31 853
Wijziging van het op 25 februari 1991 te Espoo totstandgekomen Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband; Sofia, 27 februari 2001 en Cavtat, 4 juni 2004

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2009

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 4 februari 2009. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 maart 2009.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 27 februari 2001 te Sofia en de op 4 juni 2004 te Cavtat totstandgekomen wijzigingen van het op 25 februari 1991 te Espoo totstandgekomen Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband (Trb. 2005, 186 en Trb. 2008, 179).

Een toelichtende nota bij de wijzigingsverdragen treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

I ALGEMEEN

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Het Koninkrijk der Nederlanden is sinds medio 1997 voor Nederland partij bij het op 25 februari 1991 te Espoo totstandgekomen Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Trb. 1991, 104). Dit verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (ECE/VN) ziet erop toe dat voor activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieugevolgen een milieueffectrapportage wordt uitgevoerd en dat het land waarin een dergelijke activiteit zal plaatsvinden het mogelijk benadeelde land informeert (autoriteiten en publiek) en de mogelijkheid biedt tot overleg (consultatie). Het komt erop neer dat wordt gehandeld alsof er geen grens bestaat. Ook de belangen van de betrokkenen aan de andere kant van de grens moeten worden meegenomen in de besluitvorming. Het Verdrag van Espoo is ook door de Europese Unie ondertekend en geratificeerd.

2. Wijzigingen van het Verdrag van Espoo

Het Verdrag van Espoo is tweemaal gewijzigd. Het betreft Decision II/14, Amendment to the Espoo Convention (Besluit II/14 van 27 februari 2001 tot wijziging van het Espoo-verdrag) en Decision III/7, Second amendment to the Espoo Convention (Besluit III/7 van 4 juni 2004 tot wijziging van het Espoo-verdrag) (Trb. 2005, 186).

Eerste wijziging

Tijdens hun tweede vergadering in 2001 hebben de partijen Besluit II/14 betreffende een wijziging van het Verdrag van Espoo goedgekeurd. De wijziging breidt de definitie van het begrip «publiek» van artikel 1, onder x), van het Verdrag uit om te verduidelijken dat ook het maatschappelijk middenveld, en met name niet-gouvernementele organisaties, behoren tot het publiek dat aan procedures uit hoofde van het Verdrag mag deelnemen. Voorts staat het Verdrag door de wijziging voortaan open voor toetreding van landen die geen lid van de ECE zijn, voor zover de vergadering van de partijen daarmee instemt. Zowel de uitbreiding van de werkingssfeer van het begrip «publiek» als het openen van het Verdrag voor staten buiten de ECE/VN-regio zijn zeer belangrijk om het publiek voor milieuvraagstukken te sensibiliseren en een ruimere tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuregelgeving te bevorderen.

Tweede wijziging

Tijdens hun derde vergadering in 2004 hebben de partijen bij Besluit III/7 een tweede wijziging van het Verdrag van Espoo goedgekeurd. Door deze wijziging kunnen de mogelijk benadeelde partijen deelnemen aan de afbakening van het beoordelingsgebied («scoping»), wordt de lijst van activiteiten in aanhangsel I (lijst van activiteiten waarvoor altijd een milieueffectrapportage gemaakt moet worden) bij het Verdrag herzien en worden institutionele kwesties in het kader van het Verdrag geregeld (bijvoorbeeld toetsing van de naleving, bevoegdheid van de vergadering van de partijen en inwerkingtreding van de wijzigingen).

3. Implementatie van de wijzigingen

De Nederlandse wetgeving inzake milieueffectrapportages is reeds in overeenstemming met bovenstaande wijzigingen. De wijzigingen behoeven derhalve niet omgezet te worden in Nederlandse wetgeving.

4. Kosten en baten

Omdat Nederland geen nieuwe verplichtingen aangaat is er geen reden om een kosten-baten-analyse te verrichten.

5. Koninkrijkspositie

De wijzigingen van het Verdrag zullen evenals het Verdrag zelf alleen voor Nederland gelden.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

In onderdeel 10 wordt de definitie van het begrip «het publiek», dat thans wordt omschreven als een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen, uitgebreid. Onder de nieuwe definitie wordt onder «het publiek» verstaan natuurlijke en rechtspersonen en, overeenkomstig de nationale regelgeving of nationale gebruiken, hun associaties, verenigingen of groepen. Het doel van de wijziging is om duidelijk te maken dat de participatie van burgers mede omvat de maatschappelijke organisaties waar zij deel van uitmaken, in het bijzonder niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 2 (Algemene bepalingen)

Aan dit artikel wordt een nieuw elfde lid toegevoegd. Op grond van het nieuwe lid dient de partij van herkomst die voornemens is een nationale procedure uit te voeren ten einde de inhoud van een milieu-effectrapportage vast te stellen de mogelijk benadeelde partij, voor zover mogelijk, de gelegenheid te bieden deel te nemen aan deze procedure.

Artikel 8 (Bilaterale en multilaterale samenwerking)

Het huidige artikel 8 biedt partijen de mogelijkheid hun verplichtingen krachtens het Verdrag na te komen via bestaande of nieuwe bilaterale en multilaterale verdragen of andere regelingen. Met de wijziging wordt deze mogelijkheid uitgebreid tot de verplichtingen voortvloeiende uit de protocollen behorende bij het Verdrag.

Artikel 11 (Vergaderingen van de partijen)

De tekst in het tweede lid, onder c, wordt vervangen door een nieuwe tekst inhoudende dat de partijen de uitvoering van het Verdrag voortdurend toetsen en zich verbinden tot het gebruikmaken van de diensten van en samenwerken met bevoegde instanties die beschikken over de expertise die noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het Verdrag.

Aan het tweede lid worden nieuwe onderdelen g en h toegevoegd. Onderdeel g bepaalt dat de partijen zich verbinden tot het, waar nodig, voorbereiden van protocollen bij het Verdrag. Op grond van het nieuwe onderdeel h verplichten de partijen zich tot het installeren van die uitvoerende instanties die zij nodig achten voor de uitvoering van het Verdrag.

Artikel 14 (Wijziging van het Verdrag)

Op grond van het vierde lid worden wijzigingen van het Verdrag die overeenkomstig het derde lid worden aangenomen door de depositaris aan alle partijen voorgelegd ter bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding. Thans geldt dat deze wijzigingen in werking treden ten aanzien van partijen die deze hebben bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard op de negentigste dag nadat de depositaris van ten minste drie vierde van die partijen een kennisgeving van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding heeft ontvangen.

Met de wijziging wordt deze bepaling aangaande de inwerkingtreding van de wijzigingen vervangen door een nieuwe bepaling inhoudende dat de wijzigingen in werking treden voor partijen die deze hebben bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard op de negentigste dag nadat de depositaris een kennisgeving heeft ontvangen van hun bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding door ten minste drie vierde van het aantal partijen ten tijde van de aanname van de wijzigingen.

Artikel 14 bis (Toetsing van de naleving)

Er wordt een nieuw artikel 14 bis aan het Verdrag toegevoegd aangaande de toetsing van de naleving van het Verdrag en de protocollen door de partijen.

In het eerste lid wordt bepaald dat de partijen de toetsing van de naleving van het Verdrag zullen verrichten op basis van een procedure die uitgaat van een niet-conflictmodel en die ondersteunend van aard is. De procedure wordt vastgesteld door de vergadering van de partijen. De toetsing geschiedt aan de hand van de periodieke rapportages van de partijen, maar beperkt zich niet tot deze rapportages. De vergadering van de partijen neemt een nader besluit aangaande de frequentie en de inhoud van de rapportages.

Het tweede lid verklaart de bepalingen van het eerste lid mede van toepassing op protocollen die op grond van het Verdrag zijn vastgesteld.

Artikel 17 (Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding)

Aan dit artikel wordt een nieuw derde lid toegevoegd dat bepaalt dat staten die lid zijn van de Verenigde Naties, maar niet vermeld staan in het tweede lid van dit artikel, na goedkeuring door de vergadering van de partijen mogen toetreden tot het Verdrag. Een verzoek tot toetreding wordt door de vergadering van de partijen in behandeling genomen pas nadat dit nieuwe lid in werking is getreden voor alle staten en organisaties die op 27 februari 2001 partij waren bij het Verdrag.

Het nieuwe zevende lid bepaalt dat de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het Verdrag door een staat of organisatie mede inhoudt de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijziging van het Verdrag overeenkomstig Besluit II/14.

Aanhangsels

Aanhangsel I bij het Verdrag (Lijst van activiteiten) wordt vervangen door het aanhangsel bij Besluit III/7.

Aan aanhangsel VI wordt een nieuw derde lid toegevoegd inhoudende dat het eerste en tweede lid van aanhangsel VI met de nodige veranderingen van toepassing zijn op alle protocollen bij het Verdrag.

Deze en toekomstige wijzigingen van de Aanhangsels behoeven evenals die van het Verdrag zelf de parlementaire goedkeuring, zoals vermeld in de toelichtende nota bij het Verdrag (Kamerstukken II 1992/93, 22 883 (R 1453)).

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven