het voorliggend voorstel worden getroffen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het voorliggend wetsvoorstel moet worden ingetrokken en moet worden vervangen door een voorstel waarmee daadwerkelijk een einde wordt gemaakt aan alle vormen van exorbitant hoge ontbindingsvergoedingen, ook de vergoedingen die zonder tussenkomst van de kantonrechter worden verstrekt. Zij achten hierbij een grens van twee maal de «Balkenende norm» redelijk en billijk.

De voorzitter van de commissie,

Jonker

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Blok (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GL), De Krom (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).

Naar boven