A
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2009
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 14 april 2009.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 mei 2009.Overeenkomstig
het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de
eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 28 november
2008 te Moskou totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Russlische Federatie inzake vereenvoudigde voorschriften voor de toegang
tot en het verlaten van het grondgebied van Nederland en het grondgebied van
de Russische Federatie voor bemanningsleden van luchtvaartmaatschappijen (Trb.
2009, 19).
Een toelichtende nota bij de Overeenkomst treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).Op 2 april 2008 vonden te Moskou
besprekingen plaats over een bilateraal verdrag inzake een regeling die het
in- en uitreizen van vliegtuigbemanningsleden zonder visum faciliteert. Deze
besprekingen betekenden een doorbraak in het moeizame proces om overeenstemming
met de Russische Federatie (RF) te bereiken over een dergelijke regeling,
ofschoon de door Nederland aan de RF voorgestelde tekst inhoudelijk vrijwel
geheel gebaseerd was op Annex 9 inzake facilitatie (Trb. 1999, 108, rubriek
J, onder Bijlagen) bij het op 7 december 1944 te Chicago totstandgekomen
Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb 1947, H65) (hierna:
de Conventie van Chicago).
Het eerste voorstel voor een bilaterale regeling was door Nederland in
de vorm van een Memorandum of Understanding (MoU) al in 2006 via diplomatieke
kanalen aan de RF voorgelegd. Tevens werd dit onderwerp tijdens bezoeken aan
Moskou door de ministers van respectievelijk Verkeer en Waterstaat en Buitenlandse
Zaken opgebracht. De Russische minister van Buitenlandse Zaken antwoordde
medio 2007 in een schriftelijke reactie op het door de Nederlandse minister
van Buitenlandse Zaken achtergelaten Aide Mémoire terzake dat een verdrag
nodig was om deze materie te regelen. Dit werd en marge van de bilaterale
luchtvaartconsultaties in november 2007 nog eens herhaald. De RF kan namelijk
juridisch niet, zoals Nederland wel doet, Annex 9 bij de Conventie van Chicago
zonder meer toepassen. Voor een uitzondering op de Russische visumwetgeving,
zoals deze regeling bewerkstelligt, dient een bilateraal verdrag gesloten
te worden. Dat de onderhavige Overeenkomst, die inhoudelijk nauwelijks afwijkt
van de eerder door Nederland voorgelegde MoU, uiteindelijk toch relatief snel
totstandgekomen is, heeft vermoedelijk te maken met de toenemende hoeveelheid
ingediende visumaanvragen door de KLM, met alle hieraan verbonden administratieve
lasten voor de Russische overheid. Daarnaast speelt het belang dat Aeroflot,
als Skyteam partner van de KLM, heeft bij de oplossing van dit probleem een
rol.
De onderhavige Overeenkomst geldt alleen voor bemanningsleden die in het
bezit zijn van geldige nationale paspoorten van het Koninkrijk der Nederlanden
of de Russische Federatie. Dit is ook het geval bij vergelijkbare verdragen
die de RF met Italië en Frankrijk heeft gesloten. Hoewel KLM ook met
bemanningsleden van andere nationaliteiten op en via Moskou vliegt en derhalve
op dit punt een ruimere regeling had gewenst, is met de onderhavige regeling
het probleem van de noodzaak van individuele visumaanvragen voor bemanningsleden
grotendeels opgelost.
Een eerdere diplomatieke notawisseling uit 1973 over hetzelfde onderwerp
tussen de toenmalige USSR en Nederland wordt in de onderhavige Overeenkomst
buiten werking verklaard.
De Overeenkomst wordt voorlopig toegepast vanaf 30 dagen na het ontvangen
van de antwoordnota van Nederlandse zijde, hetgeen noodzakelijk werd geacht
in verband met de toenemende operationele problemen als gevolg van de steeds
grotere hoeveelheid benodigde visa voor Nederlandse bemanningsleden. In dat
kader is van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Overeenkomst,
voor de toepassing van de regeling reeds een juridische basis in de vorm van
Annex 9 bij de Chicago Conventie aanwezig is.
Koninkrijkspositie
De Overeenkomst geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen