31 845
Parlementaire zelfreflectie 2007–2009

nr. 8
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 10 juni 2009

De commissie voor de Werkwijze der Kamer1 heeft op 8 juni 2009 overleg gevoerd met de stuurgroep parlementaire zelfreflectie over het rapport Vertrouwen en zelfvertrouwen.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de commissie voor de Werkwijze der Kamer,

Verbeet

De griffier van de commissie voor de Werkwijze der Kamer,

Biesheuvel-Vermeijden

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de commissie voor de Werkwijze der Kamer

Maandag 8 juni 2009

10.00 uur

De voorzitter: Heijnen

Aanwezig zijn 15 leden der Kamer, te weten:

Anker, Elias, Halsema, Heijnen, Kalma, Schinkelshoek en Van der Staaij,

en Aptroot, Dijsselbloem, Van der Ham, Van Raak, Spies, Van der Vlies, Verbeet en Voordewind, de leden van de stuurgroep,

alsmede mevrouw Biesheuvel-Vermeijden, Griffier van de Kamer, griffier van de stuurgroep.

Aan de orde is de behandeling van:

de brief d.d. 12 mei 2009 van de Voorzitter van de Stuurgroep aan het Presidium ter gelegenheid van het rapport "Vertrouwen en zelfvertrouwen" (31845, nr. 2);

de brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 27 mei 2009 met antwoord op vragen over de brief van 12 mei 2009 van de Stuurgroep parlementaire zelfreflectie met het rapport "Vertrouwen en zelfvertrouwen" (31845, nr. 4).

De voorzitter:

Ik heet alle aanwezigen welkom. Mijn collega Staf Depla, die deze bijeenkomst zou voorzitten, is verhinderd omdat hij vandaag aanwezig is bij de crematie van de partner van onze collega Patricia Linhard. Hij heeft mij gevraagd om hem te vervangen. Zeker gelet op de reden doe ik dat graag.

Aan mijn rechterzijde zitten vandaag de leden van de stuurgroep die een rapport heeft gemaakt. Daarna heeft een behandeling plaatsgevonden en vandaag is het afrondende notaoverleg met de commissie voor de Werkwijze der Kamer. De fracties van de SP en de Partij voor de Dieren en het lid Verdonk hebben zich afgemeld. Wij kunnen derhalve wat ruim omgaan met de spreektijd. Uiterlijk om een uur of twaalf, na afronding van de eerste termijn van de Kamer, is de lunchpauze voorzien. Wij moeten echter nog maar even bekijken of wij niet alvast voor de lunchpauze zouden kunnen beginnen met de beantwoording door de stuurgroep. Dat zien wij wel na de eerste termijn van de commissie.

Ik wil er nog even op wijzen dat er vandaag een interne cameraploeg actief is die, anders dan de externe cameraploegen, af en toe ook aan deze zijde van de zaal zal acteren.

Het woord is aan de heer Schinkelshoek. Ik verzoek hem om maximaal twaalf tot vijftien minuten te gebruiken.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Voorzitter. Is het zo droef gesteld met de Tweede Kamer? Er overviel mij een vleugje zwaarmoedigheid toen ik mij zette aan de eindconclusies van de parlementaire zelfreflectie. Het voorwoord van de Kamervoorzitter wordt afgesloten met een strofe uit het somber stemmend gedicht De Ploeger van Adriaan Roland Holst.

  • "Ik zal de halmen niet meer zien

  • noch binden ooit de volle schoven

  • maar doe mij in de oogst geloven

  • waarvoor ik dien"

Dat klonk mij wonderlijk pessimistisch in de oren, berustend bijna, alsof het onbegonnen werk is, alsof pas volgende generaties zullen zien waar het bij de parlementaire zelfreflectie om begonnen is: meer vertrouwen in het parlement, meer zelfvertrouwen van het parlement. Zo somber bent u toch niet, mevrouw de Voorzitter?

Nee, de CDA-fractie strooit zich geen zand in de ogen. Er bestaat brede, soms venijnige, honende kritiek op de Kamer. Kritiek van binnen en van buiten. Kritiek die hout snijdt en kritiek die borrelpraat is. Kritiek die terecht of ten onrechte om een reactie vraagt, een weerwoord, met name van het parlement zelf. Dat was, wat ons betreft, een van de voornaamste redenen om twee jaar geleden over parlementaire zelfreflectie te beginnen, om goed in de spiegel te kijken, om die kritiek serieus te nemen, om te kijken wat er anders kan en wat er beter kan. Dat het beter kan, lijdt geen twijfel. Dat is inderdaad een kwestie van lange adem. Het is een continu proces, maar daarom nog niet hopeloos.

Daarom is het zo jammer dat vandaag ten minste twee belangrijke partijen verstek laten gaan. Ik doel met name op de SP en op de PVV. Dat vind ik jammer. Het suggereert, ongetwijfeld ten onrechte, dat de versterking van het parlement hun niet interesseert, dat zij zelfs niet willen praten over de manier waarop het beter kan.

De eindresultaten van die parlementaire zelfreflectie liggen vandaag ter beoordeling voor. Over de aanbevelingen kun je opnieuw heel schamper doen. Dat doet de CDA-fractie niet. Het geheel aan aanbevelingen overziende, tekent zich een reeks goede, nuttige en constructieve voorstellen en suggesties af. Natuurlijk had het kloeker gekund – ook wij hebben nog wel wat te wensen – maar ik weet mijn zegeningen te tellen. Per saldo liggen er conclusies die, mits goed gebruikt en met verstand en beleid toegepast, de Kamer sterker kunnen maken. De waarde zit hem niet in de eerste plaats in de conclusies van de stuurgroep, in de aanbevelingen om parlementaire overijling en ander incidentalisme tegen te gaan, om meer werk te maken van een parlementaire kerntaak als controle, om scherper te letten op de uitvoerbaarheid van wat wij besluiten en om een eigen, meer toekomstgerichte agenda te ontwikkelen. Geen misverstand, dat zijn stuk voor stuk goede voorstellen, maar de grootste winst zit in het proces van zelfreflectie zelf. Door kritisch naar zichzelf te kijken, geeft de Kamer aan ontvankelijk te zijn voor verbeteringen. Zich ervan bewust zijn dat het anders moet, is het beginpunt van een parlementaire cultuuromslag, nodig om zich te ontworstelen aan kritiek en zelfs dedain. Ja, vertrouwen en zelfvertrouwen beginnen bij de Kamer zelf. Laten we om te beginnen daarom ophouden met zelfkastijding.

Hoe kom je tot zo'n cultuuromslag? Door vol te houden, door je niet te laten kleineren als Calimero, door er steeds weer op te hameren dat het anders moet en dat het beter kan. Daarom suggereren wij om regelmatig de balans op te maken, te zien hoe de vlag erbij hangt. Graag zien wij een "staat van het parlement", een soort voortschrijdende balans over de parlementaire democratie aan het Binnenhof. Die zouden wij dan moeten bespreken bij het jaarlijkse debat over de raming. Zo houdt de Kamer als geheel de vinger aan de pols en zo houden wij elkaar scherp.

Nee, cultuuromslag is geen wazig proces. Het zal zich moeten voltrekken aan de hand van concrete stappen die, wat het CDA betreft, om te beginnen zijn opgesomd in het eindrapport van de stuurgroep die de parlementaire zelfreflectie heeft begeleid. Laat ik die punten even langslopen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik ben het met u eens dat wij niet aan zelfkastijding moeten doen. Kastijding van anderen zou overigens wel wat vaker mogen gebeuren. Wat u zegt, vind ik erg fraai, maar naar mijn idee is de belangrijkste oorzaak van de ondermijning van het parlementaire gezag het gebrek aan dualisme in onze Kamer. Dat gebrek was het meest manifest bij de behandeling van het crisispakket en daarvoor bij het debat over het Irakonderzoek. U kunt niet ontkennen dat uw partij bij het ondermijnen van het dualisme een glansrol speelt. Het belang van het CDA-bestuur gaat immers altijd voor op democratie. Wilt u daarover uw oordeel geven?

De heerSchinkelshoek(CDA)

Graag. Ik sta altijd vooraan om karikaturen te ontmaskeren. U maakt van dualisme een dogma, alsof er iets absoluuts is waarbij twee machten tegenover elkaar komen te staan. Het gaat echter om een evenwichtige verhouding tussen regering en parlement die elkaar over en weer in balans houden. Verder heeft de stuurgroep een paar wijze opmerkingen gemaakt over de waarde van regeerakkoorden. Die heb je nodig om structuur en richting te geven aan het politieke proces. U weet dat ik geen aanhanger ben van de sociaaldemocratie, maar ik heb mij altijd zeer aangesproken gevoeld door de opmerking van oud-premier Den Uyl: om te regeren, moet er iets te regeren zijn. Je moet afspraken maken met elkaar en die leg je vast in een coalitieakkoord. Daarover discussieert vervolgens de Kamer over op een open en vrije manier.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik zou van dualisme zeker geen dogma willen maken, maar ik zou er wel een begin mee willen maken. Dat is nog ver verwijderd van een dogma. Ik ben ook geen tegenstander van regeerakkoorden, maar ik heb wel een probleem met de vanzelfsprekendheid waarmee coalitiefracties zich binden aan de punten en komma's uit regeerakkoorden. Dat verdedigt u als zijnde een onderdeel van proces van machtsvorming en dat is nu precies wat er mis is met het CDA als regeringspartij. Ik respecteer het proces van machtsvorming en de noodzaak van, tot op zekere hoogte, gebondenheid aan regeerakkoorden. Maar dat mag niet betekenen dat uw vrijheid als parlementariër helemaal ingekaderd is door een regeerakkoord en door uitspraken van de minister-president die het regeerakkoord te buiten gaan, zoals bij het Irakonderzoek.

De heerSchinkelshoek(CDA)

U maakt er echt een karikatuur van. Regeerakkoorden zijn vanzelfsprekend nodig, simpelweg om richting te geven aan politieke partijen in het realiseren van hun idealen; uw partij zou dat ook doen. Daarmee is niet gezegd dat alles tot op de laatste millimeter is dichtgespijkerd. Collega Kalma heeft niet lang geleden een artikel geschreven waarin hij helder maakte dat er buiten coalitieafspraken en regeerakkoorden nog voldoende te doen is. Coalitieakkoorden, zo blijkt uit de ervaring, zijn niet zodanig dicht te spijkeren dat er niets meer te doen valt voor de Kamer halverwege de regeerperiode. Ik vind het niet meer dan logisch dat de voornaamste coalitiepartijen, ook om een herkenbaar politiek profiel te hebben, met elkaar afspraken maken en die vervolgens verdedigen. Daar is niets mis mee. Sterker nog, dat geeft structuur en lijn aan de democratie en aan de politiek. In die zin zijn wij verder van elkaar verwijderd dan ik gedacht had en dat spijt mij.

De heerKalma(PvdA)

Ik maak één opmerking naar aanleiding van uw verwijzing naar een eerdere bijdrage van mij. Het verschilt of je over een regeerakkoord praat of over de stelling dat er buiten het regeerakkoord nog zoveel te doen is. Ik kom daar graag in mijn eigen bijdrage op terug.

De voorzitter:

Dit was een aanvulling, geen vraag. De heer Schinkelshoek zet zijn betoog voort.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Voorzitter. Ik nam mij voor om de concrete voorstellen van de stuurgroep langs te lopen. De eerste betreft het voorstel tot het doen van onderzoek. Een van de voornaamste aanbevelingen, misschien wel dé voornaamste, is om meer werk te maken van toekomstgericht onderzoek; het opstellen van een eigen agenda. Die aanbeveling spreekt de CDA-fractie aan, al was het alleen maar omdat de Kamer zo kiest voor zaken waar het echt om gaat, weg van incidenten. Mijn fractie zou het daarom willen beperken tot maximaal drie toekomstgerichte parlementaire onderzoeken per jaar. Zo wordt de Kamer gedwongen om zich te concentreren, want anders is ook dit vernieuwde instrument zo weer uitgehold. In het verlengde daarvan, wellicht daaraan gekoppeld, ligt de goede suggestie om themacommissies in ere te herstellen. Dat zijn speciale Kamercommissies die zich met een open oog naar de samenleving buigen over departementsoverschrijdende kwesties. Zo laat de Kamer zien zich te ontworstelen aan Haagse verkokering. Dat vergt wel de aanwezigheid van een aanspreekbare, verantwoordelijke themaminister; iemand die namens het kabinet spreekt, iemand met wie de Kamer zaken kan doen. Ook hier toont zich in de beperking de meester.

Het tweede punt betreft de uitvoering. Uitvoerbaarheid is traditiegetrouw het stiefkind op het Binnenhof. Vervuld van goede bedoelingen is ons oog voor wat in de praktijk mogelijk is niet altijd even scherp ontwikkeld. Een uitvoeringstoets klinkt wat bureaucratisch in de oren, zeker als dat een alibi wordt om alles nog eens dunnetjes over te doen. Het lijkt ons niet zo gek om in aansluiting op wat er zo af en toe gebeurt, vaker een eindstemming een week of wat aan te houden en een tweede lezing te organiseren, om te kijken of alles wel klopt. Wij kunnen ons ook heel goed voorstellen – een andere suggestie van de stuurgroep – dat af en toe gericht wordt gekeken naar de uitvoerbaarheid van een bepaalde regeling of wet. Gaat het zoals het moet gaan? Zo'n uitvoeringsonderzoek heeft meerwaarde mits, opnieuw, wij ons niet overeten. Dit type onderzoeken naar de uitvoerbaarheid moet beperkt blijven tot niet meer dan, opnieuw, zo'n drie per jaar. Al was het alleen maar vanwege de uitvoerbaarheid en vooral ook om het goed en grondig te doen.

De stuurgroep maakt een paar relevante opmerkingen over parlementaire instrumenten. Dat is het derde onderdeel. Als de Tweede Kamer zich meer wil laten gelden, dan moet zij anders omgaan met de parlementaire instrumenten. Minder moties, meer hoorzittingen, minder spoeddebatten, meer onderzoeken, minder VAO's, meer toekomstagenda's. Daarom zullen wij alle voorstellen steunen die leiden tot minder spoeddebatten. De drempel mag van ons best wat hoger. Niet – laat ik dat voor alle helderheid zeggen – omdat wij parlementaire minderheden het recht willen ontnemen om zaken aan de orde stellen, maar omdat de ervaring van de laatste jaren leert dat de Kameragenda te veel wordt overwoekerd door de waan van de dag, door zaken van de korte termijn. Willen wij echt ruim baan maken voor zaken die die waan van de dag overstijgen, dan zullen wij vroeg of laat niet aan beperkingen kunnen ontkomen. Suggestie: waarom niet een speciaal moment in de wekelijkse agenda voor spoeddebatten ingeruimd, net als het vragenuurtje op dinsdagmiddag? Om van het spoeddebat weer een echt spóéddebat te maken, kunnen wij ons voorstellen – mijn tweede suggestie – dat de meerderheid bepaalt dat het diezelfde dag nog moet worden gehouden. Dat is nodig als wij echt willen dat bewindslieden vaker met trillende knieën naar de Kamer gaan.

De aanbeveling om vaker spoed-AO's te organiseren ...

De voorzitter:

Mijnheer Schinkelshoek, dit punt leidt tot wat non-verbale reacties van de heer Van der Staaij en de heer Kalma.

De heerVan der Staaij(SGP)

Misschien kan de heer Schinkelshoek zijn punt eerst afmaken. Ik dacht – dat geldt volgens mij ook voor de heer Kalma – dat hij het had afgesloten, maar hij begon een nieuwe zin over spoedoverleggen.

De voorzitter:

Is dat zo, mijnheer Schinkelshoek?

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik was bezig om iets te zeggen over spoed-AO's en -overleggen.

De voorzitter:

Dat heeft inderdaad samenhang met elkaar. Gaat u dan nog even door.

De heerSchinkelshoek(CDA)

De aanbeveling om vaker spoed-AO's te organiseren spreekt de CDA-fractie aan; dat ontlast de Kameragenda. Dit moet dan echter niet in de vorm van een "spoedoverleg", een AO waarbij moties kunnen worden ingediend. Die inflatie willen wij niet verder aanjagen.

De heerVan der Staaij(SGP)

De heer Schinkelshoek houdt interessante beschouwingen. Wat is echter het concrete voorstel van de CDA-fractie? De heer Schinkelshoek zegt dat een verhoging van de drempel voor spoeddebatten welkom is. Heeft hij uitgekristalliseerde opvattingen over hoe dat eruit moet zien?

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik heb daarover heel uitgekristalliseerde opvattingen, maar in dit soort debatten heb ik eerder ervaren dat wij daarbij in de minderheid zijn. Ik wacht nu dus af waarmee andere fracties komen. Als CDA-fractie zullen we in ieder geval elk voorstel steunen dat een iets selectiever gebruik van dit parlementaire instrument bevordert. De stuurgroep geeft op dat punt een paar heel nuttige aanzetten, die een stap in de goede richting zijn.

De heerKalma(PvdA)

De heer Schinkelshoek gebruikt zware woorden in zijn betoog over spoeddebatten. Wij moeten "weg van de incidenten" en de "waan van de dag" die leiden tot een "overwoekering van de Kameragenda". Is dat meer dan een gevoel? Heeft hij er harde bewijzen voor? Twee jaar geleden heeft de commissie voor de Werkwijze de 30 ledenregel geëvalueerd en de uitkomst was positief. In de tussentijd is er wel degelijk iets gebeurd, maar ik zie graag harde bewijzen om harde woorden als "overwoekering van de Kameragenda" hard te maken.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Als ik Kameragenda's zie die vol staan met VAO's en spoeddebatten, dan word ik daar in het algemeen niet vrolijk van. Verder stelt de commissie voor – dat is mijn aangrijpingspunt – om meer aandacht te geven aan "structurele aangelegenheden", zoals het doen van onderzoek. Dat vraagt vroeg of laat ruimte op de Kameragenda, waardoor we aan een beperking van incidentele zaken niet kunnen ontkomen. Ik ben voor een Kameragenda die meer in balans is. Ik houd geen pleidooi voor het verbieden van spoeddebatten. Ik zeg nogmaals helder: parlementaire minderheden worden door ons niet de mond gesnoerd. Het is echter goed voor het evenwicht van de Kameragenda en de reputatie van de Kamer als er wat meer balans in komt. Dat pleidooi herhaal ik. Verder wacht ik af waarmee andere fracties komen.

De heerAnker(ChristenUnie)

De heer Schinkelshoek refereert aan een voorstel dat ik ruim een jaar geleden heb gedaan, om als alternatief voor het spoeddebat een spoedoverleg in te voeren. Dat zou dan in een van deze grote commissiezalen kunnen plaatsvinden, volledig uitgerust met alle geluids- en videoapparatuur die nodig is. De mogelijkheid van het indienen van moties zou daaraan dan moeten worden toegevoegd, zoals dat ook kan in een wetgevingsoverleg. De wens om actualiteiten op de agenda te zetten is van alle tijden. Het zal soms iets meer of minder zijn, maar ik vrees dat dit niet zomaar valt om te buigen. Waarom vindt u dat inflatie? Ik kan mij namelijk heel goed voorstellen dat iemand die graag een spoeddebat wil voeren en daaraan graag een parlementaire conclusie wil verbinden, geen genoegen neemt met een spoed-AO. Dan krijg je toch ook een spoed-VAO, dat er natuurlijk direct achteraan komt. Dus waarom is het inflatie om er een spoedoverleg van te maken?

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik vrees dat de consequentie van het voorstel zal zijn dat er nog veel meer moties zullen worden ingediend. Als er één parlementair instrument in de loop der jaren bot is geworden, is het de motie wel. Ik vrees dat het leidt tot verdere afstomping. Ik waarschuw daarom, er niet aan te beginnen. Mijn fractie kan er met geen mogelijkheid enthousiast over worden. Als een motie moet worden ingediend, moet dat gebeuren in de plenaire vergadering, behalve een paar bestaande uitzonderingen, zoals tijdens notaoverleg of wetgevingsoverleg. Ik ben er niet voor, de sluizen nog verder open te zetten. Bijbelgetrouw als wij zijn, heb ik u eerder in een discussie gezegd dat u de duivel met Beëlzebub uitdrijft. Dat lijkt mij geen goed advies.

De heerAnker(ChristenUnie)

Ik word nu de strijd in de hemelse gewesten ingetrokken, en daar ben ik altijd scherp op.

Even serieus: ik begrijp heel goed dat de heer Schinkelshoek het jammer vindt dat het instrument van de motie bot wordt, maar laten wij eerlijk zijn: als wij er een spoed-AO van maken en het echt een spoedeisende klus betreft, zal er een motie uit voortkomen. Er komt dan een Kameruitspraak. Dat onderdruk je niet door het dan maar niet mogelijk te maken. Ik heb dan liever dat wij de plenaire agenda er niet mee belasten en de zaak hier direct kunnen afronden. Een dergelijk debat heeft hier dan ook een kop en een staart.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Als het zoveel spoed heeft als u zegt dat het heeft, moet u gewoon een spoeddebat aanvragen volgens de regels die daarvoor bestaan, en tijdens dat debat een motie indienen. Laten wij de drempel niet lager maken, want dat leidt tot een verdere botmaking van een naar mijn gevoel toch al iets te bot geworden instrument. Dat vind ik jammer, en die weg wil ik niet op.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik ben het er op zichzelf genomen mee eens dat het goed zou zijn om wat minder gebruik te maken van het spoeddebat. Ik verschil wel daarin met u van mening dat u de agenderingsbevoegdheid van politieke minderheden wilt verkleinen. Ik leg u een andere vraag voor. Een deel van de spoeddebatten is het effect van de gebrekkige agenderingsbevoegdheid voor algemeen overleg tijdens de procedurevergaderingen die daarbij horen. Het is mij in de loop van de jaren regelmatig overkomen dat ik een onderwerp wilde toevoegen aan een algemeen overleg, of er een algemeen overleg over wilde houden, maar dat een meerderheid, meestal een coalitiemeerderheid, de mogelijkheid van agendering tegenhield. Ik denk dat een heel goede rem op het spoeddebat niet zou zijn de inperking van de bevoegdheden, maar het verlagen van de agenderingsmogelijkheid tijdens procedurevergaderingen voor een AO naar een minderheid.

De heerSchinkelshoek(CDA)

U vindt mij aan uw zijde als u ervoor pleit om meer via commissies af te wikkelen. Ik ken overigens niet zulke schrijnende voorbeelden als u nu aanhaalt. In de commissies waarin ik actief ben gaan wij kennelijk wat meer ontspannen met elkaar om en bestaat niet de blokkade van minderheden, laat staan van substantiële minderheden, die u nu schetst. Nogmaals, er lijkt mij alles te zeggen voor uw pleidooi om meer via de commissies te doen, juist om de plenaire agenda zoveel mogelijk te ontzien.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Begrijp ik nu goed dat u mij steunt in het verzoek om voortaan procedurebesluiten te kunnen nemen bij gekwalificeerde politieke minderheid? Dat zou nieuws zijn. Dat is waar ik voor pleit, omdat politieke minderheden er nu mee geconfronteerd worden dat zij geen toegang hebben tot de parlementaire agenda en daarom uitwijken naar het spoeddebat.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Neen, u maakt er nu een heel mathematische kwestie van. Ik vind dat je niet alleen naar getallen moet kijken en moet kunnen rekenen. Politiek heeft ook iets met wegen te maken, met andere woorden, of je goede argumenten hebt en in de commissie met een goed voorstel komt. Het nadeel van het spoeddebat zoals wij het nu hebben is dat het er niet meer toe doet of je een goed onderwerp aan de orde stelt of dat je een zwaar onderwerp agendeert, als je maar 30 of 31 leden hebt. Dat vind ik werkelijk een vervlakking van de politiek. Daar gaat het mij om. Laten wij tot een kwalitatieve weging komen. Als u en uw fractie in commissies met goede voorstellen en argumenten komen, mag ik aannemen dat u erin slaagt om anderen daarvan te overtuigen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Met alle respect, maar de heer Schinkelshoek luistert niet of geeft geen antwoord op de vraag.

De voorzitter:

Volgens mij heeft de heer Schinkelshoek antwoord gegeven. Hij zegt namelijk "neen" tegen uw voorstel om de drempel te verlagen. Het onderwerp spoedoverleg komt nog wel een paar keer terug, bij de andere sprekers. Ik stel voor dat de heer Schinkelshoek zijn betoog voortzet, maar dan misschien iets sneller dan tot nu toe, want hoewel zijn gedragenheid altijd plezierig is om naar te luisteren, moeten wij wat tempo maken.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Voorzitter. Ook voorstellen om selectiever om te gaan met VAO's hebben onze sympathie.

Een ander parlementair instrument dat aan herwaardering toe is, is de hoorzitting. Dat instrument is gaandeweg wel heel erg gedegradeerd tot een af en toe keuvelend gesprek. De stuurgroep doet goede en aansprekende voorstellen om de hoorzitting nieuw leven in te blazen, voorstellen die bij onderzoeken prima te gebruiken zijn. Laat de commissie voor de Werkwijze der Kamer die als de wiedeweerga uitwerken.

Ik kom bij de ondersteuning van de Kamer. De ondersteuning van de Kamerfracties en de Kamerleden mag best beter. Er is – laat ik dat er wel eerlijk bij zeggen – de laatste jaren veel verbeterd, met name als het gaat om de Kamer. Het Bureau Wetgeving en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven doen wondertjes. Ook de Europese ondersteuning mag er zijn. Maar zeker in internationaal perspectief blijft de ondersteuning van de Kamer en van Kamerleden schamel. De stuurgroep doet met name financieel verreikende voorstellen. De CDA-fractie billijkt het besluit van het Presidium om in tijden als deze geen nieuwe grote claims in te dienen. Dat mag echter niet tot gevolg hebben dat er niets gebeurt. Daarom dringen wij erop aan, binnen het bestaande budget van de Kamer, dat rond de 125 mln. beloopt, ruimte vrij te maken voor versterkte ondersteuning van Kamerfracties en Kamerleden. Kamerleden verdienen meer steun bij de verwerking van de digitale informatiestroom en Kamerfracties zullen in staat moeten worden gesteld om bijvoorbeeld Europa beter bij te benen. Dat mag best stap voor stap gebeuren. Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd. Onze vraag is of het Presidium een plan wil maken om dit de komende jaren stap voor stap te realiseren. Dan kunnen wij bij het debat over de raming over een week of twee spijkers met koppen slaan.

Het zal duidelijk zijn dat de CDA-fractie zich in hoofdlijnen kan vinden in de aanbevelingen die voortvloeien uit de parlementaire zelfreflectie. Natuurlijk blijft er nog wat te wensen over. Ik kondigde dat ook al aan. Laat ik mij tot twee zaken beperken. De eerste betreft – het zal niet verwonderen – het parlementaire fatsoen. De Tweede Kamer moet een schoolvoorbeeld zijn van parlementair fatsoen. Ik heb genoeg getoornd tegen taalverruwing en andere krachttermen en ga dat nu niet nog een keer overdoen. Geen misverstand: de CDA-fractie is geen voorstander van de oude strafexercitie om onwelgevallige woorden uit de Handelingen te schrappen of zelfs te verbieden. Dat is echter geen vrijbrief, lijkt mij, om de laatste restjes decorum te laten verbleken. Daarom spreekt iets als een morele code – een gedachte die geopperd is door collega Dijsselbloem – ons aan. Ik ben benieuwd hoe het ermee staat. Ook willen wij opnieuw onze adhesie betuigen aan het initiatief van collega Remkes, die per brief aankondigde te willen werken aan meer fatsoen. De CDA-fractie doet graag mee aan initiatieven die leiden tot een Kamer waar je trots op kunt zijn.

Het tweede punt dat in de parlementaire zelfreflectie onderbelicht blijft, is wat je zou kunnen noemen de volksvertegenwoordigende rol van de Kamer. Het hele proces is begrijpelijkerwijs sterk gericht geweest op wat zich op het Binnenhof afspeelt. Daardoor lijkt er te weinig oog te zijn geweest voor wat ook volgens de Grondwet de Staten-Generaal in de kern is: de vertegenwoordiging van het hele Nederlandse volk. Zoveel aandacht als er is voor parlementaire procedures, instrumenten en praktijken, zo bekaaid komt de aandacht voor die directe vertegenwoordiging eraf: contacten met kiezers, werkbezoeken al dan niet in fractieverband, spreekuren en noem maar op.

Graag willen wij de stuurgroep oproepen, dat verzuim goed te maken. Hoe kan die volksvertegenwoordigende rol worden versterkt? Hoe maken wij meer ruimte om naast wetgeving en controle ook dit werk te doen? Mag ik een paar suggesties doen? Waarom nemen wij niet meer werkbezoeken in het programma op? Waarom beperken wij stemmingen niet meer tot een vast moment in de week? Waarom concentreren wij de vergaderschema's van de Kamer niet veel meer, om zo extra ruimte te maken voor activiteiten buiten Den Haag? De Duitse Bundestag doet dat ook. Wij zouden per maand drie weken lang van maandag tot vrijdag aan het Binnenhof kunnen vergaderen en dan één volle week actief in de eigen regio, in het eigen district rechtstreeks contact kunnen hebben met de kiezers.

Ik kom tot de afronding van mijn betoog. Het proces van parlementaire zelfreflectie heb ik ervaren als een nuttig proces dat het beginpunt kan zijn van een cultuuromslag. Deze omslag moet gericht zijn op minder incidentalisme en overijling. Daarom heeft het mij zo verbaasd, als die verzuchting mij nog van het hart mag, dat de media en mijn oude collega's van de parlementaire pers zo opvallend afwezig zijn gebleven. De journalistiek schitterde pijnlijk door afwezigheid. Een enkele uitzondering daargelaten heb ik geen spoor van journalistieke zelfreflectie aangetroffen. Alsof incidentendemocratie en incidentenjournalistiek niet hand in hand gaan. Maar misschien moet ik ophouden met mij daarover te verbazen. Laat dat voor de Kamer geen aanleiding zijn om niet te doen wat gedaan moet worden. Of, zoals Adriaan Roland Holst al in 1909 ontdekte: "Het leven is geen overgaaf aan droomen." Hij voegde daar later, in 1925 in De Afspraak aan toe: "Er zijn dromen die nooit vergeten raken."

De heerElias(VVD)

Voorzitter. Ik vervang tijdens dit notaoverleg mijn fractiegenoot de heer Remkes. Ik begin mijn betoog met de stuurgroep te danken voor al het werk dat is verricht. Mijn fractie heeft met verbazing – ik vermijd sterker termen – vastgesteld dat alleen de fracties van het CDA en de VVD een schriftelijke inbreng hebben geleverd voor de besprekingen van vandaag. Er is volgens mijn fractie te veel energie in dit debat gestoken om het niet heel zorgvuldig af te ronden. Wij hebben al helemaal geen begrip voor de soms bijna antiparlementaire en anti-intellectuele ondertoon die wel eens in het serieus te nemen debat over het belang van een goed functionerend parlement is geïntroduceerd door de fracties die vandaag afwezig zijn. De fractie van de PVV is zelfs afwezig zonder afmelding of redengeving.

De VVD-fractie zal zich vandaag beperken tot het aanroeren van een aantal concrete punten dat uiteindelijk is overgebleven na alles wat hierover is gezegd en geschreven. Dat dit een relatief schamele oogst is, is naar onze mening niet zo omdat het debat over het parlement niet van belang zou zijn, maar omdat het huidige parlementaire krachtenveld er nu eenmaal dermate verdeeld bij ligt dat gezamenlijke gevolgtrekkingen moeizaam zullen zijn. Dit is een politiek gegeven.

Eerlijk gezegd denkt mijn fractie dat dit er ook de oorzaak van is dat de antwoorden van de stuurgroep op de door de CDA-fractie en mijn fractie gestelde vragen nogal eens ontwijkend zijn. Op die vragen moet op een enkel punt wat ons betreft wat meer klare wijn worden geschonken. Vooral op het punt van de uitvoeringsonderzoeken is de stuurgroep naar onze mening te vaag. Er worden twee soorten onderzoeken onderscheiden, namelijk enerzijds onderzoek vooraf, wat bij wetgeving altijd moet plaatsvinden. Dit stelt ook de commissie-Dijsselbloem voor. Onafhankelijke experts moeten de vraag beantwoorden of ook echt kan en werkt wat in dit huis is bedacht. Anderzijds is er het onderzoek achteraf twee of drie keer per jaar, al dan niet door een eindstemming aan te houden en een tweede lezing te hebben, zoals de heer Schinkelshoek suggereerde. De stuurgroep filosofeert er flink op los als men spreekt over de mogelijkheden rond deze uitvoeringsonderzoeken, maar is volgens mijn fractie echt te vaag over de concrete inrichting ervan. Die vraag wordt doorgeschoven naar de commissie voor de Rijksuitgaven. De VVD-fractie vindt het, zoals ik al zei, een goed idee om zowel vooraf als achteraf de haalbaarheid van wetgeving en allerlei voorstellen goed te bezien, maar wij willen wel echt weten hoe dat zal gebeuren voordat wij hierover een eindoordeel kunnen en willen geven. Nu staan er slechts varianten. Ik hoor hierop graag een duidelijk reactie van de stuurgroep.

Mijn fractie keert graag terug naar de "hoorzitting in de oude stijl". Daarbij is geen sprake van een slap in- en uitpraatgesprek met een aantal genodigden, maar van een stevig horen, gericht op waarheidsvinding en waarbij wordt doorgevraagd. De VVD-fractie is blij dat de stuurgroep dit voorstel steunt en kan zich op hoofdlijnen vinden in de concrete voorstellen op dit punt. De heer Schinkelshoek stelde voor om dit als de wiedeweerga te gaan onderzoeken. Mijn fractie gaat nog een stap verder en is nog iets concreter door te stellen dat wij hiermee morgen al zouden moeten beginnen.

Ik kom op de taalverruwing. Ook mijn fractie wil de oude bepaling om bepaalde woorden achteraf als niet gezegd te beschouwen, die in 2001 uit het Reglement van Orde is geschrapt, niet opnieuw leven inblazen. Wie onze debatten volgt via de internetsite van de Kamer of via Politiek 24 heeft als zo'n uitspraak wordt gedaan al lang iets gehoord dat later nog eens wordt weggetoverd. Dat is niet van deze tijd. Wij zijn het eens met de kwalificatie van de stuurgroep die spreekt over "achterhaald". Volgens ons is er echter bij de bestrijding van onbeschaafd of zelfs onbeschoft taalgebruik wel een rol weggelegd voor de voorzitter. Hij of zij heeft met de artikelen 58, 59 en 60 van het Reglement van Orde bepaald een krachtig wapen in handen, dunkt ons.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik heb ademloos naar uw betoog op dit onderdeel geluisterd, want ik verwachtte dat u met nieuwe initiatieven zou komen, voortvloeiend uit het initiatief dat uw collega Remkes een halfjaar geleden heeft aangekondigd. Ik hoor echter niet zo veel. Ligt dat aan mij?

De heerElias(VVD)

Nee, dat ligt aan mij, want ik doe geen nadere voorstellen en daarom hoort u die niet. Wij denken dat het Reglement van Orde toereikend is.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Toen de heer Remkes zijn brief schreef, gold hetzelfde Reglement van Orde. Ik was enthousiast over zijn initiatief en verwachtte dan ook dat er nu iets zou komen, maar er komt helaas niets.

De heerElias(VVD)

Ik kom hier in tweede termijn op terug.

Voorzitter. De VVD-fractie is er geen tegenstander van – ik formuleer zorgvuldig – dat voor het aanvragen van een spoeddebat 50 leden nodig zijn. Mijn fractie kiest niet voor de varianten van de stuurgroep, omdat het om de individuele leden behoort te gaan en omdat dit niet bij de fracties hoort te liggen. Bij 50 leden ...

De voorzitter:

Mijnheer Elias, ik denk dat uw mobiele telefoon de microfoon stoort.

De heerElias(VVD)

Niet de mijne.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Dat is de heer Remkes!

De heerElias(VVD)

Mijn fractie meent dat bij 50 leden de rechten van parlementaire minderheden nog net voldoende beschermd lijken, al vertel ik natuurlijk niets nieuws dat dit punt in mijn fractie tot een levendige interne discussie heeft geleid. Het argument van de stuurgroep om de 50 ledenregel pas na de eerstkomende verkiezingen te regelen, is natuurlijk flinterdun. Er wordt gezegd dat de commissie voor de Werkwijze dit allemaal nog moet voorbereiden, als er een Kamermeerderheid voor is. Dat is overigens te betwijfelen. Het echte antwoord is natuurlijk dat dit hete hangijzer in de stuurgroep naar voren wordt geschoven. De vraag van mijn fractie aan de stuurgroep is: wilt u nu wel of niet dat niet ten minste 30, maar ten minste 50 leden nodig zijn om een spoeddebat of een interpellatie te kunnen aanvragen? Graag een duidelijk antwoord, desnoods over interne verdeeldheid in de stuurgroep op dit punt. Het standpunt van de VVD-fractie hierover is helder.

Minder mondelinge en schriftelijke vragen is een belangrijk punt dat naar voren is gekomen. Volgens mijn fractie hoort hier wijze zelfbeperking het antwoord op te zijn. Verder willen wij nog eens als criterium benadrukken de vraag of de overheid wel bevoegd is. Met andere woorden: gaat een minister of staatssecretaris eigenlijk wel over de vraag die in het geding is gebracht? Dat is een goed criterium om Kamervragen zowel mondeling als schriftelijk te weigeren. Het lijkt erop dat de stuurgroep de opvatting van de VVD simpelweg niet goed heeft verstaan. Het is zeker niet onze bedoeling om het aantal vragen te maximeren. Dat zou inderdaad in strijd zijn met de Grondwet. Misschien kunnen wij elkaar vinden in het compromis dat in principe alle Kamervragen worden geweigerd die iets van een bewindspersoon vragen waarover hij of zij niet bevoegd is, tenzij de Kamervoorzitter meent dat er niettemin een evident nationaal belang in het geding is. Graag een reactie op dit punt.

Betere ambtelijke en technische ondersteuning is een belangrijk punt. In het algemeen zijn wij natuurlijk voorstander van een parlement met tanden, dat tegenmacht moet kunnen bieden aan de "macht" van departementen. Dat betekent dat de ondersteunende capaciteit van beleidsmedewerkers versterkt moet worden.

Ook de ICT moet echt beter. De stuurgroep had daar wat ons betreft steviger op mogen inzetten. Er zijn te veel klachten over mobiele telefoons en over de kwaliteit van de dienstverlening op ICT-gebied. En nee, dat is niet zomaar een intern klachtje dat bij de bespreking van dit onderwerp niet thuis zou horen, want ja, volgens ons heeft dat wel degelijk te maken met het snel en adequaat kunnen reageren op het enorme regeringsapparaat dat tegenover een individueel Kamerlid staat. Communicatie, laptops, mobiele bereikbaarheid, die zaken moeten tiptop geregeld zijn.

Ook de persoonlijke ondersteuning van Kamerleden vinden wij van groot belang, mede vanwege het enorm toegenomen e-mailverkeer. Een Kamerlid van 2009 is door het op zich toe te juichen rechtstreekse contact met de burger via e-mail werkelijk een Kamerlid met andere werkzaamheden dan Kamerleden uit 1982. Ik heb die verandering persoonlijk kunnen waarnemen. Betere en meer ondersteuning is beslist van belang. Als wij kijken naar de financiële uitwerking bij aanbeveling zeven heeft omgerekend zo'n € 25.000 per Kamerlid voor een halftijds medewerker vooral voor de verwerking van e-mails onze instemming.

Mijn fractie wil graag een reactie van de stuurgroep op het idee om in ieder geval dit laatste punt, maar wellicht ook alle tien de aanbevelingen, te financieren uit het efficiënter omgaan met de bestaande ambtelijke organisatie – ik sluit me wat dat betreft aan bij de heer Schinkelshoek – en middels een stofkamprocedure door de eigen middelen. Op een begroting van 125 mln. zou die 4 mln. te vinden moeten zijn. Zo'n taakstelling legt de Kamer ook regelmatig aan departementen op. Mijn fractie ziet niet in waarom dat hier niet ook zou kunnen. Een harde voorwaarde voor die stofkamprocedure is wel dat de dringend noodzakelijke verbeteringen op ICT-terrein hier niet onder mogen leiden.

Dan heb ik nog enkele opmerkingen over het moment waarop de Kamer moet worden geïnstalleerd na verkiezingen. Ik leg daarbij de relatie met de vraag in hoeverre het mogelijk is om een richtinggevend debat over de aanstaande formatie na die net gehouden verkiezingen te voeren. Die twee dingen hangen namelijk naar onze mening met elkaar samen. Op zich is een formatiedebat na de verkiezingen nu al mogelijk. Ik spin dat nu verder niet uit, want iedereen hier in huis weet dat wel. Ik verwijs naar het debat over de formateur dat hier op 12 mei 1971 is gevoerd nadat de motie-Kolfschoten was aangenomen. De stuurgroep is het met ons eens dat de Kamer na verkiezingen in principe kan debatteren over de richting van de formatie. Het probleem is echter dat dit er in de praktijk niet van komt. De stuurgroep geeft aan dat de Kiesraad acht dagen nodig heeft voor de restzetels, voorkeurstemmen, geloofsbrieven et cetera en dat de installatie pas daarna plaatsvindt. De crux is nu juist dat de formatie al op dag één begint. Wat zeg ik; halverwege de avond van de verkiezingsuitslag. Als de stuurgroep dit argument volgt en als de Kiesraad echt niet sneller kan, ligt hier een onoplosbaar probleem. Graag een reactie van de stuurgroep hierop.

Over het idee om een soort jaarlijkse staat van het parlement op te tuigen, is de VVD-fractie werkelijk zeer terughoudend. Wij zijn bang dat dit in navelstaarderij en breedvoerige beschouwingen zal uitmonden.

Het horen van kandidaatsbewindslieden moeten wij dieper doordenken op de staatsrechtelijke consequenties. Tegen het inventariseren van de voor- en nadelen hebben wij overigens geen bezwaar. Toch blijft het punt staan dat er een soort bewijs van goed gedrag wordt afgegeven als een kandidaat door mag. Hierover is eerder gedebatteerd en ik ken het standpunt van mevrouw Halsema. Daardoor ontstaat er een zekere mate van verantwoordelijkheid bij de Kamer als geheel voor de benoeming van een bewindspersoon en staat de Kamer niet afdoende vrij als die bewindspersoon later een politieke brekebeen blijkt te zijn. Maar goed, wij zijn niet tegen het nader doordenken en nader onderzoeken hiervan.

Over de nogal uitvoerig bediscussieerde en in de kern tamelijk speculatieve vraag of de grote klappen in het wetgevingsproces nu wel gemaakt zijn en of daardoor de komende jaren een slingerbeweging op gang zou komen waarbij de Kamer als medewetgever het wat rustiger krijgt en dat er als autonome beweging meer tijd voor controle ontstaat, wil mijn fractie pragmatisch blijven. Controle op de uitvoering moet altijd van een goed niveau zijn en nieuwe wetgeving moet in dit huis altijd worden blijven beoordeeld. Die discussie vinden wij dus een tikje theoretisch.

Ik wil nog twee punten kort, maar nadrukkelijk, noemen. De stuurgroep gaat tot onze spijt niet in op onze suggestie om de parlementaire bedrijfsvoering flexibeler te maken. Dat is jammer want wij lopen hier in huis te vaak aan tegen de beschikbaarheid van de Dienst Verslag en Redactie, terwijl daarvoor toch simpele technische oplossingen te vinden zouden moeten zijn. Die laatste tien minuten kunnen bijvoorbeeld opgenomen worden en later worden uitgewerkt als een debat zou moeten doorlopen.

Wij weten dat er voor ons laatste punt geen meerderheid is, maar de VVD is en blijft van mening dat wij terug zouden kunnen naar de omvang van het parlement van voor 1956: 100 leden voor de Tweede Kamer en 50 leden voor de Eerste Kamer.

De heerKalma(PvdA)

Voorzitter. Wie nog dacht dat parlementaire zelfreflectie in alle rust beoefend kon worden, los van het dagelijkse politieke rumoer, weg van de incidenten, is de afgelopen maanden wel uit de droom geholpen. De conferentie van 25 maart vond plaats onder de rook van de strijd over een aanvullend regeerakkoord en de rol van de Tweede Kamer daarbij, en vandaag hebben wij een notaoverleg, met de Europese verkiezingen nog in het hoofd en in de benen. De ene partij zal wat de uitslag betreft wat meer behoefte hebben aan reflectie dan de andere. Wij feliciteren de winnaars, al dan niet aanwezig, en concentreren ons op de parlementaire zelfreflectie.

Een woord van dank aan de stuurgroep, die erg veel werk heeft verzet, getuige de vele gesprekken die zijn georganiseerd, de rapporten en essays die zijn geschreven en de bevindingen en de conclusies van de stuurgroep zelf. Over die conclusies straks meer. Wij waarderen als PvdA-fractie bijzonder de open opstelling die de stuurgroep heeft gekozen. Ik doel op de uitnodiging om voorstellen toe te voegen en in te gaan op de bredere context waarin de Kamer opereert en op de lessen die daaruit zijn te trekken voor de toekomst. Van die uitnodiging is in ruime mate gebruikgemaakt, niet in de laatste plaats door de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Nationale Ombudsman en de WRR. De vertegenwoordigers van deze instellingen uiten in het rapport keiharde kritiek op het functioneren van ons bestuurlijk stelsel als geheel, inclusief de rol van de Kamer. Als die kritiek serieus wordt genomen, zijn de voorstellen die de stuurgroep doet nog maar een voorzichtig begin. Als eerbiedwaardige, volgens sommigen nogal stoffige Hoge Colleges van Staat tot zulke scherpe houtsnijdende kritiek in staat zijn, staan wij er in Nederland wat bestuurlijke vitaliteit betreft nog niet zo slecht voor.

Ik zet de kritiek kort op een rij. Zij betreft vooral een drietal ontwikkelingen. Om te beginnen is er de bureaucratisch-bedrijfsmatige logica, die de uitvoerende macht is gaan beheersen. De vicevoorzitter van de Raad van State wijst hier al jaren op. Het managementdenken, gefixeerd op controle en interne flexibiliteit, stelt hij, heeft de departementen van veel ervaring en een collectief geheugen beroofd en gevoelig voor beleidsmodes gemaakt. Wetgeving is verregaand geïnstrumentaliseerd en rechtsstatelijke uitgangspunten zijn vervaagd. Het parlement, zegt de heer Tjeenk Willink, heeft zich in dit proces mee laten zuigen. Kamerleden, hield hij ons in een gesprek voor, zijn net als bewindslieden en ambtenaren gevangen in een zelfreferentieel systeem, volgens mij een nette omschrijving voor bestuurlijk autisme. De voorzitter van de WRR, Van de Donk, constateert dat de woordvoerderschappen binnen fracties "bijna op schaal-14-niveau de structuur van ambtelijke diensten representeren".

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik ben het met u eens dat de bureaucratisch-beleidsmatige logica waarover de heer Tjeenk Willink spreekt een groot probleem is. Maar hij verbindt dat met de cultuur van monisme die wij in ons politieke bestel kennen, omdat een groot deel van het parlement heel graag wetgeving wil delegeren en het nodig heeft een steeds grotere laag van managers in het leven te roepen die zelfstandig functioneert. Ziet u dat probleem ook?

De heerKalma(PvdA)

Dat thema snijdt hij inderdaad aan, en dat verdient bespreking. Ik behoor niet tot degenen die een tegenstelling suggereert tussen coalitieakkoorden en het dualisme. Het aardige is dat de stuurgroep daarnaar in wat scherpere bewoordingen heeft verwezen.

Ik was gebleven bij het zelfreferentieel systeem. Saskia Stuiveling van de Algemene Rekenkamer zegt in het rapport iets soortgelijks, betrokken op een tweede probleem, namelijk de enorme groei van wet- en regelgeving. Wetgevingsarbeid wordt steeds meer van verbouwende aard, zegt ze. De aandacht moet daarom verschuiven naar de effecten van beleid en naar de onderlinge afstemming tussen gigantische wetgevingsapparaten onderling. Laat je als Kamer, suggereert de Algemene Rekenkamer, op hoorzittingen en dergelijke informeren door de samenleving, niet door vertegenwoordigers in het veld, en modelleer het onderzoek niet naar "de organisatie-inrichting van Den Haag en de Tweede Kamer".

Interessant aan de bijdrage van veel gesprekspartners is dat ze de gangbare kritiek op het parlement, zoals fixatie op spoeddebatten en een stortvloed van moties en vragen, enerzijds relativeren en anderzijds meer diepgang geven. Spoeddebatten hebben hun nadelen en gevaren, zeker, daar is op gewezen, ook hier, maar ze vormen ook een poging om te ontsnappen aan de logica van de Haagse beleidsmachinerie. Incidenten zijn belangrijk omdat wij er structurele ontwikkelingen mee op het spoor kunnen komen. De vragenstroom uit de Kamer is behalve een kwantitatief ook een kwalitatief probleem. Het betekent meer van hetzelfde en maakt het parlement steeds meer afhankelijk van degene die geacht wordt het te controleren. Een deel van deze kritiek klinkt door in de voorstellen van de stuurgroep. Ze pleit onder meer voor een uitvoeringstoets op nieuwe wetgeving en voor meer beleidsevaluatie. Terecht wijst ze op de goede ervaringen met dergelijk onderzoek. De Tweede Kamer is op haar best als ze de maatschappelijke werkelijkheid onderzoekt en blootlegt. Dat verdient de uitbreiding, bijvoorbeeld zoals Mariëtte Hamer in het debat over Verantwoordingsdag heeft voorgesteld, met onderzoek naar de Bureaus Jeugdzorg, naar de uitvoering van de Wet inburgering in grote steden en naar de zorgzwaarte in de verpleeghuiszorg.

Daarnaast wenst de stuurgroep meer kwalitatieve controle op wat de regering de Kamer allemaal toezendt. Maar de Kamer beschikt op het gebied van de zogenaamde grote projecten al jaren over een dergelijk terugzendrecht. Ze maakt er alleen geen gebruik van. Zoals ook de zware kritiek van de parlementaire onderzoekscommissie Infrastructuurprojecten nooit echt grote gevolgen heeft gehad. Die commissie, geciteerd in het zelfreflectierapport, wees op een terugkerend patroon van gebrekkige informatie door de regering aan de Kamer bij zulke projecten. Ik citeer het rapport: "Onjuist, verhullend, misleidend dan wel overdadig."

Daarmee zijn wij bij een derde problematische ontwikkeling beland, het sterke bestuurlijke en politieke overwicht van de regering op het parlement. Dit overwicht heeft verschillende achtergronden. Afgenomen maatschappelijke worteling, een zekere de-ideologisering van gevestigde politieke partijen, heeft het sturend vermogen van de Kamer ook beïnvloed. Daarnaast is er de verder toegenomen wanverhouding tussen de ambtelijke ondersteuning van beide machten. Een van de gesprekspartners noemt de Tweede Kamer schandalig beïnstrumenteerd.

Bijzondere aandacht in het rapport krijgt de externe advies- en onderzoeksstructuur van de landelijke overheid. Democratie heeft te maken met leren en veranderen, aldus de WRR. Dat is onmogelijk zonder een goede kennisinfrastructuur, maar die structuur is verschraald. De Nationale ombudsman wijst op de overmatige bemoeienis van sommige departementen met de uitkomst van uitbesteed onderzoek.

De Kamer betoont zich in dit soort kwesties niet altijd even strijdbaar. Verandering in die situatie komt er alleen, merkte hoogleraar parlementaire geschiedenis Van den Berg al eens eerder op, als het parlement meer zelfbewustzijn gaat vertonen. Accepteer geen dingen als gepast die dat niet zijn, zoals – ik citeer hem – "het volautomatisch in behandeling nemen van elke snipper papier die van het kabinet afkomstig is". En in zijn essay in het rapport spreekt Van den Berg van groeiende arrogantie en soms onbehouwenheid van ministers en staatssecretarissen die geen reden meer hebben om bang te zijn voor de Kamer.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Nu de heer Kalma dit met zo veel instemming citeert, zou ik graag willen weten aan wie hij dan denkt waar het gaat om die toenemende arrogantie van ministers.

De heerKalma(PvdA)

Ik citeer Van den Berg, die een verschijnsel waarneemt. Het lijkt mij goed om daar eens over na te denken. Dat nadenken kan ook wat geblokkeerd worden als je al te snel gaat vragen om wie het dan precies gaat en je er meteen wat aan wil doen. Het moet wel praktische consequenties hebben.

De voorzitter:

Gaat u verder. Dit bewijst overigens dat de kortste vragen vaak de beste zijn.

De heerKalma(PvdA)

De verbeteringen die de Kamercommissie op dit gebied aandraagt zijn een goede eerste aanzet. De Kamer als geheel zal haar positie ten opzichte van de uitvoerende macht moeten versterken over de grenzen van coalitie en oppositie heen. Dat is een ingewikkelde zaak. De oppositiepartijen dragen de rechten van de Kamer hoog in het vaandel, maar gaan er een enkele keer destructief mee om. Voormalige regeringspartijen zijn heel erg dualistisch zonder zich te herinneren wat zij vroeger deden. En coalitiepartijen kijken te vaak op het verkeerde moment de andere kant uit.

Toch hebben alle partijen uiteindelijk belang bij een sterkere Kamer. Het begin is er. De laatste zin van het op één na laatste hoofdstuk van het rapport luidt: "Overigens zijn wij van mening dat regeerakkoorden geen afbreuk mogen doen aan de taken en bevoegdheden van de Kamer." Dat is een belangrijke constatering waaraan oude en nieuwe coalitiepartijen voortaan gehouden kunnen worden.

De PvdA-fractie trekt uit het aangedragen materiaal een aantal conclusies. Om te beginnen: relativeer de gevaren en de problemen van een spoeddebat. Zeker, vroeger was alles beter, maar in de vorige regeringsperiode maakte de PvdA ook ruimschoots gebruik van dit instrument. Erken de waarde ervan. Besef dat spoeddebatten de politieke actualiteit en het maatschappelijk rumoer onder de aandacht kunnen brengen en de Kamer kunnen helpen ontsnappen aan de logica van – wat Tjeenk Willink noemde – de beleidsmachinerie.

Maar bij die constatering mag het niet blijven. Ja, soms zijn spoeddebatten een teken van jachtigheid en scoringsdrift. Maar probeer vooral een beter gebruik van spoeddebatten te maken. Wend ze aan om er structurele problemen mee op het spoor te komen. Goed voorbeeld vormen de problemen rond tbs-klinieken. Er is een periode geweest waarin de spoeddebatten over elkaar heen tuimelden. De Kamer is daardoor wakker geschud en heeft die problemen in onderling verband en intensiever behandeld, met een sterke terugloop van het aantal spoeddebatten op dit terrein als gevolg.

Een tweede conclusie: versterk de onderzoeks- en informatiepositie van de Kamer. Onderzoek is belangrijk vanwege de controlerende taak van het parlement, maar helpt ook de geloofwaardigheid van de politiek te versterken. Wij laten zien dat de Kamer bestaande problemen serieus neemt en nieuwe op het spoor komt. Versterking van de positie van de Kamer op dit terrein loopt langs meerdere wegen. Ik noem ze heel kort. Versterk de interne en externe onderzoeksopdrachtcapaciteit. Dat geldt voor het eigen onderzoeksbureau, maar maak ook veel meer gebruik van adviescolleges, planbureaus en Hogere Colleges van Staat. De adviesstructuur moet mede door die Kamer worden bepaald. De bestaande onderzoeksmogelijkheden moeten door de Kamer vaker en beter worden geclaimd en benut. Vaste Kamercommissies kunnen in plaats van een spoeddebat of spoed-ao te houden ook een onderzoek laten instellen en daarvoor gezamenlijk de onderzoeksvragen formuleren. Schuw overigens ook het snellere, kortere onderzoek niet – ik verwijs naar de motie die in oktober 2006 door de heer Boelhouwer is ingediend – en geef hoorzittingen meer tanden om door te bijten.

Ten slotte is er nog een laatste punt bij de versterking van die onderzoekspositie: wees ook kritisch ten opzichte van de van regeringswege aangeboden informatie en activeer het terugzendrecht. Onlangs, bij het JSF-onderzoek, heeft de Kamer voor het eerst gebruikgemaakt van het terugzendrecht. Vreugde over deze primeur vermengt zich met enige gêne dat het de eerste keer was.

Een derde en laatste conclusie: laten wij, zeker als de Kamer haar onderzoeksfunctie veel zwaarder aan gaat zetten, gaan verkennen hoe de organisatie en werkwijze van de Kamer er op langere termijn uit moet gaan zien. De volksvertegenwoordiging heeft, globaal gesproken, twee taken. Het is enerzijds de plaats waar het actuele politieke debat plaatsvindt, met alle heftigheid van dien. Het is anderzijds de plaats waar "slow politics" tot zijn recht moet komen, waar de behandeling van wetsvoorstellen in de daarvoor noodzakelijke rust wordt voorbereid en het soort onderzoek wordt verricht dat niet direct de voorpagina's haalt. Een goed functionerend, zichzelf respecterend parlement is een parlement van twee snelheden. Bij de vormgeving daarvan moet ook over de grens gekeken worden. Daarbij gaat het niet alleen om Europese regelgeving, maar ook om de manier waarop andere parlementen met die dubbele functie omgaan. Van den Berg wijst in zijn al genoemde essay op de Duitse Bondsdag. Die maakt een expliciet onderscheid tussen het "Arbeitsparlement", dat zich vooral manifesteert in commissies die veel meer ruimte en tijd krijgen dan hier, en een "Redeparlement". De ontwikkeling in het Britse Lagerhuis gaat in dezelfde richting. Politiek rumoer in de plenaire vergadering en degelijk werk in de commissies. Naar de mening van de PvdA-fractie zouden dergelijke vergelijkingen licht kunnen werpen op de organisatie van het Nederlandse parlement in de toekomst.

Voorzitter. Ik kom tot een oordeel over de conclusies en de aanbevelingen van de stuurgroep. Beide wijzen in de juiste richting, zij het dat de indruk kan ontstaan dat het met de problemen wel meevalt.

De eerste aanbeveling behelst het gaan werken met een uitvoeringstoets en het jaarlijks twee of drie uitvoeringsonderzoeken laten verrichten. Dat ondersteunen wij van harte.

De tweede aanbeveling naar aanleiding van de discussie over incidentenpolitiek en het inperken van de 30 ledenregel bij spoeddebatten, acht de PvdA ongewenst. Daar is naar onze mening onvoldoende reden voor. Er kunnen wellicht minder spoeddebatten plaatsvinden als de Kamer zelf meer uitvoeringsproblemen gaat onderzoeken. Op lange termijn kan worden gekeken naar een verdeling tussen slow politics en fast politics. En als het spaak loopt, is het de taak van de voorzitter om de problemen op te lossen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Chapeau voor uw opstelling tegenover de 30 ledenregel. Kunt u ook mijn voorstel steunen om het meerderheidsvereiste voor procedurele besluiten in commissies te laten vervallen?

De heerKalma(PvdA)

Niet zomaar even als los voorstel. Wij willen dat bezien in samenhang met andere maatregelen om onnodige spoeddebatten te voorkomen. Daarbij zal zowel uw voorstel als dat van de heer Anker aan de orde komen.

Wij onderschrijven de derde aanbeveling. Wij willen graag dat het Presidium dat op korte termijn gaat uitwerken.

De doorstroomsnelheid is inderdaad een probleem. Het is goed dat dit besproken is, maar het is uiteindelijk aan partijen om daarmee iets te doen.

De vijfde aanbeveling gaat over regeerakkoorden en het dualisme. Het voorstel om de rol van de Kamer bij de formatie te versterken, ondersteunen wij. De verschillende modaliteiten en ook het voorstel van de heer Van der Ham over een door de Kamer gekozen formateur gaan wij bespreken in de commissie Werkwijze.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. De SGP-fractie hecht groot belang aan een goed functionerende Tweede Kamer. Dat kunt u ook afleiden uit het feit dat de voltallige fractie aan twee zijden van de Voorzitter vertegenwoordigd is.

De voorzitter van de stuurgroep, mevrouw Verbeet, beëindigt haar voorwoord in het rapport van de stuurgroep met het gedicht "De ploeger". Hoe groot is de hoop op een goede oogst? Ik vat het maar zo op dat er op de korte termijn niet veel resultaten zichtbaar zullen zijn, maar dat er het vertrouwen is dat dankzij het vele reflectiewerk op langere termijn de oogst zeker zichtbaar zal worden.

Het is goed dat de Kamer de tijd heeft genomen voor deze zelfreflectie. Er komen immers regelmatig allerlei punten van kritiek langs die lang niet altijd zonder grond zijn. Ik noem een te afwachtende opstelling van de Kamer, een te meegaande opstelling, klachten over de kwaliteit van de wetgevingsbeoordeling, klachten over moties die worden beschouwd als een schot hagel, spoeddebatten, incidentenpolitiek enzovoort. In dat licht waarderen wij het zeer dat er zoveel werk is verricht door de stuurgroep, die na het aannemen van de door de SGP-fractie gesteunde motie-Schinkelshoek is ingesteld. Die moest het parlementaire werk nog eens goed tegen het licht houden, niet alleen door zelf in de spiegel te kijken maar ook door mensen van buiten een spiegel te laten voorhouden. Mijn fractie heeft veel waardering voor het verrichte werk. In het voorliggende stuk ligt veel waardevols besloten, niet alleen voor de besluitvorming, waar het zwaartepunt vandaag op ligt, maar ook voor de langere termijn.

Het gezag van de Tweede Kamer als instituut betreft een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik vind dat dat onderstreept mag worden. Ik vind het ook jammer, en ik sluit mij aan bij degenen die daarover opmerkingen hebben gemaakt, dat partijen als de SP en de PVV vandaag niet vertegenwoordigd zijn aan deze zijde van de voorzitter, omdat het juist interessant is om afwijkende visies te horen op bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde parlementaire instrumenten. Het is goed om dat ook naar voren te laten komen. Die gemeenschappelijkheid over het omgaan met het Reglement van Orde moet zo breed mogelijk gedeeld worden voor een goed functioneren van de Kamer.

Het is ook belangrijk om te komen tot een visie op de Kamer waarin zelfkritiek en verbetering hand in hand gaan met zelfvertrouwen. Dat mag ook gezegd worden. Ik sluit mij van harte aan bij de opmerkingen daarover. Ik had zelf al opgeschreven dat wij niet alleen moeten klagen over incidenten en moeten doen alsof wij alleen maar met incidenten bezig zijn, maar dat wij ook moeten erkennen dat er nuttig en diepgaand onderzoekswerk is en wordt verricht. Incidenten over tbs en kwesties rond integratie hebben later geleid tot grondige en degelijke onderzoeksrapporten met een goede doorwerking, soms naar concrete wetgeving. Uit eigen ervaring weet ik dat bij het gebruik van dit soort instrumenten gemakkelijker gemeenschappelijkheid wordt gevonden dan in gewone debatten. Dat is dus partijoverstijgend. Een dergelijk instrument dwingt nogal eens om vanuit het gemeenschappelijke belang op te treden. Mijn fractie vindt dat positief. De vraag is wel in hoeverre rapporten als dat van de commissie-Blok over integratie een lange doorwerking hebben in het licht van de snelle doorlooptijd binnen de Kamer. Lopen wij niet het risico dat wij al snel weer vergeten zijn wat er in de kasten ligt? Hoe kan vanuit de commissies meer gedaan worden om aan nieuwe leden fundamentele studies en rapporten die in de afgelopen jaren verschenen zijn onder de aandacht van de leden te brengen, zodat die doorwerken in hun werk?

Het rapport dat wij vandaag behandelen staat in een traditie van enkele gezaghebbende rapporten, zoals dat van de commissie-Deetman uit 1990. Het is opmerkelijk dat twintig jaar geleden al vergelijkbare problemen werden geconstateerd als nu. Er werd toen, in een tijd zonder wijdverbreid internet, al gesteld dat naast klachten over informatietekorten ook klachten op zijn plaats waren over overmatige informatieverschaffing. Toen werd reeds geconstateerd dat de controle door de Kamer soms pas goed functioneert als zich incidenten voordoen. Omdat de betrokkenheid bij het formuleren van beleid vanuit de Kamer soms zo groot is dat er een soort medeplichtigheid aan het beleid ontstaat. Die kan pas worden doorbroken als incidenten dat rechtvaardigen. Dat stelt de commissie-Deetman. Ik vond het opvallend dat in die analyse vaak dezelfde punten naar voren kwamen. Daarbij werd onderstreept dat het belangrijk is dat Kamerleden een wat meer generalistische inslag dienen te hebben.

Bij de visie op taken en rol van Tweede Kamer en Tweede Kamerleden is de visie op het functioneren van het parlement van groot belang. Mijn fractie vindt dat een volksvertegenwoordiger, die gekozen is door de bevolking, enerzijds verantwoording verschuldigd is aan de bevolking en anderzijds zonder last of ruggespraak moet functioneren. De volksvertegenwoordiger is geen kritiekloos doorgeefluik van wensen, maar dient een onafhankelijk oordeel in te nemen over allerlei thema's. Ik heb eens ergens gelezen, en daar ben ik het ook mee eens, dat een Kamerlid een soort informatiemakelaar tussen regering en bevolking, die met één been in de wereld van de burgers en met één been in de wereld van het bestuur dient te staan. Als dat op een goede manier wordt vormgegeven, krijgt het een beslissende rol in de vertrouwensrelatie tussen burger en bestuur. Dat vraagt wel een zekere afstand van het bestuur en een gezond dualistische instelling. Misschien mag ik bij alle zelfreflectie deze opmerking eraan verbinden: wij kunnen allerlei fraaie beschouwingen houden over dualisme en klachten uiten over al te gedetailleerde regeerakkoorden, maar in de praktijk van het leven is van groot belang of individuele Kamerleden ruggengraat tonen in hun houding tegenover de regering. Je ziet soms grote verschillen in de informele contacten met kabinetsleden. Het maakt uit of het kabinetslid of het Kamerlid wit wegtrekt bij een groot verschil van opvatting. De dualistische instelling van individuele Kamerleden en fracties is van uitermate groot belang.

Ik kom bij de spoeddebatten, een belangrijk onderwerp. De SGP-fractie is van mening dat de spoeddebattencultuur is doorgeschoten. Het is goed dat er een minderheidsrecht is; tot nu toe bepleit niemand om terug te gaan naar de situatie waarin een meerderheid van 76 leden nodig is voor het aanvragen van een (spoed)debat. In het licht van de ervaringen van de afgelopen jaren geloven wij echter niet meer dat de wijze zelfbeperking vanzelf wel ontstaat in het debat over de noodzaak van spoeddebatten. Er zijn al te gemakkelijk spoeddebatten toegewezen omdat er simpelweg getalsmatig genoeg mensen voor waren. Daarom is het goed om de 30 ledenregel aan te passen. Onze voorkeur gaat uit naar een drempel van 50 leden, zodat een derde van de Kamer nodig is voor het aanvragen van een debat. Dit sluit aan bij andere bepalingen over rechten van de minderheid, bijvoorbeeld in de Grondwet. Als er een tweederdemeerderheid nodig is, geeft dat rechten aan een derde. Er zijn daarom goede argumenten om te kiezen voor 50 leden. Het zou dan echter wel logisch zijn – mevrouw Halsema sprak hier al over in een aantal interrupties – om dit ook toe te passen op het aanvragen van een algemeen overleg. Het is heel raar dat het nu eigenlijk makkelijker is om een plenair debat dan een AO aan te vragen. Eigenlijk zou het andersom moeten zijn. Daarom zou de grens van 50 leden moeten gelden voor het aanvragen van zowel een algemeen overleg als een plenair debat. Of het dan gaat om een spoeddebat of niet, doet er dan niet zo veel toe. Het valt mij op dat er vaak gewoon om een debat wordt gevraagd, terwijl er geen spoedeisend belang is om het per se binnen twee of drie dagen te laten plaatsvinden. Vaak wordt het van belang geacht om op relatief korte termijn te spreken over een onderwerp. Dat kan dan ook heel goed in een algemeen overleg, op niet al te lange termijn.

Er is ook gesproken over het eventueel indienen van moties in een AO. Dit is geen goede optie. Het ontlast de plenaire agenda, maar het indienen van moties wordt er wel nog makkelijker door. Dat kan de waarde van de moties bedreigen. Wij zijn er dus niet enthousiast over.

De afgelopen jaren zijn er heel wat moties door een meerderheid ondertekend en in stemming gebracht die ronduit en volledig werden toegezegd door de regering. Dat mag niet de regel worden, hoezeer het ook prettig kan zijn om te schermen met aangenomen moties. Wijze zelfbeheersing is ook hier op haar plaats. Waar die er niet spontaan komt, zou de voorzitter een nog actievere rol kunnen spelen door op zijn minst expliciet en stelselmatig de vraag te stellen of het in het licht van de toezegging nog wel nodig is om de motie daadwerkelijk in stemming te brengen. Ook een toezegging heeft een grote waarde, en verdient actieve controle op het inhoudelijk nakomen ervan.

Bij de schriftelijke vragen viel ons op dat de vicepresident van de Raad van State in zijn schriftelijke inbreng – deze is in het rapport opgenomen – aandacht vraagt voor een scherpere toets voor de toelating van schriftelijke vragen door de Voorzitter. Volgens hem was er in het verleden een striktere praktijk met een scherpere toetsing. Mij is dat niet direct bekend, maar misschien wil de Voorzitter op dat punt reageren: hoe gaat het precies met het doorlaten van schriftelijke vragen en welke ruimte en marges zijn er?

In het rapport hebben wij aandacht voor het taalgebruik gemist. Van de kant van de SGP-jongeren is daar enige tijd geleden inbreng op geleverd, met de "tien politieke spelregels", waarin ook dat punt werd beklemtoond. Ook onze fractie in de Kamer heeft dit in het verleden meer dan eens naar voren gebracht. Kan er meer worden gedaan om ongepast en onfatsoenlijk taalgebruik tegen te gaan? Ik besef zeer wel dat de meningen gemakkelijk uiteenlopen over de vraag wat dan precies fatsoenlijk of niet fatsoenlijk is, maar ik vind het onbevredigend dat er een soort taalverruwing optreedt die heel moeilijk te keren is. Je sleept elkaar er ook een beetje in mee: als de een heel heftige bewoordingen gebruikt, lijkt het alsof de ander veel minder verontwaardigd is als hij minder vergaande bewoordingen gebruikt. Er ontstaat dan al snel een zekere inflatie van het op een normale manier ergens je afkeuring over uitspreken. Ik ben zeer geïnteresseerd in wat de VVD-fractie hierover naar voren zal brengen in tweede termijn, ook in het licht van het initiatief van collega Remkes.

Dan kom ik op de grote omloopsnelheid van Kamerleden. Je bent tegenwoordig al snel oudgediende. In dat kader vinden wij het een interessante suggestie om oud-leden meer te betrekken bij de introductie van nieuwe Kamerleden en fracties. Dat kan, dwars door partijlijnen heen, naar onze mening verrijkend zijn.

Een belangrijk punt vinden wij ook de controle op Europese besluitvorming. In de achterliggende jaren is daar het nodige aan gedaan door de Kamer zelf. Ik noem de vaste commissie voor Europese Zaken en de subsidiariteitstoetsing. Een interessante suggestie is het voorstel van de hoogleraar Van den Berg om een afzonderlijk extra nummer te geven aan implementatiewetgeving en in elk voorstel duidelijk aan te geven wat de verplichtingen zijn op basis van Europese richtlijnen en wat extra aanvullingen zijn. Dat zou in dit verband behulpzaam kunnen zijn.

Dat waren de opmerkingen die ik in eerste termijn kwijt wilde. Ik ben mijn bijdrage begonnen met de woorden uit het gedicht van de ploeger aan te halen, waaraan de voorzitter refereerde. Ik ga niet, zoals de heer Schinkelshoek deed, naar een ander gedicht, maar het viel mij op dat hetzelfde gedicht begint met de regels: ik vraag geen oogst. Eerlijk gezegd is onze inbreng vandaag iets veeleisender, want wij hopen dat er toch vrij snel wel een oogst kan zijn van deze zelfreflectie.

De heerAnker(ChristenUnie)

Voorzitter. Het was goed dat de heer Schinkelshoek met zijn motie de aanzet gaf tot het instellen van de commissie Zelfreflectie. Ik heb daarom de motie destijds meeondertekend. Er is een uitgebreid rapport uit voortgekomen, waarvoor dank aan de commissieleden die zich hierover hebben gebogen. Ondanks alle meningsverschillen die er in de Kamer zijn, hebben zij een gezamenlijk stuk kunnen produceren.

Er zijn veel vergaderingen gehouden en de mening van adviseurs is gevraagd over de werkwijze van de Kamer. De inzet daarvan is, het functioneren van het parlement te verbeteren. Ik ben blij dat nu de Kamer echt aan het woord komt. De conferentie naar aanleiding van het rapport was wat mijn fractie betreft een bijeenkomst waar vooral anderen over de Kamer reflecteerden. Vandaag moet de Kamer zelf de handschoen opnemen en tot conclusies komen. Ik besef dat dit enige durf vraagt. Wat dat betreft zet ik graag de lijn van de stuurgroep door, en gaan wij ook vandaag in alle openheid het debat aan over de vraag hoe wij de Kamer als geheel beter kunnen laten functioneren.

Er is voor gekozen om vijf thema's aan de orde te stellen. Die lijken mij hout te snijden als het gaat om de zelfreflectie, maar ik onderschrijf de stelling uit de inleiding van het rapport, namelijk dat het systeem van een parlementaire democratie pas werkt als de betrokkenen dat zelf ook echt willen. Men kan uiteraard het kabinet kritisch volgen, maar het systeem kan ook gemakkelijk worden misbruikt, louter voor profilering van de eigen partij, voor obstructie, of voor een overkill aan het stellen van vragen, het indienen van moties of het aanvragen van spoeddebatten, om je punt maar weer eens te maken. Mevrouw Thieme noemde dat tijdens de conferentie parlementaire evolutie.

Ik wil er niet direct een waardeoordeel over uitspreken, want profilering hoort tegenwoordig bij het politieke leven. De vraag is wel – en die staat centraal in het rapport dat wij vandaag bespreken – of je verbeteringen kunt aanbrengen in het systeem als de eigen profileringsagenda altijd leidend is. Ik ben het eens met de relativerende opmerking in de inleiding, waarin wordt gesteld dat het vertrouwen in de politiek altijd wisselend is. Dit neemt niet weg dat wij ernaar moeten streven dat dit vertrouwen zo groot mogelijk is. Dus moet de Kamer er alles aan doen om haar gezag te herwinnen, voor zover zij dat verloren heeft. Dat gezag is niet meer vanzelfsprekend. Sommige Kamerleden delen deze visie niet en voelen zich inderdaad alleen verantwoordelijk voor het bereiken van de eigen politieke doelen. Toch wil ik hier namens mijn fractie zeggen dat ieder Kamerlid zich verantwoordelijk zou moeten voelen voor het aanzien van de Kamer als geheel. Desondanks is het toch mooi om te zien dat de commissie zelfreflectie, bestaande uit een brede vertegenwoordiging van de Kamer, tot aanbevelingen is gekomen. Daar zal ik nu op ingaan.

Ik begin bij de aanbeveling over de uitvoeringstoets ex ante, dus vooraf. De fractie van de ChristenUnie onderschrijft de aanbeveling dat het goed kan zijn om bepaalde wetgeving aan een uitvoeringstoets te onderwerpen. Mijn fractie ziet daar zeker voordelen in. Dit zal beperkt moeten worden tot wetgeving die een grote impact op de samenleving zal hebben. Niet voor alle wetgeving is het even noodzakelijk. Het hoeft niet voor veegwetjes of voor kleine zaken. Ik roep ook de opmerking in herinnering vanuit de Raad van State dat men best vaker een advies zou willen geven. Zouden wij zo'n advies ook niet wat vaker moeten vragen over onze eigen amendementen? Ik roep het wetgevingsproces in herinnering van de zogenaamde Voetbalwet. Dat is een heel relevante en belangrijke wet die uiteindelijk is aangenomen door de Kamer, maar niet dan nadat in de Tweede Kamer een aantal vergaande amendementen zijn ingevoegd, die buiten het bereik van de oorspronkelijke wet vallen. Dat gaat dan nu naar de Eerste Kamer en wij moeten maar eens zien hoe het verder gaat. Het zou kunnen zijn dat de hele Voetbalwet daar wordt afgeschoten omdat de Eerste Kamer dat niet meent te kunnen verantwoorden. Hebben wij daarmee niet te makkelijk die verantwoordelijkheid naar de Eerste Kamer doorgeschoven? Zou dat ook niet iets zijn waar wij zelf verantwoordelijkheid voor zouden moeten nemen? Zouden wij niet moeten zeggen: Raad van State, wilt u hier alstublieft naar kijken?

De spoeddebatten zijn een onderwerp waar wij het vaker over hebben gehad. Wij hebben ook al vaak aangegeven dat het wat uit de hand aan het lopen is. Dat zeg ik niet omdat wij het de fracties niet gunnen om een actueel onderwerp te agenderen, maar omdat de plenaire agenda een rommeltje wordt. Wij hebben nu bijvoorbeeld al heel lang een spoeddebat over de beveiliging van Schiphol op de langetermijnagenda staan. Dat is toch een heel vreemd gegeven. Ik geloof dat het er al zo'n drie maanden op staat, volgens mij op aanvraag van de heer Heerts. Daar is de Kamer zelf bij. Mijn fractie is er altijd voorstander van geweest om de drempel voor het aanvragen van een spoeddebat te verhogen. Wij steunen daarom het voorstel dat de commissie heeft gedaan: de eis zou een aantal zetels moeten zijn gelijk aan het aantal van de grootste fractie en de twee kleinste fracties samen. Als ik het goed heb, komen wij dan op 44 zetels uit. Dat is nog steeds geen 50 en wij moeten maar even kijken hoe het in een volgende periode eruit zal zien. Wat ons betreft, zou dat nog in deze periode mogen ingaan. Ik heb geen flauw idee of daar een meerderheid voor is, maar wij zouden het best willen steunen.

In het wetgevingsoverleg over de raming heb ik ook al het voorstel gedaan om de plenaire zaal te ontlasten door spoeddebatten plaats te laten vinden in commissiezalen zoals deze. In het rapport lees ik de optie dat de voorzitter daarvoor zou kunnen kiezen. Mijn hartelijke steun natuurlijk daarvoor, maar het moet mij ook van het hart dat er soms spoeddebatten worden aangevraagd die echt de zorgvuldigheid van de besluitvorming aantasten. Ik noem als voorbeeld het spoeddebat over het nieuwe Masterplan gevangeniswezen van een paar weken geleden. Het masterplan zat er al een tijdje aan te komen. De staatssecretaris heeft het 's ochtends gepresenteerd en ik geloof dat wij de dag daarna – ik durf niet te zeggen dat het dezelfde avond nog was, maar volgens mij de dag erna – een spoeddebat erover hebben gehouden in de Kamer. In de loop van de dag kregen wij een overhaaste reactie van een belangenorganisatie in de mailbox die zelf schreef: als wij tijd hebben, proberen wij nog snel met een wat beter gefundeerde reactie te komen, waarbij wij ook hebben gevraagd wat de leden er precies van vinden. Wij jagen niet alleen onszelf op, maar ook de mensen voor wie wij hier uiteindelijk ons werk doen. Normaliter hadden wij die mensen gelegenheid gegeven om bijvoorbeeld via een hoorzitting of een schriftelijke ronde hun mening te geven. Dat is in dit geval niet gebeurd: er is eerst een spoeddebat gehouden en vervolgens is in de procedurevergadering besloten dat er ook nog een hoorzitting moet komen en een schriftelijke ronde. Dat is een vreemde en gekke situatie. Al meer mensen hebben aangegeven dat de procedurevergadering en het aanvragen van een spoeddebat als communicerende vaten werken. In dit geval hadden wij de gekke situatie dat er eerst een regeling van werkzaamheden plaatsvond waarin het spoeddebat is aangevraagd en daarna pas de procedurevergadering. Ik zou toch eens willen vragen of wij dat niet anders zouden kunnen doen. Ik sta er erg open in. Misschien moeten wij de procedurevergadering voor de regeling van werkzaamheden op dinsdag laten plaatsvinden voor dit soort aanvragen. Het is maar een idee. Van dit soort gekke ongerijmdheden moeten wij in ieder geval af.

Het reflectiepunt 3 betreft de controlerende taak van het Kamerlid. Het Kamerlid moet voldoende middelen hebben om zijn positie als Kamerlid te versterken. Ik ga mij aansluiten bij alle voorgaande sprekers die zeiden dat er inderdaad wel heel veel over ons heen komt, al was dat misschien twintig jaar geleden ook al het geval. Wij krijgen nu niet zo heel veel handgeschreven brieven meer, maar wel heel veel mail. Ik heb het voordeel dat ik veel portefeuilles heb. Af en toe krijg ik foto's van kunstwerken als het gaat over cultuur, dan gaat het weer over kinderopvang, of over adoptie. Op die manier krijg je wel veel mapjes, maar doe je er verder niet veel mee. Dat is zonde. Ik heb in dit verband nog een technische vraag over het mailbeantwoordingssysteem KANA. Hoe is het precies geregeld met de licenties ervan? Het systeem kan ons erg helpen. Komen de kosten van een poging om dit systeem breed in te zetten in de fractie direct voor rekening van de fracties, of is dit een faciliteit die door de Kamerorganisatie wordt ondersteund?

Toerusting van Kamerleden door oud-Kamerleden is een goede zaak. Ik heb het voordeel dat ik kan terugvallen op een man als de heer Schutte, die in dit proces een rol heeft gespeeld. Bij de verwachtingen van zo'n toerusting zal het altijd schipperen blijven. Dit is een zaak van de fracties zelf.

Ik kom op de betekenis van regeerakkoorden. Wij steunen de voorstellen om direct na de verkiezingen te komen tot een debat om de betekenis van de uitslag te bespreken. In de praktijk zal het echter lastig zijn om in de Kamer de aftasting te organiseren die is gericht op potentiële coalities. De heer Elias zei zojuist al dat die aftasting halverwege de verkiezingsavond al begint. Wij steunen het voorstel om eerst op een rij te zetten wat de voor- en nadelen zijn van het horen van kandidaat-bewindslieden door de Kamer. Dit is geen gek voorstel, maar het ministerschap is een politieke functie met een hoog afbreukrisico. Dezelfde argumenten die een rol hebben gespeeld in het debat over de gekozen burgemeester, kunnen hierbij een rol gaan spelen. Zullen kandidaten graag openlijk in de Tweede Kamer een sollicitatiegesprek voeren? Wellicht is het beter om in te zetten op een goede ronde kennismakingsgesprekken, waarbij niet alleen de coalitiepartijen, maar ook de oppositiepartijen een duidelijk rol spelen.

Ik kom tot een afronding van mijn betoog. Het is goed dat de commissie dit rapport heeft opgesteld. Er zijn voorstellen gedaan die de positie van de Kamer kunnen versterken, maar het gaat hierbij ook om de houding van de Kamer zelf. De Kamer, inclusief mijn eigen fractie, moet altijd scherp en duaal de regering blijven controleren. Daartoe gebruiken wij wellicht te weinig de andere instrumenten waarover wij beschikken. Het gaat dus niet allen om nieuwe instrumenten, maar vooral om een houding. Het gaat om "lam of leeuw". Het gaat ook om de instelling van de Kamerleden. Zit men alleen in de Kamer om de eigen partij in de spotlights te zetten, of zit men er ook om mede het land te besturen, uiteraard met respect voor de onderscheiden taken van kabinet en Kamer?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter. Ik wil mij excuseren, omdat ik tussen half 2 en half 3 afwezig moet zijn vanwege algehele personele krapte. Dat is overigens ook de enige reden waarom het commissielid van de GroenLinksfractie niet aanwezig is, want wij hebben wel deelgenomen aan de commissie.

Ondanks dat wij steun hebben verleend aan de motie die ten grondslag ligt en een afgevaardigde hebben geleverd, kunnen wij niet verhullen dat wij alle activiteiten met matig enthousiasme hebben gevolgd. Dat heeft niets te maken met de uitmuntende kwaliteit van de verschillende commissieleden en de commissie als geheel. Het heeft meer te maken met een zekere moedeloosheid over het vermogen van het parlement om zichzelf aan zijn haren uit het moeras te trekken. Naar onze idee zijn de verhoudingen in en de gebrekkige werkwijze van het parlement een effect van een politiek machts-, een belangenconflict, dat zelden uitwerkt in het voordeel van democratische openheid en democratische minderheden.

Deze discussie dreigt dan ook al snel theoretisch te worden, vooral omdat naar onze opvatting de twee hoofdproblemen van ons parlement te veel buiten beschouwing blijven. Ik heb al een aantal keren bij interruptie gezegd dat het hoofdprobleem in het functioneren van ons parlement, het monisme is. Ons parlement is aan handen en voeten gebonden door coalitiefracties die een regeerakkoord mede hebben ondertekend. Zij geven daar in letter en geest uitvoering aan vanuit het parlement. Dat heeft een aantal gevolgen. Als het echt spannend en moeilijk wordt, dan voltrekt het politiek belangenconflict niet in de openbaarheid, maar in de achterkamers. Daarmee wordt het onzichtbaar voor de politiek en voor inmenging van derden, andere politieke partijen die in het algemeen daarover redelijk belangwekkende opvattingen kunnen uiten.

Het tweede probleem is dat penibele besluiten gedelegeerd worden aan derden. Ons parlement heeft bij motie de regering in toenemende mate opdracht gegeven tot de instelling van politieke commissies. Dat zie je bij deze regering opnieuw. Terwijl de Kamer na ommekomst van de nota-Duyvendak de ambitie had om de politieke commissies in aantal, macht en zeggingskracht terug te brengen, zie je dat het parlement alleen maar vaker opdracht geeft tot de instelling van politieke commissies. Dat gebeurt met name om coalitiefracties het moeilijke moment van het nemen van een politiek besluit uit handen te nemen, omdat dit kan leiden tot interne spanningen in de coalitie of tot het uitvallen van een van de coalitiepartijen. Monisme is een groot probleem. Ook al realiseer ik mij dat dit met een breed samengestelde commissie haast niet anders kan, toch vind ik dat de commissie dit probleem veel te weinig serieus neemt, terwijl het naar mijn idee een van de twee hoofdproblemen is.

Het tweede hoofdprobleem is actueler in die zin dat het eerste, monisme, al erg lang bestaat en het tweede recenter is. Een toenemend aantal partijen in de Tweede Kamer lijkt het parlement enkel en alleen nog te gebruiken als electoraal platform en niet meer als een instituut dat ook dient ter controle van de regering en dat een zelfstandige positie en functie heeft als medewetgever. De spoeddebatten zijn er dikwijls de uitdrukking van, zoals ook moties van wantrouwen daar de uitdrukking van zijn. Ik maak mij er echt zorgen over dat een van de machtigste instrumenten van de Kamer te pas en te onpas wordt ingezet, soms maar met één stem. Een motie van wantrouwen bestaat bij de gratie van schaarse indiening. Dan is het machtig en kan het leiden tot verandering. Nu is een motie van wantrouwen in toenemende mate een schreeuw om media-aandacht, niets meer, niets minder. Er is niet eens gezocht naar een meerderheid voor ondersteuning.

Dat geldt ook voor de aard van een aantal debatten dat hier plaatsvindt. Ik vind het beschamend als de Tweede Kamer een spoeddebat entameert over een lampionnenoptocht ergens die verstoord zou zijn door een aantal Marokkaanse jongens. Niet omdat dit incident op zichzelf niet belangrijk zou zijn, maar omdat Kamer noch regering enige bevoegdheid heeft inzake het verminderen of vermeerderen van lampionnenoptochten. Het gaat hier om gemeentelijke bevoegdheden. De Tweede Kamer zou haar beperkingen moeten kennen. Wij denken – of een aantal partijen denkt – in toenemende mate dat de Kamer gebruikt kan worden als platform om de media te bereiken en dat daarmee electorale winst geboekt kan worden.

Begrijp me niet verkeerd. Door een aantal partijen is terecht opgemerkt dat het van groot belang is dat de Kamer erkent dat het een politiek orgaan is waar het politieke debat behoort plaats te vinden. Dat kan zeker over incidenten gaan. Het voorbeeld van de heer Kalma is terecht: incidenten kunnen leiden tot structurele verandering. Maar het uitkleden van het parlement tot een verzameling kistjes waarop je de bevolking toespreekt, vind ik af en toe verontrustend. Zeker als dit gepaard gaat met vermindering van onze kracht en kennis als medewetgever en controleur. Soms heb ik het gevoel dat ik hier al wel erg lang zit. Ik vind het eerlijk gezegd niet heel goed gesteld met het vermogen van Kamerleden om bijvoorbeeld goede amendementen te schrijven of om buitengewoon nauwkeurig wetgeving te controleren op de grondwettigheid of de mensenrechtelijkheid. Mijn indruk is dat dit zelfs slechter wordt. Graag krijg ik hierop een reactie van de commissie.

Ik zal een aantal van de aanbevelingen nalopen. Ik begin met de 30 ledenregel en de kwestie van de spoeddebatten. Ten langen leste is dit de vraag naar de omgang met democratische minderheden. Ik vind dat het debat ook zo gevoerd zou moeten worden. Als ik naar de heer Schinkelshoek luister, lijkt hij van het minderheidsrecht af te willen. Dat vind ik buitengewoon zorgwekkend. Naar mijn mening hoort het in een parlement zo te zijn dat meerderheden vastgesteld worden bij de stemming en dat meerderheden niet bepalend zijn voor het kunnen agenderen van onderwerpen die van groot belang zijn.

Ik realiseer me dat elke regel arbitrair is, maar ik verzet me wel tegen verhoging van de drempels op dit moment. Ik zou er een waarschuwing aan willen toevoegen. Met de toename van populistische politiek in de Tweede Kamer en het gebruik van het parlement als electoraal platform leidt inperking van de rechten van democratische minderheden tot een hard gevecht dat zich zal concentreren op de procedures. Daarmee zou het parlement een heel slechte beurt maken en alleen maar verder aan gezag inboeten. Het is heel slecht als elke democratische minderheid bij herhaling kan opstaan en zeggen dat de onderwerpen die zij belangrijk vindt, worden gedwarsboomd door een coalitiemeerderheid of door anderen. Dat debat moet niemand willen. Daarom pleit ik ook in plaats van voor inperking voor uitbreiding van het democratische minderheidsrecht door het ook in te voeren in commissievergaderingen.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik vraag mevrouw Halsema om wat beter te luisteren. Ik heb niet gepleit voor het ontnemen van dit recht aan minderheden. Ik heb alleen vraagtekens gezet bij de hoogte van deze drempel. Ik wil mevrouw Halsema vragen in te gaan op het argument dat ik heb gebruikt: het leidt tot de verschraling van het politieke debat. Het feit dat je 30 of 31 leden hebt, is al voldoende om een debat te houden. Je bent daarmee ontslagen van de democratische verplichting om met argumenten te werken. Het gaat erom dat je probeert de meerderheid te overtuigen. Vroeger, in de situatie dat de meerderheid het nog bepaalde, kregen minderheden ook rechten omdat zij op argumenten voeren. De situatie is geproblematiseerd doordat het een heel mechanische manier van politiek bedrijven is.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat uw redenering een contradictio in terminis is. U vindt dat bij het toelaten van debatten veel meer de argumenten zouden moeten worden gewogen, en niet zozeer zou moeten worden geteld. Tegelijkertijd pleit u voor verhoging van de drempel, waarmee u het kwantitatieve argument doorslaggevend maakt. Ik ben inderdaad voor het wegen van argumenten. Er is een toename van het aantal spoeddebatten, omdat in algemene overleggen en commissievergaderingen waar de procedures worden vastgesteld bij herhaling – ik weet werkelijk niet in welke sprookjescommissie u resideert als u dit probleem niet kent – coalitiemeerderheden de agenda blokkeren voor leden die met goede argumenten een onderwerp willen agenderen, maar niet de vereiste meerderheid hebben. Ik zit lang in dit parlement, ook in de periode dat dit soort besluiten alleen bij meerderheid mocht worden genomen, en eerlijk, ik ken met name het CDA niet anders dan als een partij die bereid is om in een procedurevergadering nog snel allerlei mensen op te trommelen, om ervoor te zorgen dat een procedureel besluit wordt geblokkeerd. Echt, die opgetrommelde leden laten zich niet door argumenten weerhouden, maar simpelweg door hun eigen aantal.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik doe nog een poging om terug te gaan naar de kern. Iemand die een spoeddebat wil, moet met argumenten komen. De kunst is om anderen te overtuigen. Daar gaat u aan voorbij. In het kennelijk vermaledijde tijdperk waarnaar u voortdurend verwijst, was dat wel het geval. Er waren toen ook minderheden die interpellatiedebatten aanvroegen op basis van argumenten. Nu telt het argument niet meer, nu doet het er alleen nog maar toe of je 30 of 31 leden hebt. Met name tegen die verschraling verzet ik mij.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Wij hoeven deze discussie niet eindeloos te voeren. Ik heb moeite met de dubbele moraal die hieruit spreekt. Ik ben het namelijk eens met de heer Schinkelshoek dat argumentatie doorslaggevend zou moeten zijn bij het toelaten van debatten. Noodzaak, spoedeisendheid en argumentatie, daarom zou het moeten gaan. Maar hij zou dat met mij moeten kunnen erkennen dat coalitiemeerderheden heel regelmatig argumentatie terzijde schuiven. Het is mij zo vaak overkomen dat de leden van coalitiefracties naar mij toekomen en zeggen: met de argumenten zijn wij het eens, maar wij krijgen een probleem in de coalitie als wij jullie steunen. Dát is de realiteit, en niet dat mijn wens om een spoeddebat te houden op argumenten wordt weerlegd. Nee, de coalitiefracties maken vrijwel altijd gebruik van het getal. Ik zou het mooi vinden als het CDA bereid was mij op argumentatie vaker te steunen, dan zou ik me matigen.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Het moet u toch opvallen dat in uw redenering argumenten er helemaal niet meer toe doen? Het gaat simpelweg om de vraag of je 30 leden hebt, of niet. Dat leidt tot een vergroving van het systeem. Daarom pleit ik ervoor terug te gaan naar de inhoud.

De heerVan der Staaij(SGP)

Hoe kijkt mevrouw Halsema aan tegen mijn voorstel om naar 50 leden te gaan, zowel voor plenair en algemeen overleg. Kan dat er niet aan bijdragen dat je juist door het iets minder makkelijk te maken gedwongen bent te argumenteren, bijvoorbeeld als het gaat om die lampionnenoptocht?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

De zwakte van elk getal is dat zich dat niet goed verhoudt tot argumentatie. Volgens mij werd het debat over de lampionnenoptocht gesteund door CDA, VVD en PVV om electorale redenen. Ik ben op dit moment niet voor verhoging van de drempel. Ik heb aangegeven dat ik erken dat elk getal arbitrair is, maar in de argumentatie die wordt gegeven voor verhoging van de drempels zie ik wel degelijk de wens minderheidsrechten te beperken. In dit getij moet je dat absoluut niet willen. Je zult moeten erkennen dat democratische meerderheden hetzelfde agenderingsrecht hebben.

De heerVan der Staaij(SGP)

Wij overtuigen elkaar niet op dit punt. U noemde als nadeel van een iets hogere drempel dat het onderwerp eerder wordt gepolitiseerd. Je kunt dan zeggen: zie je wel, ik krijg mijn lampionnenoptocht niet in de Kamer. Nu is het debat wel gehouden en is vervolgens het oordeel van een zogenaamde kwaliteitskrant in het commentaar: schande dat bijvoorbeeld een partij als GroenLinks niet aan het debat heeft deelgenomen. Dus heb je dat dan weer niet als effect? U gunt dan wel het recht om het debat te houden maar vervolgens is er de kritiek dat het alleen maar dedain is van de rest van de Kamer.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Dat klopt, maar een negatief oordeel in een krant is niet bepalend voor de wijze waarop ik mijn Kamerwerk hier doe. Soms zit het mee, soms zit het tegen, denk ik dan. Ik blijf bij de juistheid van de keuze om niet deel te nemen aan dit debat. Ik zou het ook zo weer doen. Dat neemt niet weg dat een negatief oordeel in een krant bij mij nooit zal leiden tot de inperking van democratische rechten. Ik vind dat het recht gegarandeerd moet zijn, evenals de vrije afweging om wel of niet deel te nemen aan zo'n debat.

De heerVan der Staaij(SGP)

Het ging mij niet om het negatief oordeel van de krant als zodanig als wel om het feit dat u als argument aangaf dat als je het niet doet, je er allerlei negatieve publiciteit over krijgt, in de zin dat bepaalde minderheden hun recht wordt misgund. Mijn stelling is dat ook als je het wel doet, je evengoed commentaar krijgt op de manier waarop het debat wordt gevoerd.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik snap uw punt nu beter. Ik verwees bij mijn commentaar niet naar het negatieve oordeel van derden. Ik probeerde aan te geven dat inperking van de rechten van democratische minderheden en agenderingsmogelijkheden zal leiden tot harde procedurele gevechten in het parlement. En dat is buitengewoon onaantrekkelijk voor het gezag van het parlement. Ik denk ook dat je dat de afgelopen jaren al te veel hebt gezien. Het parlement bewijst zichzelf bepaald geen dienst door dat soort gevechten vaak te hebben.

De heerAnker(ChristenUnie)

Ik vind het betoog van mevrouw Halsema wel hout snijden en ik vind ook wel dat ze er goed in zit ...

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Het is kantje boord, hè.

De heerAnker(ChristenUnie)

Precies. Het gaat mij om de argumentatie dat het voor het belang van de Kamer niet goed is om allerlei procedurele debatten te hebben. Bent u het echter niet met mij eens dat wanneer wij de grens zouden verhogen, wij daar dan één debat over houden en dat het daarmee dan ook gewoon klaar is? Wij hebben dan met elkaar de afspraak gemaakt dat wij op 44 dan wel 50 zitten voor de komende twee jaar. Dat debat gaan wij dan niet elke week aan.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Daarmee heb je inderdaad de parlementaire mogelijkheid van het debat daarover ook ingeperkt. Dat ben ik met u eens, maar u weet ook dat elk Kamerlid dat het daarmee oneens is een andere uitlaatklep zal zoeken, ofwel in de schriftelijke vragen, ofwel in de mondelinge vragen. Die kun je vervolgens ook inperken maar dan houd je verdomd weinig, pardon, democratische mogelijkheden over. Dus er zal altijd weer een "lekkage" zijn voor de democratische minderheden om hun rechten te gebruiken. Dus het leidt tot afgeleide conflicten tijdens inhoudelijke debatten die wij nu al hebben bij pogingen van de Voorzitter of een ander om het taalgebruik enigszins te beperken of minder ruw te doen laten zijn. Dat zijn debatten die je niet moet wensen.

De voorzitter:

Ik sta de heer Anker nog één interruptie toe. Ik moet er wel op wijzen dat het vandaag om meer gaat dan alleen de spoeddebatten.

De heerAnker(ChristenUnie)

Dat is absoluut waar maar het houdt ons wel allen bezig.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik geloof ook dat het een van de weinige echte verschillen van mening betreft.

De heerAnker(ChristenUnie)

Op dit moment hebben wij die uitlaatkleppen ook al. Op het moment dat mensen een debat niet steunen, zijn er gelukkig ook veel Kamerleden die zeggen: oké, dan gaat het niet door. Er zijn daarentegen ook mensen die zeggen het schandalig te vinden et cetera. Dat wordt ook een invuloefening die vrij voorspelbaar is. Die protesten heb je ook bij de 30 ledenregeling. Dus ik zie niet in waarom dat nu een groot probleem zou zijn.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik ben het daarmee eens. Ik ben begonnen te zeggen dat het arbitrair is. Ik zou alleen geen premie zetten op nieuwe procedurele conflicten, en dat is natuurlijk toch wat er gebeurt.

Voorzitter. Het is onmiskenbaar dat regeerakkoorden langer, uitgebreider en gedetailleerder worden. Wij klagen er al een aantal jaren over maar er is schijnbaar geen kruid tegen gewassen. Het grote probleem bij ons systeem van regeerakkoorden schrijven, is dat Kamerfracties, coalitiefracties in toenemende mate gebonden zijn en blijkens het Irakonderzoek ook gebonden zijn aan afspraken die niet in een regeerakkoord terechtgekomen zijn maar die in Beetsterzwaag of elders gemaakt zijn. Dat is niet het enige nadeel ervan. Uit het voorbeeld van het Irakonderzoek blijkt ook dat een gevolg van deze uitgebreide regeerakkoorden is dat de macht van het kabinet over de Kamer toeneemt. Ik denk dat beide zeer onwenselijke ontwikkelingen zijn.

GroenLinks is er al lang een voorstander van dat wij het hele systeem omgooien. Wij willen, eerlijk gezegd, dat de informateur een groep mensen om zich heen verzamelt en samen met die mensen het regeerakkoord gaat schrijven. Daarmee is de rechtstreekse verantwoordelijkheid van coalitiefracties voor de inhoud van het regeerakkoord weggenomen. Dat maakt coalitiefracties vrij. Dan zou ik me wel kunnen voorstellen dat de coalitiefracties behoefte hebben aan enige richtinggevendheid. Volgens mij zou die gegeven moeten zijn met het bepalen van een beperkt aantal uitgangspunten – op een half A4'tje, kan ik me zo voorstellen – die de informateur kan meenemen als hij met zijn aanstaande ministers aan het werk gaat om een regeerakkoord te schrijven.

Ik vind het jammer dat dit voorstel niet serieus gewogen is. Ik breng het bij dezen alsnog in. Ik nam aan dat het wel deel moet hebben uitgemaakt van de discussie. Zo niet, dan zal dat met de afwezigheid van mijn Kamerlid te maken hebben gehad, waarvoor mijn excuus. Ik breng het bij dezen alsnog in. Het staat overigens ook al jaren in ons verkiezingsprogramma, dus helemaal nieuw kan het niet zijn.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik wil graag even een verhelderende vraag stellen. Begrijp ik goed dat mevrouw Halsema een pleidooi houdt om in de formatieprocedure terug te keren naar wat in de jaren vijftig gebruikelijk was? In de jaren vijftig verzamelde de informateur wat mensen om zich heen en schreef hij alles op een papiertje. Dat bleek vervolgens de basis van het regeerakkoord te zijn. Bedoelt mevrouw Halsema dat?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik zou het even zelf moeten bestuderen. Dat is nu net een zeldzame lacune in mijn kennis van de parlementaire historie.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Toen was GroenLinks er nog niet, dus het is u niet euvel te duiden.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik zal gewoon even moeten nagaan of het daarbij ging om dezelfde voorwaarden, dezelfde omstandigheden en de uitkomst zoals wij ons die voorstellen. Daarmee zeg ik overigens niets over de politieke samenstelling van dat kabinet. En dan zou dat kunnen. De heer Schinkelshoek gaat nu zeker de nadelen noemen.

De voorzitter:

Mijnheer Schinkelshoek, gaat u nog verder terug in de tijd?

De heerSchinkelshoek(CDA)

Nee, ik ga niet verder terug in de tijd. Ik wil het gewoon even helder hebben. Ik dacht dat mevrouw Halsema er goed over nagedacht had, omdat het al zo lang in haar verkiezingsprogramma staat.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Dat geldt voor de schrijvers van mijn verkiezingsprogramma. Dat ben ik niet.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Het bezwaar van die praktijk was dat het zich onttrok aan het gezichtsveld van de Kamer. Dat is de reden geweest dat coalitiefracties gaandeweg betrokken zijn geraakt bij het schrijven van die regeerakkoorden. Een Kamermeerderheid bestaande uit de toekomstige coalitiefracties wilde er greep op houden. Die heeft het weggetrokken uit de achterkamertjes, waar u overigens ook zo'n tegenstander van bent.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Wat u een nadeel noemt, zou ik het voordeel willen noemen. Mijn ambitie is nu juist dat het regeerakkoord weggetrokken wordt bij de coalitiefracties. Bovendien veronderstelt u met uw opmerking dat door de inmenging van coalitiefracties er geen achterkamertjesoverleg meer plaatsvindt. Ik zou toch mogen denken dat de praktijk op dit moment een andere is! Ik wil overigens nog opmerken dat ik hier niet alleen in sta en dat ik in de afgelopen jaren op dit punt altijd steun heb gehad van de fractie van de Partij van de Arbeid bij monde van Wouter Bos. Alleen was het weg bij de laatste formatie, helaas!

Voorzitter. Ik houd het maar even kort. Uitvoeringstoetsen: prima. De onderzoeksfunctie van de Kamer versterken: prima, helemaal voor. Ondersteuning van de Kamer versterken: ja, daar pleiten wij ook al heel erg lang voor. Ik moet zeggen dat ik het nog altijd absurd vind dat ik een medewerker heb voor twee departementen en dat ik daarmee tegenover zo'n 3000 ambtenaren sta. Die machtsverhouding is totaal zoek. Ik vind het overigens ook belachelijk dat het ministerie van Binnenlandse Zaken de hoogte van ons budget vaststelt. Ik wil het volgende voorstel doen. Ik stel voor dat de Kamer een motie maakt, bijvoorbeeld bij de aanstaande begroting, om ervoor te zorgen dat de helft van het rijksbudget dat nu gaat naar de inhuur van externe adviseurs wordt besteed aan zowel de inhuur van algemeen onderzoeks- en ondersteunend personeel voor de Kamer als aan versterking van de inhoudelijk beleidsmedewerkers van Kamerfracties. Kabinet na kabinet heeft toch al elke keer de ambitie om het aantal externe adviseurs te verminderen, maar dat dijt altijd uit. Wij helpen ze dus een handje. Ik weet dat dit debat altijd met enige gêne wordt omkleed. De Kamer zou zichzelf niet mogen versterken, maar ik vind dat het parlement zichzelf niet serieus neemt als het ook niet in de inhoudelijke ondersteuning een hindermacht, een tegenmacht kan zijn.

De heerKalma(PvdA)

Dit is een belangrijk onderwerp, maar lopen wij niet het risico van verbrokkeling als je pleit voor extra geld? De stuurgroep pleit voor een onderzoeksfunctie van de Kamer en is het dan niet beter om een bredere afweging te maken? Het budgetrecht van de Kamer kan wellicht krachtiger grondwettelijk worden geregeld, maar uw opmerking dat het de minister van Binnenlandse Zaken is die het budget van de Kamer vaststelt, is niet juist.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik laat mij altijd dolgraag corrigeren door de heer Kalma. Daar heb ik een lang verleden in. Ik herinner mij levendig zijn rode pennetje! Maar wat betreft de verbrokkeling van gelden denk ik dat je moet overleggen over een soort optimale verdeling. We zullen het erover eens zijn dat er nagedacht moet worden over de ruimte in het Kamerbudget. Het kan niet de bedoeling zijn dat wij meer onderzoeksfaciliteiten of meer inhoudelijke ondersteuning willen ten koste van het personeel in het restaurant of de schoonmakers. Daar tenderen wel een aantal voorstellen naar. Ik vind echter dat daarin de bodem is bereikt. Als het al van ons eigen budget moet afgaan, dan maar van de reizen die wij zelf ondernemen. Maar eigenlijk wil ik voorstellen om iets van het rijksbudget af te halen omdat ik vind dat de overheid bereid moet zijn de democratische tegenmacht goed te financieren. Dat gebeurt nu onvoldoende.

Voorzitter. Ten slotte een enkele opmerking over taalverruwing. Regels, een morele code of meer bevoegdheden voor de voorzitter vind ik heilloos. De voorzitter wordt in een onmogelijke positie geplaatst als zij geen officiële bevoegdheden heeft om iets te zeggen, maar louter op basis van smaak moet ingrijpen. De voorzitter wordt dan in een positie gebracht van permanent conflict met enkele Kamerleden en dat is niet goed voor die positie. Het is een kwestie van smaak en dus voorbehouden aan individuele Kamerleden. Voor mij geldt slechts één criterium: hoe zou ik het vinden als mijn kinderen hetzelfde zouden zeggen tegen hun leraar op school? Ik kan wel zeggen dat ik het niet leuk zou vinden als mijn vijfjarig zoontje "flapdrol" zegt tegen de juf!

De voorzitter:

De heer Van der Ham is lid van de stuurgroep, maar hij heeft gevraagd of hij namens de fractie van D66 een enkele aanvullende opmerking over het rapport mag maken. Ik wil hem dat graag toestaan. Hij moet dan maar even denken dat hij de heer Pechtold of mevrouw Koşer Kaya is.

De heerVan der Ham(D66)

Voorzitter. Het rapport is fantastisch, dus daar ga ik niet veel over zeggen. Ik moet dat ook wel zeggen als consequentie van de petten die ik vandaag op heb. Ik geef wel aan dat mijn fractie bij de totstandkoming van dit rapport heel kritisch was. Mijn fractie ziet wel dat er wat aan de hand is in de Kamer, maar voordat je het weet, snoer je de Kamer in, in een richting die je niet wilt. De D66-fractie is daar altijd een kritisch volger van geweest, zowel de afgevaardigde die aan de commissie deelnam als de twee collega's daarbuiten.

Ik begin met de dingen die goed gaan. Ik heb een tijd geleden in de commissie-Dijsselbloem gezeten. Er wordt veel gezegd over de achterstand van Kamerleden ten opzichte van ministers. Daarvan is vaak sprake. De commissie heeft daar ook goede dingen over gezegd; dat moet ook verbeteren. Soms zijn Kamerleden echter veel beter in staat dan de enorme ministeries om hun werk goed te doen. Een voorbeeld daarvan is de tweede fase; het debat daarover is tien jaar geleden gevoerd in de Tweede Kamer. Kamerleden wisten toen veel beter wat er op de werkvloer gebeurde en verwoordden dat ook in het debat tegenover een minister die met de powers that be had gesproken. De Kamerleden brachten goede argumenten in maar hielden geen voet bij stuk in het weerhouden van de minister en de staatssecretaris van een snelle invoering van de tweede fase. Door hun werkbezoeken en door met andere mensen te spreken dan vakbondsvoormannen en -vrouwen weten Kamerleden vaak beter wat er echt leeft dan ministers, die soms te veel gevangen zitten in hun toren, omringd door ambtenaren en officials. Vanuit dat zelfvertrouwen mogen wij vaker ons werk doen.

Er wordt vaak geklaagd over de Kamervragen. Een paar jaar geleden is echter een onderzoek gedaan door de Rob, Raad voor het openbaar bestuur, waaruit bleek dat de Kamerleden heel effectief opereerden bij het controleren van de regering, juist door dat spervuur aan vragen. Soms schieten zij daarin met hagel, een beetje ongericht, waardoor zij soms toevallig achter dingen komen waar zij anders niet achter waren gekomen. Er moet dus niet alleen maar worden afgegeven op die Kamervragen; die zijn vaak effectief in het vergaren van informatie.

Ook over de spoeddebatten maak ik graag een relativerende opmerking. In perioden dat er heel veel wetgeving kwam van de regering, bijvoorbeeld onder het vorige kabinet, was het aantal spoeddebatten minder. De Kamer had het namelijk te druk om zich daarmee bezig te houden. Als een kabinet niet vaak genoeg komt met wetgeving, dan gaat de Kamer zelf aan werkverschaffing doen. Soms is dat terecht, maar soms ook niet. Het heeft ook te maken met de hoeveelheid arbeid die nodig is voor het controleren van de regering.

Ik kom nu wel met echte kritiek. Mijn fractie heeft het probleem van de cultuur van de partijendemocratie aangestipt. De commissie heeft het daar niet over gehad, maar mijn fractie beschouwt dat als het elementaire punt in wat er mis is aan het parlementaire systeem. Als het punt van het monisme, dat mevrouw Halsema maakte, verder wordt afgepeld, dan blijkt dat de machtsvorming in dit land niet goed georganiseerd is. Dat vindt D66 in elk geval al vanaf de oprichting. Daarin zit een heel grote oorzaak van veel problemen. Compromissen worden na de verkiezingen gesloten, niet ervoor, waardoor er allerlei verwateringen van standpunten komen waarin kiezers zich niet meer herkennen. Zij zijn ook niet voorbereid op bepaalde compromissen en weten niet wat voor coalitie gevormd gaat worden. Ons standpunt is helder: een kiezer moet het recht hebben om een stem uit te brengen op de macht naast de controle op de macht. Dat zou veel problemen kunnen voorkomen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik hoor graag of de D66-fractie steun verleent aan het voorstel van GroenLinks om iemand ook een stem op de coalitie van zijn voorkeur te laten uitbrengen. Verder hoor ik graag of u nog voorstander bent van het districtenstelsel.

De voorzitter:

Dit is wel een ietwat ander debat.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Nee, dit is van grote invloed op de samenstelling en het functioneren van de Kamer. Dat weten wij ook van Engeland. Ook voor het tweede huis van Kamerleden is dat van groot belang.

De voorzitter:

De voorzitter zou dat niet durven ontkennen. De focus van vandaag ligt echter op het rapport van de stuurgroep parlementaire zelfreflectie. Die heeft klaarblijkelijk geen aanleiding gevonden om het onderwerp zo breed te trekken. Ik sta de heer Van der Ham dan ook alleen toe om kort te reageren. Ik ben terughoudend omdat iedereen wel een mening heeft over een onderwerp als dit.

De heerVan der Ham(D66)

Kiezen voor coalities klinkt heel interessant, maar dat is het niet. Daarmee doe je een suggestie aan de Kamer, terwijl nog onduidelijk is of die coalitie een meerderheid haalt. Wij vinden dat je een stem moet kunnen uitbrengen op de macht en dat die 50% van de stemmen moet kunnen halen. Over het districtenstelsel hebben wij de afgelopen jaren heel veel debatten gevoerd in deze Kamer, ook ik. Wij zijn voorstander van een vorm van districtenstelsel, maar niet het systeem dat in Groot-Brittannië bestaat.

Voorzitter. Als D66 zien wij tot onze ergernis dat voorstellen voor meer invloed van burgers of rechterlijke toetsing, het verbeteren of versterken van het huidige model, vaak worden tegengewerkt door verschillende Kamerleden en fracties, overigens vaak die van de heer Schinkelshoek. Het tegenhouden van het referendum over de Europese grondwet, het geven van een andere portefeuille van een door een motie van wantrouwen getroffen minister, het verzet tegen rechterlijke toetsing van wetten, het tegenhouden van een parlementaire enquête naar Irak; dat soort zaken zijn een groot probleem. Ook in de parlementaire omgangsvormen ontstaan problemen. De motie van wantrouwen – mevrouw Halsema sprak er al over – wordt voortdurend ingediend. Mijn fractie is samen met die van de SGP volgens mij de enige die een dergelijke motie de afgelopen jaren niet heeft gesteund. Daar zijn wij trots op, omdat zo'n instrument alleen moet worden toegepast als het echt noodzakelijk is. Ook de bemoeienis van Kamerleden met rechtszaken en de lokale aangelegenheden die hier uit en te na worden besproken, zijn een probleem. Een ander probleem is dat sommige Kamerleden wel heel makkelijk na een paar jaar alweer overstappen naar een andere baan. Een voorbeeld is mevrouw Van Gennip – ik heb haar in de kranten al genoemd – als oud-staatssecretaris na twee jaar Kamerlidmaatschap: hup, en ze was weg. Dit gebeurt wel vaker, onder andere bij de CDA-fractie. Het is opvallend dat wij de heer Schinkelshoek dan niet horen, terwijl het voor het aanzien van de Kamer heel slecht is.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Uw felle aanklacht en voorstellen herinneren eraan dat de CDA-fractie tegen een referendum, de gekozen minister-president, constitutionele toetsing en nog zo wat van die voorstellen is. Waarom? Omdat die uiteindelijk leiden tot verzwakking van het parlement. Gaat u daar nou eens op in! U pleit voor versterking van de directe democratie. Prima, dat mag u ook doen. Wij hebben echter goede redenen om te denken dat uw voorstellen per saldo leiden tot verzwakking van de vertegenwoordigende democratie. Alle pogingen hier zijn erop gericht om het parlement te versterken.

De heerVan der Ham(D66)

U haalt een paar dingen door elkaar. Directe democratie, dat zijn referenda. Een gekozen minister-president en stemmen voor de machtsvorming vallen, net als overigens de gekozen burgemeester, onder de vertegenwoordigende democratie. U haalt de dingen staatsrechtelijk dus wat door elkaar. Dat geeft niets, maar dat weet u dan nu. Wij zijn voor referenda, overigens pas sinds de jaren tachtig, als een aanvulling op de huidige parlementaire democratie. Voor ons zijn referenda een soort noodgreep om de huidige parlementaire democratie op een aantal punten te corrigeren. Haal de dingen dus niet door elkaar.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik leg het graag nog een keer voor u uit. Denkt u nou werkelijk dat een gekozen minister-president leidt tot versterking van de positie van het parlement? Denkt u nou werkelijk dat een referendum, waarmee de Kamer het recht van het laatste woord uit handen geeft aan burgers, leidt tot versterking van de parlementaire democratie? Denkt u nou werkelijk dat constitutionele toetsing, waarbij de rechter het laatste woord heeft over de grondwettigheid van wetten, leidt tot versterking van de parlementaire democratie? Luister eens, al uw voorstellen hebben maar één consequentie: verzwakking van de parlementaire democratie. Daar gaat het debat over.

De heerVan der Ham(D66)

Wij zijn het erover eens dat een dualistisch parlement heel sterk is. Op het moment dat een parlement, zoals nu, sterk verweven is met de machtsvorming, wordt het zwakker omdat het zich committeert aan de kleur van het kabinet. Fracties moeten daardoor steeds als beschermheer voor dat kabinet optreden. Uw fractie doet dat overigens uitstekend; dit zeg ik wel met enige ironie. Het debat valt daardoor stil. In landen met een dualistisch staatsrecht, zoals de Verenigde Staten, is het parlement heel krachtig tegenover een zelfstandig gekozen president en regering. Wat u zegt, is dus helemaal niet waar. Het referendum kan inderdaad op een aantal punten het parlement corrigeren, maar ik zeg erbij: dat is soms ook nodig.

Mijn volgende punt is de fractiediscipline. Wij hebben het wel steeds over de Kamer en over Kamerleden, maar heel vaak is de Kamer vooral georganiseerd langs lijnen van fracties. Soms is dat heel nuttig en handig, maar soms gaat het zo ver dat de compromissen in de fracties al zozeer zijn dichtgetimmerd, dat zij verwaterd zijn voordat ze in de Kamer komen. Daarna komen er weer compromissen bovenop in de Kamer. Wij vinden dat geen goede zaak. Ik heb tijdens de conferentie gezegd: als wij zo doorgaan, kunnen wij straks toe, niet naar een Kamer van 100 leden, maar naar één van ongeveer 8 à 9 leden. Zij hebben allemaal een stemgewicht, leveren hun inbreng en vervolgens gaan zij stemmen met hun stemgewicht en dan zijn wij klaar. Het voordeel van een parlement, of het nu uit 100 of uit 150 leden bestaat, is dat er individuele kennis wordt binnengebracht, dat er discussies binnen de partijen kunnen ontstaan en dat er bij heel belangrijke ethische standpunten verschillend kan worden gestemd. Dat vind ik ook van groot belang.

Wij zijn groot voorstander van het verbeteren van het vragenuurtje. Hopelijk kan de voorzitter daarop ingaan. Dit is een teken waarop heel veel mensen aanslaan.

Wij vinden het ook van groot belang dat de Kamercommissies met meer thematische samenhang worden ingedeeld. Dit houdt niet in dat er meer themacommissies moeten komen. Wij zijn groot voorstander van het kernkabinet, met minder ministeries. De Kamer kan het goede voorbeeld geven door veel minder commissies te hebben, die veel meer op thema's samenwerken.

Een aantal fracties heeft al zaken ingebracht over Europa. Wij moeten daar veel meer aandacht voor hebben. Wij moeten ook meer ruimte hebben om zelfstandig advies te vragen aan adviesraden, zonder tussenkomst van de regering.

Wij moeten enige relativering betrachten op het gebied van onze eigen wetgeving, vooral als het belangrijke zaken betreft, zoals privacywetgeving. Wij hebben diverse keren gepleit voor horizonbepalingen in wetgeving. Wij moeten echt na een jaar of vijf beoordelen of het klopt wat wij hebben afgesproken en of het werkbaar is geweest. Als wij menen dat dit niet zo is, moeten wij wetgeving ook laten vervallen.

Wij vinden dat de 30 ledenregel moet blijven zoals die is. De voorzitter moet bij agendaproblemen kunnen verwijzen naar een commissie, die een spoed-AO kan houden. Vooralsnog vinden wij dat de huidige regel zou moeten blijven.

De heerKalma(PvdA)

In eerdere betogen is gesproken over de spanning tussen een stelsel waarin coalitieakkoorden een belangrijke rol spelen enerzijds en de waarde van het dualisme en het belang van een krachtige positie van de Kamer als zodanig anderzijds. Dat is een worsteling. U lost dit op door te pleiten voor vergaande verandering van ons kiesstelsel, bijvoorbeeld met de gekozen minister-president. Dat voorstel steunen wij overigens niet. Is dat niet iets te gemakkelijk? U haalt er dingen bij die volgens mij met dualisme niet zo erg veel te maken hebben, zoals het referendum. Kunt u iets meer zeggen over die worsteling waar wij nu in zitten rond de verhouding tussen coalitieakkoorden en het belang van een sterke Kamer als zodanig?

De heerVan der Ham(D66)

Ik vind dat wij de onderzoeksrol moeten verstevigen. De gekozen minister-president is ver weg en zal er inderdaad niet heel snel komen. "Second-best" vinden wij het referendum. Soms gaan compromissen door het gebrek aan dualisme zo ver en verwateren zij zozeer de inhoud, dat er een stok achter de deur moet zijn van de kiezers om het parlement in die verkeerde draaikolk te stuiten en een tik op de vingers te kunnen geven. Ik denk overigens dat de mogelijkheid van een referendum ook preventief werkt. Kamerleden zullen zich goed realiseren dat zij gecorrigeerd kunnen worden als zij te ver en te diep mee gaan in compromissen, en daardoor niet herkenbaar meer zijn voor kiezers. Het beste referendum is het referendum dat wordt voorkomen, doordat het parlement zich dualistischer opstelt.

Voorzitter. Wat het versterken van de rol van het parlement betreft, heb ik het al gehad over pogingen om dualistischer op te treden. Wat coalitieakkoorden betreft, is mijn voorstel dat de rol van de Kamer rond formaties eveneens versterkt zou moeten worden. Ik hoop dat de Kamer dat gaat steunen. Dat zijn naar mijn mening oplossingen die in de goede richting gaan. De kern van het probleem van ons parlementaire stelsel wordt daarmee echter niet aangepakt en dat is zo ongeveer de inhoud van mijn bijdrage geweest. De kern van het probleem is het gebrek aan dualisme in ons systeem. Als wij politici anders willen laten lopen, dan moeten wij iets aan de hekjes veranderen. Vroeger was er een prachtig tv-programma van Fred Oster, waarin cavia's naar een bepaald gaatje toe moesten. Die cavia's renden altijd ongeveer op dezelfde manier. Als je wilt dat zij anders gaan lopen, dan moet er iets veranderd worden aan het systeem. Je kunt niet volstaan met een vrijblijvende oproep om te komen tot een cultuurverandering. Je moet ook in de structuur iets veranderen, anders verandert het niet wezenlijk.

De vergadering wordt van 12.40 uur tot 13.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Voor de beantwoording van de vragen is het woord nu aan de commissie, herstel, aan de stuurgroep parlementaire zelfreflectie. Voor het 16.00 uur is, heb ik geleerd om de juiste benaming te gebruiken. Vanzelfsprekend is voor de beantwoording het woord eerst aan de Voorzitter van de Kamer.

MevrouwVerbeet

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en de welwillendheid waarmee zij dit rapport hebben bekeken, zelfs als zij heel anders over de materie dachten. Ik noem de taakverdeling bij de beantwoording die wij onderling zijn overeengekomen. Zelf zal ik de algemene beantwoording voor mijn rekening nemen, alsook de onderwerpen die niet zijn toebedeeld aan de andere leden van de stuurgroep. Ik zal ook de vragen van de heer Van der Ham voor mijn rekening nemen, voor zover hij die aan zichzelf heeft gesteld. De heer Dijsselbloem zal de vragen beantwoorden over de uitvoering van wetgeving, met inbegrip van zaken als de uitvoeringstoetsen. De heer Van Raak beantwoordt de vragen op het gebied van de incidentenpolitiek. Daarbij horen de vragen over de 30 ledenregel. De heer Aptroot zal de vragen beantwoorden op het gebied van de informatiepositie van de Kamer. De heer Van der Vlies beantwoordt de vragen op het gebied van de korter wordende zittingsduur van Kamerleden en de gevolgen daarvan. De heer Van der Ham zal ten slotte ingaan op vragen over het regeerakkoord, de formatie, de informateur en dergelijke zaken.

Voordat ik inga op de inhoudelijke onderwerpen wil ik een aantal opmerkingen maken over het proces van parlementaire zelfreflectie zelf. Ook op dit moment zit er flink wat turbulentie in de politiek. Het gedrag van kiezers en het lot van politieke partijen zijn minder voorspelbaar dan wij gewend waren. Dat wij juist op dit moment naar onszelf kijken, komt goed uit. De vraag naar wat eigenlijke politieke kwaliteiten zijn, is op dit moment onderwerp van een intensief publiek debat. De een zegt dat politiek bovenop de actualiteit moet zitten en de ander zegt dat politiek vooral over dieperliggende zaken moet gaan. Met andere woorden: "de politiek moet de taal van gewone mensen spreken" versus "politici hebben in hun wijze van argumenteren een voorbeeldfunctie". Het parlement staat in het brandpunt van deze discussie. Ik vind het daarom mooi dat wij vandaag dit debat voeren.

Deze constatering leidt echter ook tot bescheidenheid. Wij hebben met dit rapport niet de ambitie om tot in de eeuwigheid het parlementaire debat goed te regelen. Het was onze ambitie om een paar belangrijke en noodzakelijke correcties aan te brengen. Vijf, tien en vijftien jaar geleden zijn er ook commissies geweest die verbeteringen hebben aangebracht. Wij hebben daarvan verslag gedaan in het rapport. Ik voorspel daarom dat er over vijf of tien jaar weer verbeteringen nodig zijn. Misschien zijn die zelfs volgend jaar of morgen alweer nodig. Dat is de achterliggende reden van de keuze voor het gedicht. Ik heb vaak gezegd dat het mij ook ging om een zinvol proces voor alle deelnemers. Dat betekent: geloven in de oogst, maar ook genieten van waar je mee bezig bent. Daarbij speelt de voorzitter een bescheiden en vooral dienende rol. Die speel ik van harte.

De rode draad die de stuurgroep heeft gevolgd, is de motie die het proces in werking heeft gezet, namelijk de motie van de heer Schinkelshoek en anderen. Bij die motie zijn wij mijns inziens voortdurend dicht gebleven. De rode draad was en is het aanzien van de Kamer. Dit aanzien wordt bepaald door de effectiviteit van ons optreden, door de scherpte van de instrumenten die wij hanteren, door de inhoudelijke kwaliteit van wat wij naar voren brengen en door het tegenspel dat wij de regering bieden. Wij willen beter werk leveren en wij willen dat dit wordt herkend.

Aansluitend aan deze rode draad is er een "nulde" aanbeveling. Een aantal woordvoerders heeft daarover iets gezegd. Deze nulde aanbeveling gaat vooraf aan alle andere aanbevelingen. Die aanbeveling houdt in dat ieder Kamerlid er als het ware een tweede loyaliteit op nahoudt. Deze tweede loyaliteit gaat over het dienen van de zaak van de parlementaire democratie. Hoe hard men soms ook met elkaar debatteert, de zaak van het parlement zelf moet onbeschadigd blijven. Dat is de nulde aanbeveling. Dien waar u kunt het aanzien van de Kamer. Ik ben blij dat de overgrote meerderheid van de Kamerleden op een of andere manier actief heeft meegedaan in het proces van parlementaire zelfreflectie. Ik heb er daarom ook vertrouwen in dat ook die nulde aanbeveling een breed draagvlak heeft.

Op 5 juli 2007 ten tijde van het aanvaarden van de motie-Schinkelshoek c.s. was ik een halfjaar Voorzitter van de Tweede Kamer. Ik ben dat nu precies dertig maanden. Ik ben op 6 december 2006 gekozen. Ik heb de start van het proces van parlementaire zelfreflectie ervaren als een uitdagende samenloop met het programma dat ik als voorzitter inmiddels in gang had gezet, waaronder een serie gesprekken met nieuwe Kamerleden over het parlementaire handwerk. Ik heb het als zeer plezierig ervaren om met een breed samengestelde stuurgroep op het niveau van vicefractievoorzitters anderhalf jaar lang zo intensief te kunnen samenwerken.

Het allerbelangrijkste vind ik dat de leden zelf hebben deelgenomen aan de zelfreflectie. De gesprekken van de nieuwe Kamerleden onderling, gevolgd door gesprekken met Kamerleden die langer zitting hebben in het parlement, waren openhartig en verrijkend voor alle deelnemers. De begeleiding van de gesprekken met de leden onderling door de heren De Beaufort, Van den Berg en Schutte heeft prima gewerkt. Van de inzichten die de gesprekken met de drie genoemde heren hebben opgeleverd, hebben de leden allemaal kennis kunnen nemen via de door hen geschreven essays. Ook de gesprekken met fractievoorzitters en ambtelijk secretarissen en met geïnteresseerde medewerkers waren buitengewoon zinvol. De stuurgroep heeft gesproken met vele externen die betrokken zijn bij het werk van de Kamer. Wij begonnen met de oud-voorzitters en wij sloten af met de oud-minister-presidenten. In de tussenliggende periode is gesproken met Hoge Colleges van Staat, parlementair journalisten en met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Tijdens al die gesprekken is gebleken dat de stuurgroep met de vijf reflectiepunten de goede onderwerpen op de agenda had gezet. Men zei in bijna al die gesprekken: wees niet zo somber, het Nederlands parlement functioneert heel goed vergeleken bij andere parlementen; grote zeggenschap over de eigen agenda, de mogelijkheid van interrupties en de mogelijkheid van een snelle toevoeging van actuele onderwerpen aan de agenda via spoeddebatten. Nederlandse ministers klagen nog wel eens internationaal over hoe vaak zij naar dit parlement moeten komen. Anderen kijken hen dan een beetje meewarig aan, maar dat geldt niet voor de parlementariërs uit andere landen, want die zijn best een beetje jaloers op wat wij hier allemaal doen.

Een aantal leden heeft gevraagd waarom bepaalde zaken niet zijn onderzocht. Ik wijs de Kamer op een aantal momenten, bijvoorbeeld naar aanleiding van onze brief van 17 december 2007, waarmee de Kamer heeft ingestemd, waarin de vier reflectiepunten stonden die waren geselecteerd op basis van de vele rapporten die door anderen over ons zijn geschreven. Na het debat over de raming 2009, gehouden in juni 2008, is de motie-Duyvendak aangenomen waarin werd gevraagd om het toevoegen van een vijfde reflectiepunt, te weten de regeerakkoorden.

Op basis van die keuzes en de gesprekken heeft de stuurgroep conclusies getrokken uit het vele beschikbare materiaal. Het rapport met de analyse, de conclusies en de aanbevelingen is besproken op de conferentie op 25 maart jongstleden, waarvoor alle Kamerleden en iedereen die had deelgenomen aan het proces waren uitgenodigd. De uitkomst van die bespreking is verwerkt in het rapport, dat op 12 mei jongstleden is aangeboden aan de Kamer. Het rapport bevat een analyse en meer aanbevelingen dan het conceptrapport, namelijk tien concrete aanbevelingen. Het heeft voor mij grote meerwaarde dat de stuurgroep het rapport in goede harmonie heeft opgesteld en tot dit pakket voorstellen is gekomen. Ik ga ervan uit dat dit perspectief biedt voor het draagvlak om het eens te worden over de analyse en de oplossingsrichtingen en voor het uitvoeren van de ter hand te nemen maatregelen.

De heer Schinkelshoek heeft gevraagd wat de Kamer verder nog hoort en op welke wijze zij geïnformeerd wordt over de staat van het parlement. Het lijkt de stuurgroep een goede zaak – en wij merken wel of men daarmee kan instemmen – om de komende vier jaar te rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het rapport Vertrouwen en zelfvertrouwen. Wij willen het ook daartoe beperken. Wij zullen die voortgang bij de raming bespreken, zoals de heer Schinkelshoek had voorgesteld, maar wij breiden dat niet onmiddellijk uit tot het bespreken van de staat van het parlement. Voor je het weet heb je dan een raming die twee dagen duurt en volgens mij wil niemand dat.

Dan kom ik nu op een aantal onderwerpen waarover in de eerste ronde vragen zijn gesteld en die niet bij andere vragen thuishoren. Ik begin met het moment waarop spoeddebatten gehouden worden. De heer Van Raak zal zo nog verder ingaan op het onderwerp spoeddebatten, maar ik zal nu ingaan op het moment. Het reserveren van een moment voor spoeddebatten klinkt heel aantrekkelijk, maar ik zou er als voorzitter uiteindelijk niet mee uitkomen. Wij proberen namelijk rekening te houden met de agenda van de Kamerleden, maar ook met die van de bewindslieden. Je wilt geen lege ruimte. Je wilt bewindslieden ook niet dwingen om tijd in de agenda vrij te houden die misschien niet benut wordt. Het voorstel lost volgens mij niet heel veel op. Urgente spoeddebatten kunnen meteen gehouden worden. De Voorzitter heeft het recht om dat te bepalen; dat is een van de weinige rechten die een voorzitter in deze Kamer heeft. Daarvan wordt ook gebruikgemaakt als de voorzitter merkt dat er een ruime Kamermeerderheid is die de behoefte heeft ergens meteen over te spreken. Dat was bijvoorbeeld het geval met de beveiliging van mevrouw Verdonk. Het heeft dus weinig toegevoegde waarde om een apart moment te kiezen. Dingen die zeer spoedeisend zijn, behandel je namelijk toch meteen.

Er is een vraag gesteld over een ander vergaderschema waardoor er meer ruimte zou zijn voor contact met de samenleving. Ik wijs erop dat wij op dit moment drie dagen in de werkweek plenair vergaderen en twee dagen niet. Me dunkt dat men al 40% van de werkweek beschikbaar heeft voor activiteiten die ik met een knipoog "buitenparlementair" noem. Mijn vrouwelijke voorganger Jeltje van Nieuwenhoven had een grote voorkeur voor een op en af schema met drie weken op en een week af. Dat is uiteindelijk moeilijk uitvoerbaar, bijvoorbeeld omdat leden behoefte kunnen hebben aan spoeddebatten in zo'n afweek; want waarom zou daar plotseling een week geen behoefte aan zijn? Wij denken dat die 40% vrije ruimte plus de recesperioden voldoende mogelijkheden bieden aan leden om contacten met de samenleving te onderhouden.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Laat er geen misverstand over bestaan. Het ging mij niet om meer vrije tijd, maar om een andere groepering van de agenda die het voor leden die ver buiten Den Haag wonen mogelijk maakt om in een meer aaneengesloten periode, bijvoorbeeld een week, meer tijd te hebben om in Groningen, Zuid-Limburg of Zeeland geconcentreerder kiezers te spreken en groepen te horen.

MevrouwVerbeet

Ik ben er op dit moment geen voorstander van, maar dat komt ook omdat ik weet dat er geen meerderheid voor is. Als dat anders zou zijn, gaan wij het ook anders organiseren. Ik denk dat het niet nodig is voor contact met de burger. Volgens mij voorziet de huidige agenda daar al in.

Dan kom ik op de stemmingen. Ik snap hoe vervelend het is als er op woensdag en donderdag stemmingen zijn omdat je dan mensen moet terughalen. Toch zeg ik: in principe moet men er gewoon zijn. Hoe vervelend dat ook is. Europese raden vinden bijvoorbeeld vaak in het weekend plaats en leden willen daarvoor toch vaak een stemming hebben, in het kader van greep hebben op wat er in Europa gebeurt. Men zal die toch willen laten plaatsvinden voordat de leden van het kabinet naar Europa afreizen. Als iemand om stemming vraagt, komen wij daar altijd nog aan tegemoet. Ik zou daar niet graag van willen afwijken.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Het gaat mij om een zodanige inrichting van de agenda dat dat voor de buitenwereld niet meer chaotisch overkomt, waardoor afspraken niet meer op het laatste moment worden afgezegd. Dat zou beter moeten worden besproken, zodat wij het beeld dat wij als het gaat om afspraken onbetrouwbaar zijn, kunnen veranderen. Ik zou de stemmingen ook niet willen beperken, maar het is wel goed daar wat meer over na te denken. Ik verzoek u eigenlijk dit punt in het Presidium en/of de commissie voor de Werkwijze te bespreken. De VVD heeft wel eens gepleit voor een schaduwagenda, waardoor wij wat langer vooruit kunnen plannen, en ook onze maatschappelijke afspraken beter tot hun recht kunnen komen.

MevrouwVerbeet

Ik zou graag zeggen dat ik het meeneem, maar ik ga niet iets meenemen waarvan ik denk dat het niet gaat lukken. Ik heb geprobeerd uit te leggen dat bij een schaduwagenda iedereen klaar moet zitten. Ook de fracties moeten zich dan hebben uitgesproken over de onderwerpen die dan plotseling op de agenda worden geplaatst. Zo zijn de fracties niet georganiseerd. De meeste initiatieven om zaken van de agenda te halen komen vanuit de Kamer zelf, omdat men het beraad in eigen kring nog niet afdoende heeft kunnen afronden. Ik denk echt dat wij aan het maximum zitten van wat wij op dit moment kunnen doen om tegemoet te komen aan uw wens om contact te hebben met uw achterban.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik hoorde de Voorzitter de maandag noemen als dag binnen de 40%-berekening die ook geschikt is voor werkbezoeken en dergelijke. Maar wij hebben vandaag dit notaoverleg, en er is vandaag ook nog een wetgevingsoverleg. Moeten wij juist vanuit die berekening niet voorkomen dat de maandag een overloopdag wordt voor wetgeving waarvoor op de plenaire vergaderdagen geen tijd is? Wordt de maandag op die manier niet sluipenderwijs een vergaderdag?

MevrouwVerbeet

Daarom nemen wij zo'n beslissing altijd in de Kamer. Een beslissing om wetgevings- of notaoverleggen te houden, wordt voorgesteld bij de regeling van werkzaamheden. Wij doen dat niet omdat de plenaire agenda zoveel ruimte biedt om het daaraan toe te voegen. Wat nog het meest zou helpen, is als de leden tijdig hun spreektijden doorgeven. Nu zit ik soms met gaten omdat men plotseling heel weinig spreektijd benut die ik wel had ingepland, en soms met krapte omdat men meer spreektijd nodig heeft dan opgegeven. Het liefst zou ik hebben dat men dat opgeeft voordat wij op vrijdag de agenda voor de week daarop maken. Dat is de eigen inzet van de leden.

De heer Schinkelshoek stelde een vraag over de werkbezoeken met commissies. Ik denk dat iedereen in deze Kamer de ervaring heeft dat het hartstikke goed is als je met een commissie die eenzelfde focus heeft en groot belang hecht aan een onderwerp, op werkbezoek gaat. Maar de praktijk is dat een aantal commissieleden ergens iets in ziet en dat gaat regelen in een procedurevergadering, waarop een aantal zich op het laatste moment met de beste argumenten afmeldt, waardoor de voorzitter van de commissie met één, soms twee of als het meezit drie leden, en soms zelfs in zijn eentje een werkbezoek aflegt. De commissies moeten goed nadenken of zij dat aantal werkbezoeken willen vergroten.

De heer Van der Ham stelde een vraag over het vragenuur. Dat was geen onderwerp van onderzoek. Waarom niet? Wij hebben drie jaar geleden een internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar vragenuren. Wij zijn namelijk niet het enige land dat een vragenuur heeft. Er zijn vele mogelijkheden om het aan te passen, maar binnen de commissie voor de Werkwijze is geen enkele meerderheid voor welke aanpassing dan ook. Als de heer Van der Ham dat opnieuw aan de orde wil stellen, zie ik zijn motie graag tegemoet. Dan hoop ik wel dat eenieder deelneemt aan het overleg in de commissie voor de Werkwijze.

De heer Kalma heeft gezegd: neem niet elke snipper papier van het kabinet automatisch in behandeling. Ik kan hem zeggen dat wij dat ook niet doen. Wij hebben wel laten zien dat het beter kan, bijvoorbeeld door een stuk terug te sturen als wij echt vinden dat het onvoldragen is. Er wordt echt goed naar de stukken gekeken. Je kunt stukken ook voor kennisgeving aannemen als je er niets mee wilt doen. Zoals gezegd, kun je ze ook terugzenden. De Griffier en ikzelf wijzen de voorzitters en de griffiers van de commissies erop dat het in de voorbereiding van een vergadering goed zou zijn als ze ook advies zouden geven op het punt van de kwaliteit van stukken. Dus die poortwachtersfunctie zou dus nog beter, actiever vervuld kunnen worden.

Dan het beperken van Kamervragen. Een van de taken van de Voorzitter is het beoordelen van schriftelijke vragen voor doorzending. De commissie voor de Werkwijze heeft er recent uitvoerig over gesproken. Minder dan 20 vragen per jaar voldoen eigenlijk niet aan alle voorwaarden, dus dat helpt niet om de grote massa vragen te beperken. In zo'n geval ga je er over in gesprek met de betrokken indiener. De reden kan zijn dat de commissie al bezig is met het desbetreffende onderwerp, waardoor je er in feite geen schriftelijke vragen meer over mag stellen. Een andere reden kan zijn dat de bewindspersoon in kwestie er niet over gaat. Ook een reden kan zijn dat het niet om een feitelijke vraag gaat. Je probeert de indiener er dan van te overtuigen dat hij het niet of anders zou moeten doen. In de commissie voor de Werkwijze hebben wij de conclusie getrokken dat als de indiener persisteert in het doorgeleiden van de vragen, deze ook daadwerkelijk worden doorgeleid. Dan moet in een bepaald geval de minister maar antwoorden dat hij er niet over gaat. De indiener heeft dan naar zijn oordeel goede argumenten om het toch te doen. Met het oog op zijn of haar neutraliteit moet je het de Voorzitter dan niet aandoen om zich te begeven in een politieke afweging.

Net als voor schriftelijke vragen geldt dat fracties vooral zelf selectiever moeten zijn bij mondelinge vragen. Mondelinge vragen moeten altijd van een oordeel voorzien worden door de Griffie, in de zin of ze al in behandeling zijn, of ze actueel zijn dan wel of ze urgent zijn. Uiteindelijk worden er dan vier of minder series vragen geselecteerd voor het vragenuur. Het werk voor onze ambtelijke organisatie is dan al gedaan. Het aantal mondeling ingediende vragenseries is soms per woordvoerder zelfs meer dan één. U ziet nu wel aan mijn wenkbrauwen dat ik dat heel vreemd vind, want men zou toch ook wel wat selectiever moeten kunnen zijn in waar men de eigen prioriteit aan geeft. Het zou echt helpen als fracties er zelf selectiever in waren. Ik kan in ieder geval niet verhinderen om die vragen door te geleiden.

Dan kom ik te spreken over de suggestie voor herschikking. Gevraagd is of, wanneer Kamerfracties toch meer ondersteuning willen hebben en er tevens begrip voor is dat in deze tijden van economische crisis geen grotere claim gelegd kan worden op het landelijk budget, niet gekomen kan worden tot een herschikking binnen de 125 mln. Allereerst wil ik op dit punt zeggen dat de ambtelijke organisatie op dit moment al enorm inlevert. Het Presidium, dus de Kamer, heeft afspraken gemaakt met de ambtelijke organisatie over de uitvoering van de taakstelling. Dat betekent dat de ambtelijke organisatie al 28 fte gaat afnemen in deze kabinetsperiode. De begroting van de Kamer laat het daarbovenop nog eens vrij spelen van 5 mln. niet toe. Er heeft bovendien een extern onderzoek plaatsgevonden naar de doelmatigheid van de werkorganisatie. Op basis daarvan is op geen enkele wijze fundering te vinden voor een verdere ingreep in de ambtelijke organisatie. Ik denk dat dit ook echt nog wel een onderwerp zou moeten zijn bij de raming. Ik zou het wel heel interessant vinden om, bijvoorbeeld als het gaat om een onderwerp als ICT, eens te kijken naar wat die hele verbetering van ICT aan meerruimte oplevert. Dat zou overigens ook in de raming afgerond moeten worden. Dan zouden wij moeten kunnen kijken vanaf fractie tot en met de ambtelijke organisatie. Dan moet je dus die hele keten in ogenschouw nemen. Immers, als wij alleen kunnen kijken naar het stukje wat de ondersteuning van de Kamerorganisatie doet en wij eigenlijk niet weten hoe het eraan toe gaat in de fracties, dan kunnen wij ook geen zinnige argumenten vinden voor uitbreiding van formaties. Dan moeten wij dus samen kijken naar dat hele traject. Dan zou het misschien goed zijn om daar eens een clubje mensen vanuit de Kamer, leden en ambtenaren, op te zetten.

Voorzitter. Volgens mij ben ik nu zo'n beetje toe aan het onderwerp dat, zoals men weet, mijn "favourite" is: het taalgebruik.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik heb nog een vraag over het vorige onderwerp. U heeft zo-even gesproken over de raming en de financiële krapte. Begrijp ik nu goed dat u geen mogelijkheden ziet om een wens van de stuurgroep zelf, namelijk die versterking van de ondersteuning begroot voor ruim 3,5 mln., binnen de huidige begroting vrij te spelen, ook niet door te herschikken, door prioriteiten te veranderen, door zaken op wat langere termijn te schuiven of noem maar op?

MevrouwVerbeet

In het Presidium hebben wij de discussie gehad en gezegd dat er meer onderzoek zou moeten worden gedaan. Tot nu toe houden wij nog steeds 0,5 mln. over op het budget voor onderzoek. Wij denken dat het, met wat voor verandering dan ook, niet in de raming van volgend jaar zijn beslag zal krijgen. Je kunt niet zomaar een claim doen. Dat zul je echt moeten onderbouwen. Voor het komend jaar denken wij dat wij geen claims hoeven te doen. Mocht uit dit overleg of uit de raming blijken dat de aanbeveling ondersteund wordt om te kijken naar de verdere ondersteuning van de Kamerfracties, dan moeten wij goed onderzoeken of de taakverzwaring van de Kamerleden of de behoefte om communicatie te hebben met de burger zodanig is dat er echt argumenten zijn om de formatie uit te breiden. Dat moeten wij dan wel goed onderbouwd doen. Wat mij betreft, is daar nu nog geen dringende aanleiding toe, in die zin dat het ons werk volgend jaar zou belemmeren als wij het niet krijgen.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Om het even heel scherp te krijgen: voor volgend jaar is er volgens u dus geen probleem. Wij kunnen er gewoon mee beginnen.

MevrouwVerbeet

Ja, dat klopt.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Voor de termijn daarna, vanaf 2011, zouden wij het eens even goed moeten bekijken. U stelt voor om dat te bespreken bij de raming.

MevrouwVerbeet

Als de Kamer vindt dat wij dat moeten bespreken, moeten wij een opdracht krijgen. En dan gaan wij het komend jaar met een clubje bekijken hoe dat zou kunnen worden gedaan. Ik weet dat de heer Ten Hoopen daar veel ervaring mee heeft. Er zijn ook nog anderen die dat kunnen. Dat moeten wij dan absoluut doen, maar wij moeten niet tussen nu en de raming in zo'n ingrijpend besluit nemen. Dat zou ik niet kunnen beargumenteren.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik heb begrepen dat dit ook niet nodig is.

MevrouwVerbeet

Nee, dat is op dit moment niet nodig om een start te kunnen maken met de uitvoering van de aanbevelingen uit dit rapport.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Dan beschouw ik uw woorden als een oproep om na te denken over zo'n opdracht.

MevrouwVerbeet

Ja, dat lijkt mij ook niet verkeerd.

Voorzitter. Ik kom te spreken over het taalgebruik. Dat is one of my favourites, dat begrijpt u. Het Nederlandse woord daarvoor is inderdaad "favorieten". Wij hebben geen voorstellen gedaan om de taalverruwing binnen de Kamer te beperken. Ik zeg zelf altijd, om heel eerlijk met u in dit beperkte gezelschap van gedachten te wisselen: mijn probleem zit hem soms meer in de toon dan in de taal. Wie eerlijk is, zal kunnen zeggen dat één woord het zelfs tot de titel van een boek heeft gebracht. Het andere woord, met alle respect, ik heb het niet gehoord. Ik heb er wel over gehoord, maar ik heb het niet zelf gehoord. Om dan op basis daarvan te gaan discussiëren vind ik zelf een beetje ingewikkeld. Wij hebben in de commissie voor de Werkwijze der Kamer uitvoerig de brief van Remkes c.s. besproken. Daar is vastgesteld dat de artikelen in het Reglement van Orde waar ook Remkes naar verwees, geen oplossing bieden voor het soort taalverruwing waar men op doelt. In die commissie werd deze conclusie gedeeld. Een aantal Kamerleden zou nagaan wat de mogelijkheden zijn van een code, maar net als de heer Elias heb ik daar verder niets van gehoord. Ik heb gesprekken gevoerd met de fractievoorzitters en een aantal van hen wilde het lijkenregister terug. Met elkaar hebben wij vastgesteld dat dit toch niet een goede oplossing is. De voorzitter moet natuurlijk strak het reglement toepassen, maar vooral ook proberen de rust in de vergaderingen terug te brengen. Dat probeer ik ook en iedereen weet van mij wat ik van sommige zaken vind. Andere voorzitters laten dat ook blijken. Maar als het gezegd is en je hebt er afstand van genomen, moet de vergadering gewoon weer verder. En dan is het dus al gezegd. De voorzitter kan de microfoon niet uitzetten voordat Kamerleden sommige dingen gezegd hebben.

Gesuggereerd is om de budgetten voor externe inhuur over te hevelen. In de stuurgroep is dit niet besproken. Als de Kamer dit een goede zaak vindt, moet zij dit aan de orde stellen bij de algemene politieke beschouwingen. Het debat over de raming van de Tweede Kamer leent zich daar niet zo goed voor, want die suggestie gaat verder dan dat.

De heer Elias stelde een vraag over de bedrijfstijd. Van plenaire vergaderingen en algemene overleggen worden stenografische verslagen gemaakt. Als je minder spoeddebatten en meer algemene overleggen hebt, vermindert dat niet de druk op de DVR, de Bodedienst en de Griffie. Je verplaatst immers de vergaderingen, het worden er niet minder. We hebben wel gezegd dat wij zoveel mogelijk om 23.00 uur stoppen. Als een vergadering toch doorgaat na 23.30 uur, zal het resterende deel op de band worden opgenomen om het later uit te werken. Dan wordt de druk op de DVR enigszins verminderd, ook al wordt de bedrijfstijd wel wat opgerekt tot na 23.00 uur. Als Voorzitter hecht ik eraan om het Presidiumbesluit te volgen dat de vergadering om 23.00 uur moet worden gestopt en dat de Kamer toestemming moet worden gevraagd om langer door te gaan, want het is geen vanzelfsprekendheid.

Wat betreft de communicatie met de burgers, wijs ik erop dat de themacommissie Ouderenbeleid raadplegingen heeft gedaan via internet. Het ging om een soort van discussieplatforms, waarbij de moderatie in handen was van de leden van de themacommissie. Dat gaf buitengewoon aardige inkijkjes in wat burgers wel en niet belangrijk vinden. Ik was lid van die themacommissie en ik had echt gedacht dat mensen zorg het allerbelangrijkste vinden als zij oud zijn, maar wat bleek? Oudere mensen leggen de prioriteit bij mobiliteit. Dat was voor mij een openbaring. Als de Kamer zo'n discussieplatform goed voorbereidt en een goede focus heeft – hetzelfde geldt voor een hoorzitting – kan zij de samenleving heel interessante vragen voorleggen en kan zij ook wat met de antwoorden daarop.

De heer Van der Ham had een vraag over de thematische Kamercommissies. Daar is heel vaak over gesproken. Het Presidium heeft te kennen gegeven het voorstel om hun aantal terug te brengen en wat meer over de departementen te verdelen heel sympathiek te vinden. Maar uiteindelijk wil men toch na een kabinetsformatie per bewindspersoon een eigen commissie. Wij laten het oordeel hierover graag aan de Kamer over, want dit ligt nogal moeilijk. Toen ik net Voorzitter was, heb ik ook een voorstel gedaan om met minder commissies te werken door één commissie voor meerdere departementen in te stellen. Sneller dan het licht hadden de fractiesecretarissen echter tot een bepaalde indeling besloten. Dan heb je vervolgens het nakijken. De leden van de Kamer moeten daar echt zelf een uitspraak over doen. De stuurgroep kan daar geen keuze in maken.

Daarmee ben ik heen door de vragen die aan mij gesteld zijn. Ik geef het woord aan de heer Dijsselbloem.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Dat doet de voorzitter.

De voorzitter:

Ik kan mij de verwisseling voorstellen.

MevrouwVerbeet

Het staat zo in mijn tekst.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dijsselbloem.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun complimenten voor het vele werk dat de stuurgroep heeft gedaan. Al luisterend naar hun debat – tot nu toe was het hun debat – moest ik denken aan het debat dat zich een paar weken geleden ontspon tussen de minister-president en vicepremier Bos over de financiële crisis. De discussie ging over de vraag of de crisis veroorzaakt is door het systeem of door het gedrag van mensen binnen dat systeem. Daar gaat het in de Kamer ook over: ligt het aan de instrumenten, de formele manier waarop wij dingen kunnen doen, of aan de manier waarop wij omgaan met onze instrumenten? Dat is ongeveer dezelfde discussie. Prof. Van den Berg, die daarover een essay schreef, stelt dat er een soort terughoudendheid in de politieke omgang was in het gebruik van parlementaire instrumenten en vooral procedures. Hij geeft aan dat de meerderheid van de Kamer daar altijd terughoudend mee is omgegaan vanwege de impliciete afspraak dat ook de minderheid er terughoudend mee om zou gaan. Hij beschrijft hoe dat verandert, hoe het gebruik dan wel misbruik van instrumenten – het politiseren van procedures en instrumenten – iets van deze tijd is. Dat werpt nieuwe vragen op. Moeten de instrumenten daarop worden aangepast, moet er opnieuw een klemmend beroep op elkaar worden gedaan om er anders mee om te gaan of hoort het gewoon bij de parlementaire vrijheid van elk parlementslid?

Mij is gevraagd om iets te zeggen over wetgeving. Door verschillende leden is gesproken over de adviseurs van de Kamer. Voor wij zelf aan de slag gaan, gaan er veel mensen over wetgeving en over wetgeving in voorbereiding. Velen geven daar een oordeel over, allereerst de mensen in het veld die in overleg met departementen in het voortraject betrokken zijn. Als het wetsvoorstel is opgesteld, geeft de Raad van State daar advies over. Ook de Actal wordt daar vaak bij betrokken, hoewel die ook nog wel eens wordt overgeslagen. Vervolgens is de Kamer aan zet. De Kamer kan dezelfde adviseurs nog een keer inschakelen; de heer Anker wees daar al op. De Raad van State kan opnieuw, of op onderdelen, bij amendementen, worden ingeschakeld. Het kan wel maar het gebeurt niet altijd. Men kan erover twisten of het te weinig gebeurt of niet. Uiteindelijk is het aan de indieners van amendementen danwel aan meerderheden om advies te vragen.

Soms is dat te betreuren. Ik kan mij een wetsvoorstel herinneren, getiteld Markt en overheid naar ik meen, waarbij een amendement werd ingediend dat facultatief zou zijn. Dat is gecorrigeerd, maar dat is wel een voorbeeld van wetgeving – ik zeg dit met name tegen de heer Schinkelshoek die vreesde dat de uitvoeringstoets bureaucratisch zou worden – waarbij er uiteindelijk na een heel lang proces een compromis van een compromis van een compromis uitrolde. Op persoonlijke titel zeg ik dat het wellicht van wijsheid had getuigd om dat terug te leggen bij de Raad van State met de vraag of alles afwegende iets goeds was gemaakt met dat amendement. Anderen zeiden bij dat wetsvoorstel: er zit toch een eindtermijn in? Na drie jaar zou het vanzelf verlopen tenzij het in leven werd gehouden. Dat is inderdaad een redmiddel. De heer Van der Ham zei dat dat vaker gebruikt zou moeten worden. Ik vind echter niet dat dat gebruikt moet worden omdat er eigenlijk slechte wetgeving is gemaakt. Dergelijke bepalingen moeten niet opgenomen worden omdat wij twijfelen aan de kwaliteit van wat wij aan het doen zijn.

Die adviseurs van de Kamer zijn heel belangrijk. Wij hebben vaak tegen onszelf gezegd dat de Actal, op het punt van bureaucratische beslommeringen en administratievelastendruk, ingeschakeld zou moeten worden, ook op amendementen. Het aantal keer dat wij dat ook echt doen, is echter zeer beperkt. Er is altijd wel weer een reden, politiek of procedureel, om het niet te doen. In de politieke werkelijkheid komen instrumenten die wij allang hebben, dus vaak niet van pas.

De heerElias(VVD)

Ik zal de verleiding weerstaan om op het gegeven voorbeeld alsnog mijn gelijk te halen. Vanmorgen merkte ik dat debatten zich op politiek niveau begonnen af te spelen, wat geen zin heeft omdat we in dit overleg juist zo veel mogelijk de consensus moeten zoeken. Ik ben zeer blij met de opmerking van de heer Dijsselbloem, ook in relatie tot dat het niet alleen gaat om de regels maar om de mentaliteit, de manier waarop je erin staat. Dit was bij uitstek zo'n voorbeeld waarin je als Kamerlid en als fractie zou hebben kunnen besluiten: dit is slechte wetgeving, dat doen wij niet. Soms gaat dat dan dwars in tegen de belangen van lobbyisten die je bellen.

De voorzitter:

Dit was een ondersteunende opmerking. Het woord is aan de heer Dijsselbloem.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik kom bij een concrete aanbeveling, de uitvoeringstoets. Als stuurgroep hebben wij vastgesteld dat er veel steun voor die gedachte is; dank daarvoor. Ook dit is overigens een mogelijkheid die de Kamer al heeft. Zij kan voor de eindstemming besluiten tot het toepassen van een uitvoeringstoets. Dat is iets anders dan iets terugleggen bij de Raad van State of het aanhouden van een eindstemming om zelf te toetsen of zaken voor elkaar zijn al dan niet met inschakeling van juristen van departementen.

De uitvoeringstoets beoogt om nog een laatste toets toe te passen. Dat hoeft niet bij elk stukje wetgeving. In ieder geval de heer Anker, misschien ook de heer Elias, maakte daar een opmerking over: dit gaan wij toch niet bij alle nieuwe wetgeving doen? Nee, zoals wij ernaar kijken – ook dat is een politieke keuze – gaat het om grotere wetgeving die ingrijpende gevolgen hebben voor met name de uitvoering, voor maatschappelijke sectoren die ermee aan de slag moeten. Met de uitvoeringstoets kan de tijd worden genomen om nog één keer te kijken naar wat ontstaan is in het wetgevingsproces, met alle belangen die daarin zijn gewogen, inclusief de coalitiebelangen: is dit nog uitvoerbaar? Daar hoort ook de vraag bij wanneer de wet van kracht kan worden.

Een mooi voorbeeld uit de praktijk van het onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen is de basisvorming. Die was een uitvloeisel van een heel lange ideologische discussie over vernieuwing in het onderwijs. Er lagen vele compromissen, ook uit de slotfase en gebaseerd op coalitiebelangen, die daarin werden meegenomen. Het regeerakkoord was op dat punt heel dik; dan is wel duidelijk wat er aan de hand is. Het was verstandig geweest op dat moment de tijd te nemen om het construct terug te leggen bij de professionals in het onderwijs. Zeker had het onderwijs gevraagd moeten worden: stel dat het kabinet dit doorzet, wanneer kunt u daarmee van start? Kan het meteen op 1 januari van het aanstaande jaar, of hebt u er een jaar voor nodig? Bij de Mammoetwet werd er na de eindstemming volgens mij zeven jaar uitgetrokken voor de uiteindelijke invoering. Ook dat is een aspect dat in een uitvoeringstoets nog eens kan worden beproefd. Hoe snel kan het veld hiermee uit de voeten? Is aan alle voorwaarden in termen van tijd, geld – vaak is dat nodig om de implementatie op gang te brengen en organisaties te veranderen – en andere zorgvuldigheid voldaan? Ook op die punten kan een uitvoeringstoets bij grote wetgeving echt een grote toegevoegde waarde hebben.

De heerAnker(ChristenUnie)

Het is een prima idee om zoiets te doen, al was het maar om ervoor te zorgen dat wij in contact blijven met de realiteit op het moment dat wij een papieren werkelijkheid hebben gecreëerd in de vorm van een wet. Is er echter al over nagedacht wie daartoe het initiatief neemt? Ik begrijp de vrees van de heer Schinkelshoek: het moet geen instrument worden dat je er even overheen gooit. In het voorbeeld van de voetbalwet heb ik er wel over nagedacht of ik nog een meerderheid kon vinden voor een Raad van Stateadvies, maar ik vreesde dat de indieners van de amendementen mij dat niet in dank zouden hebben afgenomen en zouden denken dat ik de boel probeerde te frustreren.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Uiteindelijk beslissen natuurlijk altijd meerderheden of wetsvoorstellen en amendementen gereed zijn voor eindstemming. Een meerderheid kan ook zeggen eerst een advies van de Raad van State of een uitvoeringstoets te willen. Tegelijkertijd geldt hier dat er in de parlementaire omgangsvormen meer begrip zou mogen zijn voor minderheidsstandpunten. Als een minderheid grote fundamentele of principiële juridische bezwaren opwerpt tegen een amendement dan is het chic als een meerderheid zegt: wij hebben geen twijfels, maar u wel, dus we leggen het voor spoedadvies voor aan de Raad van State, zodat wij zeker weten wat wij doen. Op zo'n manier kun je er ook tegenaan kijken. Uiteindelijk is het altijd een meerderheid die beslist. Dit geldt ook voor de uitvoeringstoets. Het is aan de meerderheid om te zeggen: wij willen die stemming nog niet, want wij willen een uitvoeringstoets door een onafhankelijke derde laten verrichten, althans, dat is ons voorstel. Uiteindelijk weet u dat het altijd aan een politieke meerderheid is om aan dit soort zaken ruimte te geven.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Voorzitter. De nuchtere, praktische, bijna relativerende manier waarop de heer Dijsselbloem het over uitvoeringstoetsen heeft, spreekt mij zeer aan. Wil hij, zijn eigen redenering toepassend, duidelijk maken hoe vaak wij dat type toetsen per jaar zouden hebben? Wat denkt hij?

De heerDijsselbloem

Dat verschilt per kabinetsperiode. In de vorige kabinetsperiode hebben wij een aantal grote hervormingen gehad. Los van de vraag of je het daar politiek mee eens was, was er een forse hervormingsagenda, bijvoorbeeld op het gebied van sociale zekerheid. Bij dergelijke hervormingspakketten zou het naar het oordeel van de stuurgroep zeker voor de hand liggen om zo'n toets te laten uitvoeren. Dat geldt ook voor belangrijke nieuwe wetgeving zoals de Wmo en de Wet inburgering, de nieuwe wet die een aantal jaar geleden van kracht is geworden. Het gaat dus echt om vrij grote, nieuwe wetgeving ter vervanging van oude wetgeving waarbij een heel deel van de publieke sector echt anders wordt gestructureerd voor zover wetgeving structurerend werkt, zeg ik er relativerend bij. Dit kabinet stuurt op kleinere hervormingen, zou je kunnen zeggen. Het past bestaande wetgeving eerder aan, dus dan is het minder aan de orde, al is het ook weer een politieke vraag of iets ingrijpende wetgeving is of slechts een aanpassing van bestaande kaders.

De heerSchinkelshoek(CDA)

De vervolgvraag is hoe je daar dan op stuurt. Hoe breng je uw criteria in de praktijk?

De heerDijsselbloem

Ik zou ervoor willen waken, dat te proberen formaliseren aan de hand van criteria, van een checklist. Ik herhaal dat het heel veel te maken heeft met de mate van ingrijpendheid, vooral op het niveau van de werkvloer. In de Kamer praten wij over het belang van de professionals, het betrekken van de professionals bij de verbeteringen in de publieke sector en het teruggeven van ruimte aan de professional. Volgens mij spreken alle fracties daar zo over. Hoe verhoudt zich dat tot de werkelijkheid van het wetgevende werk dat wij hier doen? In wetgeving zit die ruimte zelden besloten. In het wetgevingsproces zit wel heel veel contact met vertegenwoordigers van professionals, maar – ik zeg het voorzichtig – dat reflecteert niet altijd helemaal de zorgen en de realiteit van de professionals in de klas of in de verpleeghuizen. Ook daarvoor zou de uitvoeringstoets dus echt belangrijk kunnen zijn. Dan kan er nog een keer worden nagegaan of de mensen die het achter het loket van Bureau Jeugdzorg moeten doen, ermee uit de voeten kunnen en of het aansluit bij hun werkelijkheid. Ik zou ervoor willen waken, een checklist op te stellen en heel formeel te bepalen hoe wij het doen. Dit zijn de hoofdvragen die de wetgever moet stellen. In voorkomende gevallen kun je elkaar aankijken en vragen of het erg is als je een wet een halfjaar later van kracht laat worden. Zo nee, dan heb je de tijd om nog een check uit te voeren.

De voorzitter:

U bent klaar met uw reactie?

De heerDijsselbloem

Wel op de interrupties.

De voorzitter:

Niet met het geheel dus?

De heerDijsselbloem

Nee.

De voorzitter:

Wij behandelen nu maar een aanbeveling.

De heerDijsselbloem

Ja, maar wetgeving is wel een van onze hoofdtaken, voorzitter. Zo rek ik mijn eigen spreektijd dan toch weer op.

De voorzitter:

Ik zou niet willen treden in de hiërarchie van aanbevelingen van uw commissie. Ga uw gang.

De heerDijsselbloem

Verschillende sprekers hebben opmerkingen over het belang van wetgeving gemaakt en gevraagd of dat toe- of afnam. Ik kan alleen maar verwijzen naar het staatje dat op bladzijde 30 staat. Daaruit blijkt heel duidelijk dat wetgeving in de zin van ingediende wetsvoorstellen een vrij constante is, maar er zit een golfje in in de loop van de kabinetsperiode. Rond verkiezingen is er altijd een dip, maar een halfjaar na aantreding van het nieuwe kabinet begint het te groeien tot het einde van het derde jaar en het begin van het vierde jaar van de kabinetsperiode. Daarna knalt het weer omlaag. Op de langere termijn zitten wij echt op hetzelfde niveau. Wel valt op dat het aantal initiatiefwetsvoorstellen sterk toeneemt. Mevrouw Halsema had het nog over de kwaliteit van wetgeving. Ik hoop dat zij daarmee niet de kwaliteit van initiatiefwetgeving bedoelde. Mijn indruk is in ieder geval van niet. De Kamer heeft volgens mij een heel goed Bureau Wetgeving. Als wij vinden dat daar meer ondersteuning moet komen, omdat er meer initiatiefwetsvoorstellen zijn, moeten wij dat bij de raming agenderen en daar ruimte voor zoeken. Zij heeft het thema van de kwaliteit van wetgeving – ik ga er toch op in, hoewel zij weg is – nog groter gemaakt door de vraag te stellen of de Grondwet daarbij niet in het geding is, de grondwettelijke toetsing. Zij heeft zelf een initiatief tot wijziging van de Grondwet ingediend dat inmiddels de eerste Kamer is gepasseerd en straks voor de tweede lezing bij ons terugkomt. Het gaat daarin om de constitutionele toetsing door een constitutioneel hof. Ik ken geen voorbeelden van wetgeving die wij hier de afgelopen jaren hebben laten passeren en die bijvoorbeeld bij het Europese Hof is gestuit op grondwettelijke aspecten, aspecten op het gebied van asiel daargelaten. Het door haar gestelde dat mensenrechten hier door de kwaliteit van wetgeving geregeld met voeten worden getreden leek mij echter iets te wild.

Dan nog iets over de samenhang tussen de uitvoeringstoets ex ante, wanneer wij nog bezig zijn wetgeving af te ronden, en de uitvoeringsonderzoeken ex post. Dan gaat het echt om onderzoeken naar lopende wetgeving. De Wet op de jeugdzorg loopt nu een paar jaar. De Kamer zou naar bepaalde aspecten van die wet, bijvoorbeeld het functioneren van Bureau Jeugdzorg, een uitvoeringsonderzoek kunnen doen. Om misverstanden te voorkomen: de stuurgroep vindt dat het dan echt om de Kamer moet gaan. De Kamer gaat vanaf het komende parlementaire jaar twee tot drie grote uitvoeringsonderzoeken per jaar doen. Dit moet worden onderscheiden van de uitvoeringstoets, want die doen wij ad hoc wanneer grote wetgeving, zoals die wij zojuist bespraken, daar aanleiding toe geeft. Daarenboven hebben wij gepleit voor toekomstverkenningen. Laten wij als Kamer, los van wat in regeerakkoorden wordt aangekondigd, vooruitkijken naar het beleid voor een bepaald nieuw thema dat eraan komt. Commissies kunnen van alles. Ze hebben veel instrumenten tot hun beschikking. Ze kunnen ook onderzoekjes doen en hoorzittingen houden, maar wij pleiten hier voor een onderzoeksagenda op het niveau van de Kamer.

De voorzitter:

De heer Van Raak zou reageren op de incidentenpolitiek. Dat is een interessante overgang.

De heerVan Raak

Een overgang van het een naar het ander, voorzitter.

Er wordt veel en al lang gesproken over incidenten en spoeddebatten. Ook vandaag is er in de Kamer veel over gedebatteerd. Ook vandaag zijn wij het weer niet eens. De heer Schinkelshoek spreekt over het overwoekeren van de Kameragenda door de waan van de dag als het gaat om spoeddebatten. De heer Kalma stelt dat spoeddebatten ook een poging zijn om te ontsnappen aan de Haagse beleidsmechanieken en om problemen op het spoor te komen. De heer Van der Staaij heb ik horen zeggen dat spoeddebatten de medeplichtigheid van Kamerleden aan het debat doorbreken. Hij zei zelfs dat Kamerleden in spoeddebatten juist ook hun ruggengraat laten zien tegenover de regering. Mevrouw Halsema stelde, en daar kan ik van harte mee instemmen, dat spoeddebatten vaak ook de enige mogelijkheid zijn voor Kamerleden en fracties om problemen te bespreken. De herkenbaarheid van de Kamer wordt mede bepaald door de mate waarin wij bereid zijn om problemen en zorgen van mensen te bespreken. De vraag is hoeveel ruimte wij minderheden hierin gunnen. Ik heb altijd geleerd dat de kracht van de democratie blijkt uit de manier waarop wij ruimte geven aan minderheden, maar hoe groot is die ruimte? Hoeveel kleur kan onze democratie verdragen? Daar gaat de discussie over.

Wij zijn het daar niet over eens. Een van de opties die de stuurgroep heeft aangegeven, is om een formule op te stellen aan de hand van drie fracties, de grootste en de twee kleinste fracties, zodat er telkens na nieuwe verkiezingen een nieuw getal uit komt. Nu zouden 44 Kamerleden een spoeddebat kunnen aanvragen. De heer Elias noemde dat flinterdun. Hij vroeg of dit soort voorstellen het gevolg is van interne verdeeldheid. Ik kan niet ontkennen dat ook de stuurgroep hierover verdeeld was. De tweede optie om een formule te maken, kreeg de steun van de heer Anker van de ChristenUnie, maar niet van anderen.

Er was een ander voorstel van de heer Elias dat je niet 30 maar 50 leden nodig hebt om een spoeddebat te houden. Hij zei dat hij er geen tegenstander van was om die grens op te trekken van 30 naar 50 leden. Ik geloof dat hij daarvoor steun kreeg van de heer Van der Staaij.

De heer Kalma zei het probleem niet zo te zien en de 30 ledenregeling goed te vinden. Voor hem was dit geen reden om te tornen aan de rechten van minderheden. Hij kreeg daarvoor de steun van GroenLinks, D66, en als ik uitlatingen in de media mag geloven, zou hij daarvoor ook de steun kunnen krijgen van de SP, de PVV en de Partij voor de Dieren.

Het ligt dus nogal verschillend, met volgens mij een meerderheid om niet veel te veranderen op dit gebied.

De heer Schinkelshoek zei dat hij ook belang hecht aan de rol van volksvertegenwoordigers. Misschien is het spoeddebat ook wel een manier om aan die volksvertegenwoordigende rol invulling te geven, vraag ik maar terug aan hem, als een manier om zorgen die in de samenleving leven in de Kamer te brengen en om daarmee ook de legitimiteit van de Tweede Kamer te vergroten. Het voorbeeld is genoemd van tbs'ers. Telkens als er een tbs'er ontsnapte, stond er weer een Kamerlid een spoeddebat te eisen. Dat heeft wel geleid tot verbeteringen.

Incidenten kunnen ook structuren blootleggen. Als zorginstellingen failliet gaan, kan dat de vinger leggen op problemen met marktwerking in de zorg. Maar het kan ook het geval zijn als het gaat om de uitvoering. Ik heb bijna alle woordvoerders gehoord over uitvoeringsproblemen, bij de Belastingdienst, het UWV en de jeugdzorg. Soms kan een spoeddebat ook aanleiding zijn om dit soort uitvoeringsproblemen hier op tafel te leggen. Net als aan deze kant van de tafel was er ook aan die kant van de tafel hierover geen duidelijke overeenstemming.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik herken het pleidooi van de heer Van Raak voor kleur in de democratie. Daarin kan ik een heel eind met hem meegaan, maar ik zet dit af tegen een oproep van de voormalige fractievoorzitter van de SP, de heer Marijnissen, die zei dat de Kamer eens moet stoppen met incidenten en meer structuur in zijn werk moet brengen. De heer Marijnissen gebruikte zelfs het woord "hypes". Die zorg proef ik bij de heer Van Raak wat minder.

De voorzitter:

Begrijp ik nu dat u de stuurgroep aanspreekt op een uitlating van onze collega Marijnissen?

De heerVan Raak

Namens de stuurgroep kan ik alleen maar zeggen dat wat voor de een relevant is, dat voor de ander niet is. Het is mij nog nooit gebeurd dat ik vond dat de SP ten onrechte om een spoeddebat heeft gevraagd, maar bij andere fracties heb ik zo met enige regelmaat mijn twijfels. Wie weet – zeg ik namens de stuurgroep – kan dat ook wel eens andersom zijn, maar dat weet ik niet.

De heer Schinkelshoek vroeg waarom louter het aantal van 30 leden moet bepalen of een spoeddebat moet worden gevoerd. Hij vroeg of dat niet met argumenten en discussie moet zijn omkleed. Die discussie moet natuurlijk worden gevoerd tijdens het spoeddebat. Je moet het debat niet voeren om het debat te voeren. Iets anders is dat zo'n regeling er ook niet voor niets is gekomen. Ik heb de stellige indruk dat het in het verleden voor minderheden gemakkelijker was om debatten aan te vragen. Volgens mij zijn de procedures onder Paars allemaal wat meer gepolititiseerd geraakt. Het antwoord op die politisering van de procedures was juist: laten wij dan maar een regel stellen. Vaak zijn regels als de 30 ledenregel ook een gevolg van een verandering in de cultuur.

Iets anders is het voorstel van mevrouw Halsema. Zij deed een volgens mij consequent voorstel. Zij vroeg zich af waarom je, als je 30 leden nodig hebt om een spoeddebat aan te vragen, niet 30 leden nodig hebt om een algemeen overleg aan te vragen. Dat heeft de schoonheid van de eenvoud. Ik heb echter niet erg de indruk dat dit een heel groot probleem is. Misschien komt dit ook door de commissie waar ik in zit; bij de ene commissie zal dit iets anders liggen dan bij de andere. Ik heb eigenlijk nooit een probleem om een overleg te krijgen. Wij zitten blijkbaar in een sprookjescommissie. Als dat bij andere commissies wel het geval is, zullen wij dat horen. De urgentie zien wij niet meteen.

De heerAnker(ChristenUnie)

Ten aanzien van spoeddebatten moet wel duidelijk zijn welk pad wij opgaan. De stuurgroepleden hebben zelf één aanbeveling gedaan, waarvoor in de stuurgroep blijkbaar nog wel een meerderheid te vinden was. De heer Van Raak constateert dat ik de enige zou zijn die dit zou steunen. Volgens mij is dit niet helemaal zo. Ik kan in ieder geval rekenen op de heer Schinkelshoek om de grens iets omhoog te krijgen. Het is jammer als dit belangrijke item waarover iedereen zich druk maakt, op deze manier een beetje wegdrijft. Ik verwacht dus ook wel enige verdediging van het standpunt van de stuurgroep.

De heerVan Raak

De heer Anker heeft gelijk; ik was de heer Schinkelshoek helemaal vergeten. Dat kwam omdat hij een wat populistische benadering koos, in de trant van "ik steun alle voorstellen die maar tot het gewenste effect kunnen leiden, namelijk minder spoeddebatten". Ik meende wel dat hij opmerkte dat een meerderheid moet bepalen of een spoeddebat nog op dezelfde dag moet worden gevoerd. Dan zou je dus echt ... Ik zie de heer Schinkelshoek al nee schudden. Dat is in het voorstel van een speciaal moment waarin je buiten dit moment ... Waarbij ik dan toch constateer dat je, met een omweg, toch een meerderheid introduceert. Daar ging het echter even niet om.

De commissie heeft een aantal aanbevelingen gedaan. Ten aanzien van het selectiever omgaan met spoeddebatten is de eerste optie die genoemd wordt dat wij de voorzitter, als de heer Schinkelshoek gelijk krijgt en de plenaire agenda overwoekerd wordt door spoeddebatten, de mogelijkheid geven om te zeggen: "Dames en heren, een spoeddebat is prima, maar even niet in deze zaal; ik heb ruimte noch tijd, wij gaan het gewoon in de Groen van Prinstererzaal doen en dan maken wij er een spoedoverleg van." Ik heb weinig bezwaren of opmerkingen gehoord. De stuurgroep ging er vooralsnog vanuit dat wij, als wij geen fundamentele bezwaren horen, onze voorzitter deze verruiming van haar mogelijkheden gunnen. Voor de formule kan ik niet anders dan constateren dat hier geen meerderheid voor is. Echter, of daar wel of geen meerderheid voor is, is aan de Kamer.

De voorzitter:

Dat blijkt bij de stemming.

De heerVan Raak

Wij zijn in dienst van de Kamer, dus de Kamer zal om een uitspraak hierover gevraagd moeten worden.

Het andere voorstel betreft de plenaire afronding van algemene overleggen, de VAO's. De stuurgroep heeft voorgesteld om na afloop van een algemeen overleg de voorzitter te laten inventariseren of er behoefte is aan een verlengd algemeen overleg en diezelfde voorzitter dit vervolgens tijdens de regeling plenair te laten aanvragen. Ik zou dat als volgt willen doen: als niemand hiertegen zwaarwegende bezwaren heeft, zou de stuurgroep dit willen interpreteren als steun.

De voorzitter:

Ik stel voor dat ik probeer aan het einde van deze beraadslaging vast te stellen welke van de aanbevelingen aanvaard zijn als het aan de Kamer ligt, zoals zij hier vertegenwoordigd is, en welke wellicht nog tot stemmingen zullen leiden naar aanleiding van moties in de Kamer. Dat komt echter aan het einde van de middag.

De heerAptroot

Voorzitter. Namens de stuurgroep wil ik antwoorden met betrekking tot de informatiepositie van de Kamer. Dit betreft de aanbevelingen 1, 3, 4, 7 en 9. Ik zal proberen dit redelijk vlot te doen. Volgens mij is het belangrijkste dat wij de conclusie kunnen trekken dat, nu wij zes woordvoerders van zes fracties hebben gehoord, vijf aanbevelingen met betrekking tot de informatiepositie van de Kamer eigenlijk volledig worden gesteund. Het discussiepunt is niet het benodigde budget hiervoor. Ik begrijp dat iedereen inziet dat het geld kost als je de informatiepositie van de Kamer wilt verbeteren. Discussiepunt is nog wel of dit binnen het budget kan of dat extra budget nodig is. Iemand had het over het reisbudget. De vijf aanbevelingen op zich en de daarvoor benodigde financiën worden door de Kamer echter onderschreven, in ieder geval door de zes aanwezige woordvoerders. Ik loop de aanbevelingen nog even kort na.

De eerste aanbeveling is om te werken met een toekomst- en onderzoeksagenda. De heer Schinkelshoek sprak over het beperken van onderzoeken tot twee à drie per jaar. Dat is precies het voorstel dat wij hebben gedaan. Ik denk dat meer niet kan en niet verantwoord is. Hij heeft nog een andere suggestie gedaan. Hij zei dat er bij een themacommissie eigenlijk een themaminister zou moeten zijn, iemand die als aanspreekpunt namens de regering in de commissie het debat met de Kamer aangaat. Dat lijkt de stuurgroep een goede suggestie. Als een themacommissie is ingesteld, zou er een brief naar de minister-president kunnen gaan met het verzoek om te bevorderen dat een themaminister wordt aangewezen. Wij vinden dat een goede suggestie en wij willen die graag meenemen als aanvulling op onze voorstellen.

De heer Kalma sprak nadrukkelijk over het versterken van de onderzoekscapaciteit voor hoorzittingen en daadwerkelijk terugzenden, als dat recht er zou komen. Hij heeft ook een interessante opmerking gemaakt over het parlement met de twee snelheden. Eigenlijk is dat alles een ondersteuning van de voorstellen van de stuurgroep, vooral over de toekomstagenda. Wij denken dat wij daar precies op elkaar aansluiten.

De derde aanbeveling is het aanscherpen van het gebruik van parlementaire instrumenten. Een aantal zaken is al genoemd. Wij hebben begrepen dat iedereen de hoorzitting een heel goed instrument vindt, evenals het terugzendrecht. Verder zijn daar eigenlijk geen opmerkingen over gemaakt. De heer Van de Ham zei nog dat Kamervragen heel effectief zijn als parlementair instrument. Daar nemen wij kennis van.

De vierde aanbeveling behelst het vaker benutten van adviesraden, planbureaus en Hoge Colleges van Staat. Ook daarover is iedereen positief. Er zijn enkele opmerkingen gemaakt die het standpunt van de stuurgroep ondersteunen.

De zevende aanbeveling betreft het verbeteren van de persoonlijke facilitaire ondersteuning van de Kamerleden. Dat zou twee derde van de benodigde extra financiën vergen. Ook daarvoor zien wij steun. Er is een enkele opmerking gemaakt. De heer Elias heeft nadrukkelijk het belang van ICT en verbetering van de ICT, de werkplek thuis met de laptop en ook de mobiele telefonie aangekaart. Daaraan wordt in elk geval voortdurend gewerkt. Over de laptop en de werkplek thuis heeft het Presidium inmiddels besloten dat de leden daar zelf voor gaan zorgen. Zij krijgen daarvoor een bepaald budget en zij kunnen dan zelf uitmaken hoe zij het precies willen hebben. Dat zou ingaan na de verkiezingen van 2011, als er niets bijzonders gebeurt. Over de mobiele telefonie is het besluit van het Presidium dat die geleverd zal blijven worden door de Kamerorganisatie. Daarbij wordt nadrukkelijk gezegd dat men problemen, als die er nog zijn, aan de organisatie moet melden.

Bij dit agendapunt heeft de heer Anker KANA aan de orde gesteld. De fracties kunnen kosteloos gebruikmaken van dit systeem, van deze software. Er zijn geen restricties op het aantal gebruikers per fractie, maar het is wel bestemd voor fractiegebruik en niet voor anderen.

De negende aanbeveling, het beter benutten van de Kamerorganisatie, vindt iedereen zo vanzelfsprekend dat er geen opmerkingen over zijn gemaakt.

De voorzitter:

Over de ICT-ondersteuning is het de vraag of wij bij de raming daarop niet dieper moeten ingaan, omdat op onderdelen de informatie non-verbaal enigszins gecorrigeerd werd. Als wij het zo kunnen doen, lijkt mij dat goed.

MevrouwVerbeet

Wat gezegd werd, klopte niet helemaal. Wij komen er bij de raming echter op terug, want anders wordt het misschien een oeverloze discussie. De ICT-ondersteuning voor de telefoon blijft zoals die is, die voor de laptop vervalt.

De voorzitter:

Dit lijkt mij een uitwerkingsniveau dat wij bij de raming kunnen preciseren.

Ik dank de heer Aptroot. Het woord is aan de heer Van der Vlies.

De heerVan der Vlies

Voorzitter. Ook mijnerzijds dank aan de woordvoerders voor de reactie op de aanbevelingen die onder mijn hoede vallen. Ik moet overigens in enkelvoud spreken. Het betreft de omloopsnelheid. De stuurgroep heeft in zijn wijsheid gedacht dat dit onderdeel het minste risico liep en heeft het aan mij toevertrouwd. Wat de omloopsnelheid betreft zit ik op een uiterste flank. Dat is één. Verder ga ik in op de ondersteuning van de fracties en het bevorderen van de deskundigheid en kwaliteit daar.

Wij willen allemaal een sterk parlement. Een parlement dat met gezag optreedt en vertrouwen verdient. Dat vooronderstelt uiteraard sterke, deskundige en goed geïnformeerde Kamerleden. Het betekent ook dat wij ervan uit willen gaan dat er goed geoutilleerde fracties functioneren. Daarbij komt dan inderdaad de omloopsnelheid in beeld. De schaduwkanten aan de omloopsnelheid, die heel hoog zou zijn, is dat er een tekort aan ervaring zou kunnen zijn, dat het collectieve geheugen tekort schiet en dat het overzienbare deel van de parlementaire geschiedenis per individueel Kamerlid klein is. Er moet daarom aandacht zijn voor het bevorderen van het inzicht in het parlementaire instrumentarium en in diverse staatsrechtelijke aspecten van het Kamerlidmaatschap en de Kamer als instituut. Zo vat ik dat maar samen.

De partijen gaan over de kandidaatstelling en de kiezers gaan over de samenstelling van de Kamer. Op enig moment zijn er dan nieuwe fracties of nieuwe Kamerleden. Als het gaat om nieuwe fracties is er natuurlijk een behoorlijk probleem, maar dat is een probleem van alle tijden. Er kan dan tijdelijk extra ondersteuning worden ingezet. Natuurlijk heeft de stuurgroep zich beraden over de vraag of die toereikend is en of er niet een tandje bij moet. Er kwamen wel enkele signalen op dat punt binnen, maar over het geheel genomen, is er gebeurd wat redelijkerwijs verwacht kon worden. De suggestie om bij voorkomende nieuwe gevallen een beroep te doen op oud-Kamerleden is door enkele van de woordvoerders positief bejegend. Er zijn goede mogelijkheden. Ik heb zelf in de stuurgroep mijn eigen herinnering ingebracht. Toen ik in 1981 binnenkwam heb ik een introductiecursus gevolgd – uiteraard met mijn collega's van toen – die werd geleid door drie toen aftredende Kamerleden. Dat was een heel goede cursus. Een week lang hebben wij toen ergens in een van de vertrekken gezeten om thematisch allerlei dingen met elkaar door te nemen. Dat was instructief en verrijkend. Fracties doen dit nu al op eigen initiatief, maar het zou in de toekomst wat meer in het gehele Kamergebeuren kunnen worden geïntroduceerd en ook Kamerbreed.

Waar ook aan is gedacht, is dat ook overwogen zou kunnen worden om de vergroting van de kennis van de nieuw aantredende Kamerleden te bevorderen door het aanbieden van programma's, bijvoorbeeld op het punt van staatsrecht, aan nieuwe leden, fractiemedewerkers en Kamerpersoneel. De stuurgroep ziet daar wel wat in, maar heeft dat niet laten uitmonden in een concrete aanbeveling, omdat dat toch het totale beeld bepaalt voor de wisseling in 2011 – als alles tenminste volgens het boekje gaat – van deze Kamer met de nieuwe Kamer.

Er is ook gesproken over een fractiebudget voor eigen onderzoek. Fracties kunnen vanuit hun identiteit en hun prioriteiten behoefte hebben aan een eigen onderzoek. In andere parlementen gebeurt dat ook wel eens. Daar wordt aan gedacht, maar dat heeft financiële consequenties. Wij zagen geen mogelijkheden om daar nu al concreet handen en voeten aan te geven. Wij willen het echter wel beschreven hebben en de Kamer hebben aangereikt, in de hoop dat dit in de nabije toekomst kan worden meegenomen.

Hiermee heb ik mijn boodschap namens de stuurgroep verwoord.

De heerVan der Ham

Voorzitter. Ook ik dank de leden, mijzelf incluis, voor de uitmuntende vragen die zij hebben gesteld. Op een paar onderwerpen wil ik namens de stuurgroep ingaan. Allereerst zijn wij heel blij dat de heren Kalma, Anker en Elias en mevrouw Halsema hebben gesproken over de aanbeveling om toekomstige bewindslieden te horen. Zij zien wel haken en ogen en vrezen voor een afbreukrisico, maar zij vinden het van groot belang om dat verder te onderzoeken. Wij hebben al aangegeven dat wij door de commissie voor de Werkwijze der Kamer zullen laten onderzoeken hoe dat op een goede manier kan worden gedaan en of dat wenselijk is.

De heerElias(VVD)

De heer Van der Ham moet niet te enthousiast doen over onze instemming. Ik heb nadrukkelijk gesproken over de risico's die eraan verbonden zijn en ik heb namens mijn fractie gezegd dat ik geen bezwaar heb tegen nader onderzoek. Dat is iets anders dan wat hij er nu van maakt, althans als het over mij gaat.

De heerVan der Ham

De heer Elias heeft niet goed geluisterd, want ik heb gezegd dat de commissie voor de Werkwijze der Kamer gaat onderzoeken of er een vorm te vinden is die op een meerderheid kan leunen. Daarmee heb ik ook zijn bezwaren getackeld. Ik heb het precies goed geformuleerd. Ik heb juist meegenomen waar de heer Elias op gehint heeft door onder andere het bezwaar van een afbreukrisico te noemen. Dus het is gewoon goed gezegd.

Voorzitter. Dan het punt van de regeerakkoorden. Door een aantal woordvoerders is gesproken over de oorzaak van monisme en het gebrek aan dualisme. Wij hebben uiteindelijk geen overeenstemming bereikt over wat de juiste analyse is, maar wel over een aantal zaken die eigenlijk iedereen als bezwaarlijk aanmerkte, bijvoorbeeld over het regeerakkoord. Mevrouw Halsema stelde voor dat er een beperkt regeerakkoord wordt geschreven, waarin niet alles tot in detail wordt opgenomen. Wij vinden dat het aan politieke partijen is om al dan niet een akkoord met elkaar te sluiten. Het parlement kan hier geen regels voor opstellen. Formeel zijn fracties in het parlement niet gebonden aan het regeerakkoord, of het nu uitgebreid is of niet. Dat is het formele antwoord. Wij hebben vele gesprekken gevoerd met oud-formateurs, onder anderen de heren Kok en Lubbers. Zij zeiden dat het problematisch is. Ook de WRR heeft gesteld dat het van beperkt denken getuigt als je denkt dat een regeerakkoord voor de periode van vier jaar te schrijven is. In de loop der jaren zijn er allerlei commissie geweest, ook parlementaire onderzoekscommissie, die vinden dat sommige dingen niet zo hard in het regeerakkoord moeten worden opgenomen omdat die tot grote problemen kunnen leiden. Bijvoorbeeld de infrastructuurcommissie heeft gezegd dat je geen tijdsklemmen moet leggen op het realiseren van bepaalde grote projecten. De commissie-Dijsselbloem heeft gezegd dat je bepaalde onderwijsvernieuwingen niet tijdgebonden moet vastleggen in een regeerakkoord omdat dit de zorgvuldigheid niet ten goede komt. Wij zien dus het probleem, maar het is uiteindelijk aan de fracties die aan het onderhandelen zijn of zij zelf aan de onderhandelingstafel gaan zitten of dat zij het, zoals mevrouw Halsema voorstelde, aan een formateur overlaten, die vervolgens iets gaat schrijven waar het parlement op een gegeven moment mee wordt geconfronteerd.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik ben even weggeweest, maar mijn vraag betrof de omkering van het formatieproces, waarbij ik steun heb van de PvdA-fractie. Althans, die had ik altijd in het verleden. Daar is de heer Van der Ham niet op ingegaan.

De heerVan der Ham

Nee, dat hebben wij ook niet als onderzoeksopdracht meegenomen. Uw constatering dat dit niet is meegewogen klopt. Uiteindelijk is het aan u om daar voorstellen over in te dienen en een meerderheid voor te vinden. Wij hebben het daar als commissie niet over gehad. Wij zien echter wel enige ontwikkeling wat de regeerakkoorden betreft. Zaken als een tijdsklem zetten op infrastructuur is bijvoorbeeld bij het afgelopen regeerakkoord niet opgenomen. Er is bijvoorbeeld over de Zuiderzeelijn wel iets gezegd in het regeerakkoord van Balkenende IV, maar er is geen tijdsklem op gezet wanneer die beslissing moest worden genomen. Er is dus wel degelijk sprake van een ontwikkeling in regeerakkoorden en de omvang van regeerakkoorden neemt ook over het algemeen af. Tijdens Paars waren het grote, dikke regeerakkoorden. De regeerakkoorden van de kabinetten-Balkenende I en II waren alweer aanmerkelijk dunner. Er is dus wel degelijk sprake van flexibiliteit. Het wordt niet alleen maar groter, maar het is natuurlijk wel aan fracties om te bepalen hoe groot die omvang wordt.

Voorzitter. Ik wil ten slotte nog iets zeggen over het formatieproces. In ons staatsrecht is niets opgenomen over het formatieproces. Dat is allemaal ontstaan door de loop der geschiedenis. Door de stuurgroep is het voorstel besproken om zo snel mogelijk na de verkiezingen bij elkaar te komen en een debat te voeren over de uitkomst van de verkiezingen. De heer Elias vroeg in dat verband of de periode van acht dagen niet veel te lang is, omdat het proces dan al wel begonnen zal zijn. Hij verwees ook naar het debat over de motie-Kolfschoten in 1971. Uit dat debat van 1971 blijkt dat er destijds veertien dagen nodig waren om te komen tot een eerste debat. Zo lang had de Kiesraad nodig om tot de becijferingen te komen. Toen heeft de Kamer wel degelijk stilgelegen, althans toen is de Koningin niet bezocht door de fractievoorzitters. Toen heeft de Kamer wel degelijk gewacht totdat dat debat afgerond was. Daarna kwamen ze er niet uit en gingen ze vervolgens naar de Koningin om de formatie in de ouderwetse vorm voort te zetten.

Kortom, het is dus al gebeurd, het is dus gewoon al staatsrecht dat wij al een keertje hebben meegemaakt. Zoals iedereen al zei, wij kunnen dat morgen doen. Het voorstel zou dan alleen zijn dat je afspreekt dat je dat natuurlijke moment van het eerste debat na de verkiezingen aanwendt om alle dingen die buiten de Kamer zijn besproken, in de Kamer te bediscussiëren en te herhalen wat er in de media is gezegd. Dat zou een onderdeel kunnen zijn van het versterken van de rol van het parlement richting de formatie. Maar goed, dat debat zullen wij voeren als het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde in de Kamer wordt behandeld.

De voorzitter:

De Voorzitter, mevrouw Verbeet, wil deze bijdrage van de stuurgroep afronden.

MevrouwVerbeet

Ik denk dat het goed is om de aandacht te vestigen op pagina 59 van het rapport. Die aanbeveling ziet er ook op dat wij tussen nu en de komende tijd een studieconferentie houden rond het thema formaties. Dan zouden al die zaken nog eens uitgewerkt kunnen worden. Ook bij mij ontstonden in de loop van het proces wat zorgen over de aanwezige kennis bij veel Kamerleden over de manier waarop een formatieproces precies verloopt. Alleen de happy few weet dat precies. Ik zou toch menen dat een groter percentage van de leden daar alle ins en outs van moet kennen.

De voorzitter:

Alvorens wij overgaan tot de tweede termijn, zijn er nog twee dingen. Dat is allereerst een anekdote over een schriftelijke vraag die ik als meest briljante schriftelijke vraag ooit ben tegengekomen in mijn hoedanigheid als lid van het college van burgemeester en wethouders. Er was een raadslid dat vroeg: heeft het college de krant gelezen en zo ja, was er nog een aanleiding voor het stellen van een vraag ergens over? Deze anekdote wilde ik u niet onthouden.

Ik heb nog een punt voor de tweede termijn. Ik verzoek u om aan te geven met welke aanbevelingen u het mogelijk niet eens bent. Dan kunnen wij aan het eind vaststellen welke aanbevelingen onbenoemd zijn gebleven, en als zodanig gearresteerd door de Kamer zoals vertegenwoordigd door u. En dan is dat tegelijkertijd een opdracht aan de gremia die het betreft, het Presidium, de commissie voor de Werkwijze der Kamer, de fracties, de individuele Kamerleden, om die aanbevelingen dan ook uit te voeren. Mijn verzoek is dus om in tweede termijn ook expliciet aan te geven waar u het niet mee eens bent.

Het woord is allereerst aan de heer Schinkelshoek.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik dank de Voorzitter en de leden van de stuurgroep voor de uitvoerige beantwoording. Het is een lange dag geworden en een afsluiting van een nog langer proces van parlementaire zelfreflectie. Dat heeft twee dingen duidelijk gemaakt. Ten eerste, er bestaan ook binnen de Kamer grote verschillen over wat je de "ideale parlementaire democratie" zou kunnen noemen. Ook de inrichting van onze democratie is voorwerp van soms heftig politiek debat. Dat is maar goed ook, want het ideale parlement bestaat niet. Sterker nog, dat lijkt mij een schrikbeeld. Al debatterend en al reflecterend moeten wij elkaar scherp houden. Ondanks al die verschillen – die vandaag ook zijn gebleken – tekent zich, ten tweede, een zekere mate van consensus af. De overeenstemming laat zich misschien wel het best samenvatten met de woorden dat wij het erover eens zijn dat het op verschillende fronten beter kan. Om het scherper te formuleren: de aanbevelingen, de conclusies en de voorstellen van de stuurgroep kunnen op brede steun rekenen.

Er is vooral steun voor de uitspraak dat er meer werk gemaakt moet worden van de uitvoering, de uitvoerbaarheid en de controle. De Kamer zou meer met een toekomstgerichte agenda moeten werken en moeten pogen weg te breken van wat ik de incidentendemocratie heb genoemd. Dat vind ik winst. Daarom roep ik de stuurgroep en, over de hoofden van de stuurgroep, de Kamer op om de uitvoering van de voorstellen, de conclusies en de aanbevelingen zo breed en zo snel mogelijk ter hand te nemen. Wil de stuurgroep financiële ruimte maken waar dat nodig is, om te beginnen bij de raming voor volgend jaar en de jaren daarna? Kan de stuurgroep een commissie de opdracht geven die voortgang te bewaken en de Kamer de komende vier jaar op de hoogte te houden van de staat van het parlement? De commissie voor de Werkwijze lijkt daar de meest voor de hand te liggende commissie voor te zijn.

De voorstellen om de ondersteuning van de Kamer, de Kamerleden en de Kamerfracties te versterken, hebben hoge prioriteit, al kost dat een lieve duit. Dat blijkt ook uit het lijstje dat bij de stukken is gevoegd. Ik had er met de Kamervoorzitter een korte discussie over. Op dat punt moeten wij tot zaken zien te komen bij het debat over de raming. Ik zeg er op voorhand bij dat ik niet zover ga als mevrouw Halsema, die, als ik het goed begrepen heb, zo'n 600 mln. wil toevoegen aan de begroting van de Kamer. Dat lijkt mij wat ruim ten opzichte van de 125 mln. die de Kamer al rijk is per jaar. De helft van het inhuurbudget is wel erg veel.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Toen ik net weg was, heb ik gecontroleerd hoe hoog de budgetten zijn die aan extern advies worden gespendeerd. Ik denk dat je met de helft van de overschrijding van de budgetten al een aardig eind kunt komen. De rijksoverheid geeft astronomische budgetten uit aan extern advies. Dan kan de CDA-fractie er geen enkel bezwaar tegen hebben als een klein deel daarvan aan versterking van de Kamer wordt toegekend.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik heb in een interruptiedebat met de Voorzitter van de Kamer al gezegd dat wij tijdens de raming moeten proberen om tot zaken te komen. U was toen afwezig. Ik heb begrepen dat er voor 2010 geen probleem is, maar de jaren erna zullen wij geleidelijk aan moeten komen tot versterking. Dat debat voeren wij wat mij betreft graag over een week of twee.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik wil niet vervelend zijn, maar ik maak hier toch een opmerking over. Als dit wordt doorgeschoven naar de raming, dan gaan wij het hebben over verschuivingen binnen de begroting van de Tweede Kamer. Ik heb al gezegd dat de extra onderzoeksfaciliteiten straks niet van het budget van de schoonmakers of het horecapersoneel af mogen gaan. Na afloop van dit debat of na afloop van het debat over de raming zal er een opdracht aan de regering gegeven moeten worden om bij de komende begroting rekening te houden met toenemende onderzoeksfaciliteiten voor de Kamer.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Daar hebben wij in uw afwezigheid uitvoerig over gesproken. De afspraak was dat wij dit verder zullen doorspreken bij de raming. Het staat u vrij om de financiële consequenties van de uitvoering van de voorstellen aan de orde te stellen op elk door u goed geacht moment, uiteraard met toestemming van de Voorzitter.

Voorzitter. De verleiding is groot om nu te gaan jammeren over wat er allemaal niet in zit, wat niet haalbaar is en wat steviger had gekund. Dan heb ik het over de spoeddebatten, de taalverruwing en nog wat andere dingen die ik heb afgevinkt. Ik zal dit nalaten. Ons standpunt lijkt mij op die punten helder genoeg. Ik constateer slechts bedroefd dat er geen meerderheid is. Zelfs voor een 50 ledenregel, een voorstel van collega Elias, is geen meerderheid. Ik ben het ermee eens dat parlementair fatsoen zich niet laat afdwingen. Dat was ook niet mijn voorstel. Ik zie met des temeer belangstelling uit naar het vervolginitiatief van de heren Remkes en Dijsselbloem.

Ik begrijp dat ik mag meedoen?

De voorzitter:

Remkes, Dijsselbloem en Schinkelshoek.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik doe graag mee.

Tot slot, bijna letterlijk afrondend. Deze eerste fase van het continue proces van parlementaire zelfreflectie wordt afgerond. Daartoe dient de Kamer zich over de hoofdlijnen uit te spreken, inclusief de manier waarop de stuurgroep zich van haar taak heeft gekweten, een taak die haar door de Kamer is opgelegd. Om de stuurgroep te dechargeren en onszelf een opdracht te geven, dien ik een motie in die mede is ondertekend door de leden aan deze zijde van de tafel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien de opdracht van de Kamer om te komen tot een "parlementaire zelfreflectie" (motie-Schinkelshoek c.s. (20996, nr.9);

van mening dat de stuurgroep onder leiding van de Kamervoorzitter haar opdracht naar behoren heeft verricht;

spreekt haar waardering uit;

van oordeel dat het eindrapport van de stuurgroep, "Vertrouwen en zelfvertrouwen", een goede aanzet geeft voor versterking van het parlement;

verzoekt het Presidium om, in nauw overleg met de Kamer, de uitvoering ter hand te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schinkelshoek, Kalma, Elias, Halsema, Anker en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 5 (31845).

De heerSchinkelshoek(CDA)

Dit was het laatste wat ik nu wil inbrengen.

De voorzitter:

Naar aanleiding van de opmerkingen over de financiële ondersteuning van de Kamer wijs ik erop dat de behandeling van de raming het moment is waarop de Kamer haar opvattingen kenbaar maakt. Er volgt dan een begrotingsproces dat op Prinsjesdag en later uitmondt in de begrotingen. Daarin wordt al dan niet gestalte gegeven aan de wensen die de Kamer bij die behandeling heeft geuit. Dit is de feitelijke gang van zaken. Het is waar dat in het debat met de Kamervoorzitter is gesproken over de noodzaak om tot een positieve bijstelling van dit bedrag te komen, al dan niet al per 2010.

MevrouwVerbeet

Ik heb al gezegd dat, stel dat er een ophoging nodig is, bij de raming kan worden gekozen voor de financiering uit een onderwerp dat dan wordt genoemd. Dit kan uiteindelijk in een motie bij de algemene politieke beschouwingen of bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken worden neergelegd.

De voorzitter:

Dit kan naar mijn mening ook bij de behandeling van de voorjaarsnota gebeuren.

De heerElias(VVD)

Voorzitter. Het lijkt mij heilloos om de verschillen van opvatting, die er natuurlijk zijn tussen de verschillende fracties, nog eens breed uit te meten. Ik zal het dus niet over het districtenstelsel of referenda hebben. Ik probeer mij echt te concentreren op de punten waarvan ik weet dat daarover consensus bestaat en die de werking van het parlement naar mijn mening kunnen versterken.

Dit betekent dus concreet praktische verbeteringen die wij gezamenlijk kunnen aanbrengen. De belangrijkste aanbevelingen worden onderschreven. Ik noem de uitvoeringstoets achteraf, de uitvoeringstoets vooraf en de verbetering van de ondersteuning van de Kamer. Daarover is al veel gezegd en ik heb er in eerste termijn ook over gesproken. Dit moet zo mogelijk binnen de raming gebeuren. Ik heb daar een aantal inhoudelijke opmerkingen over gemaakt en gesproken over de stofkam en het bedrag van 4 mln. op 125 mln. Ik heb goed geluisterd naar hetgeen de voorzitter van de stuurgroep daarop heeft ingebracht. Het is een beetje moeilijk om daar nu à bout portant een standpunt over in te nemen. In de richting van mevrouw Halsema zeg ik dat wij, als dat werkelijk niet kan, dan moeten bekijken wat er nog nader zou moeten gebeuren. Wij moeten er in ieder geval wel voor zorgen dat die ondersteuning wordt versterkt.

Ik zal geen moties indienen en daarmee een begin maken met de wijze zelfbeperking die wij zelf bepleiten.

Mijn fractie blijft erbij dat het element of een minister of een staatssecretaris aan wie de Kamer vragen gesteld heeft, bevoegd is, een goed criterium zou kunnen zijn om vragen te weigeren. Daarover verschilt mijn fractie dus van mening met de stuurgroep.

Het is buitengewoon goed dat wij gaan praten over het formatieproces. Dat lijkt mij uitstekend. Ik kan overigens iedereen van harte het boek van dr. Maas over kabinetsformaties aanbevelen. Hij beschrijft het uitputtend, overigens net als de heer Duynstee en mevrouw Van Balen. Maar dat terzijde.

Ik ben nog een antwoord schuldig op een vraag uit de eerste termijn. Ik kon die vraag niet beantwoorden, omdat ik de brief van Remkes, Dijsselbloem, Spies en anderen nog niet kende. In deze brief staat over taalverruwing: "Het is niet onze bedoeling ook maar iets af te doen aan de scherpte en de argumentatie van en in het parlementaire debat. Daar moet inhoudelijk alles gezegd kunnen worden. Waar het ons wel om gaat, is het hanteren van beledigende of kwetsende teksten of teksten die inbreuk maken op de integriteit van mensen die zich in het debat zelf niet kunnen verweren."

De schrijvers vervolgen hun brief met de opmerking dat de artikelen 58, 59 en 60 van het Reglement van Orde relevant zijn en de Voorzitter van afdoende middelen voorzien. Ik heb goed gehoord dat de voorzitter van de stuurgroep hierover zegt dat het niet in alle gevallen soelaas biedt en dat het tamelijk ingewikkeld is. Dat wordt in de brief ook erkend, want daar staat: "Die bepalingen dienen echter nadrukkelijk wel eenduidig en stringent door de voorzitter te worden gehanteerd. Wij realiseren ons dat de Voorzitter zich daarbij gesteund moet weten door een ruime meerderheid in de Kamer en dat over een consequente handhaving van deze parlementaire gedragsregels brede consensus moet bestaan." Ik heb inmiddels van de heer Remkes begrepen dat hij nog steeds op zoek is naar deze brede consensus en daar nog wel even mee door zal gaan. Hij zal hierop zeker terugkomen, al dan niet samen met de heren Schinkelshoek en Dijsselbloem.

De heerKalma(PvdA)

Voorzitter. Ik bedank de leden van de stuurgroep voor de beantwoording van de vragen. Deze beantwoording bevestigt mijn positieve indruk van het rapport dat op tafel ligt. Ik maak daarbij net als vanmorgen nog wel de kanttekening dat er bij veel punten een eerste goede stap is gezet, maar dat er op langere termijn meer moet gebeuren. Verder steekt de analyse in een aantal opzichten wat voorzichtig af bij de commentaren in het rapport, bijvoorbeeld die van de hoge colleges van staat en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

De heer Heijnen vroeg ons om duidelijkheid te verschaffen over ons standpunt over de aanbevelingen. Ik vind in de eerste plaats dat de nadelen van spoeddebatten met een reglementswijziging te lijf moeten worden gegaan en dat de korte termijn van de spoeddebatten verbonden moet worden met de meer structurele agenda van de Kamer.

In de tweede plaats ben ik van mening dat een versterkte zelfstandige onderzoeks- en informatiepositie, met een dikke streep onder "zelfstandige", noodzakelijk is. De voorstellen daarvoor zijn een goede eerste stap, zeker ook omdat zij een trendbreuk zijn.

In de derde plaats wil ik herhalen dat wij ons bij de organisatie van de Kamer op de lange termijn moeten richten en op de hoofdvraag hoe het actuele politieke debat op een vruchtbare manier kan worden verbonden met de "slow politics" en het geduldige onderzoeks- en wetgevingswerk van de Kamer. Andere parlementen beschikken zoals gezegd over langetermijnvisies op dit punt die heel interessant voor ons zijn.

Ik wil graag een motie indienen. Die betreft de toekomst- en onderzoeksagenda. Je moet zuinig omspringen met het indienen van moties, maar het lijkt mijn fractie belangrijk om deze belangrijke stap te markeren, en ook om de fracties die hier niet aanwezig zijn, de gelegenheid te geven om zich, naar ik hoop en aanneem, aan deze eerste stap te committeren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de stuurgroep parlementaire zelfreflectie in haar rapport Vertrouwen en zelfvertrouwen de aanbeveling doet te komen tot een eigen toekomst- en onderzoeksagenda voor de Kamer;

overwegende dat de stuurgroep parlementaire zelfreflectie in haar rapport Vertrouwen en zelfvertrouwen de aanbeveling doet om meer dan nu het geval is, gedurende de Kamerbehandeling de uitvoerbaarheid van wetsvoorstellen te toetsen;

overwegende dat de stuurgroep parlementaire zelfreflectie in haar rapport Vertrouwen en zelfvertrouwen de aanbeveling doet jaarlijks twee à drie uitvoeringsonderzoeken ex post (achteraf) te laten verrichten door tijdelijke parlementaire onderzoekscommissies;

verzoekt het Presidium, te komen tot voorstellen tot het opnemen van een artikel in het Reglement van Orde dat strekt tot het jaarlijks vaststellen van een toekomst- en onderzoeksagenda en in aanloop daartoe voor het parlementaire jaar 2009-2010 te starten met de voorbereiding van een dergelijke agenda en uitvoering daarvan;

verzoekt het Presidium, te komen tot voorstellen om meer te gaan werken met uitvoeringstoetsen op de ingrijpende wetsvoorstellen en een start te maken met de genoemde uitvoeringsonderzoeken door de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kalma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (31845).

De heerAnker(ChristenUnie)

Ik geef toe dat ook ik heb gedubd over het wel of niet indienen van moties, maar ik vraag me af waarom er specifiek over dit punt uit de aanbevelingen een motie wordt ingediend. Is dit belangrijker dan de andere aanbevelingen, waarover algemene consensus bestaat? Of moet er nog een PvdA-sausje overheen? Ik begrijp het niet zo goed.

De heerKalma(PvdA)

Wat dat PvdA-sausje betreft: deze motie zou door allen die hier zitten, kunnen worden ingediend. Dit is de hoofdlijn, het belangrijkste punt dat er voor ons uitspringt in twee van de vijf discussiepunten. Laten wij dat als Kamer markeren. Verder wil ik graag de fracties die hier helaas niet zijn vertegenwoordigd, graag aan deze belangrijke veranderingen committeren. Vandaar de motie.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Niet om vervelend te zijn, maar dit valt toch precies onder de moties "ondersteuning beleid", die wij eigenlijk niet meer willen? Ik heb nog niemand in de Kamer het belang hiervan horen bestrijden, ook de stuurgroep niet. Het is nu net alsof twee aanbevelingen van de stuurgroep omstreden zijn en andere niet, zodat ze apart in een motie moeten worden gevat. De stuurgroep kan in zijn antwoord volgens mij alleen maar zeggen: hiermee zijn wij het eens.

De heerKalma(PvdA)

Ik verval misschien in herhaling, maar dit is volgens mij toch iets anders dan moties indienen naar aanleiding van kabinetsvoorstellen. Het is een poging om op basis van een rapport als Kamer een uitspraak te doen. Daarbij gaat het niet om het wekken van de suggestie dat het enigszins omstreden is. Ik denk dat mijn toelichting heel helder was. Daarom ben ik wat verbaasd over de weerstand die het indienen van deze motie oproept.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Het is mij nergens duidelijk geworden dat de stuurgroep deze twee aanbevelingen minder belangrijk acht dan de andere. Daarom lijkt dit mij een overbodig motie. In het kader van zelfreflectie zou ik denken: niet doen.

De voorzitter:

Misschien dat de vraag van de heer Schinkelhoek wat meer helderheid brengt.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Aansluitend op de vraag van mevrouw Halsema heb ook ik een vraag aan de heer Kalma: wat is nu precies de toegevoegde waarde van deze motie? Waarin wijkt die af van wat wij in onze eigen woorden hebben gezegd: zo moeten wij het doen? Wat voegt het toe aan de aanbevelingen van de stuurgroep?

De heerKalma(PvdA)

Moties hoeven toch niet alleen te worden ingediend om verschillen te markeren? Ze kunnen toch, zoals in dit geval, een soort inhoudelijke oordeelvorming vormen in een wat zwaarder gezette vorm naast de motie die u als eerste hebt ondertekend?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Uw inbreng was al zo overtuigend!

De heerKalma(PvdA)

Dat is het eerste. Ik onderstreep zonder op enige manier te suggereren, integendeel, dat hier van verschil van mening sprake zou zijn, de richting die de stuurgroep op dit punt voorstelt en ik blijf herhalen dat het ook een verzoek is en een mogelijkheid voor partijen die hier niet aanwezig zijn om in die consensus te delen. Dat is het idee achter de motie.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Voorzitter. Als ik u zo hoor, is het inderdaad een onderstreepmotie van iets wat wij allemaal onderstrepen.

De heerKalma(PvdA)

Het is meer, maar ik denk dat ik in herhaling verval.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Ik dank de voorzitter en de leden van de stuurgroep hartelijk voor de reactie. Ik zal mij in deze tweede termijn beperken tot het indienen van een motie en tot enkele opmerkingen bij de aanbevelingen. Omdat het expliciet werd gevraagd, zeg ik eerst dat ik het met de aanbevelingen waarover ik het niet heb van harte eens ben. Dit geldt het overgrote deel van de aanbevelingen, dus zaken als de toekomst, de onderzoeksagenda, de uitvoeringstoets en de aanscherping van het gebruik van parlementaire instrumenten. Alle aanbevelingen daarover vind ik prachtig en uitstekend. Over het selectief omgaan met spoeddebatten stel ik vast dat de stuurgroep eigenlijk zegt dat er selectiever mee moet worden omgegaan, dus dat er nu kennelijk te ruim gebruik wordt gemaakt van het verschijnsel spoeddebat. De vraag is wat je daar vervolgens aan doet. Daar is zo een, twee, drie geen consensus over te vinden. Ik wil toch proberen om er een Kameruitspraak over te vragen door twee dingen te combineren die naar voren zijn gebracht: aan de ene kant dat het vreemd was dat het gemakkelijker was om een plenair debat te krijgen dan een algemeen overleg – dit zei mevrouw Halsema en ik steunde haar daarin – en aan de andere kant dat het al te gemakkelijk was gemaakt. Die dingen wil ik eigenlijk in de volgende motie proberen te combineren. Het zou mij een lief ding waard zijn als de collega's die ook als overbodig aanmerkten, omdat die inmiddels toch zo'n brede steun kan genieten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er onvrede bestaat over de effecten van de 30 ledenregel voor het houden van spoeddebatten en interpellaties, en dat het bovendien onlogisch is en ongewenste effecten heeft dat thans een hogere drempel geldt voor het aanvragen van een algemeen overleg dan voor een plenair spoeddebat;

voorts overwegende dat met een grens van een derde van het aantal Kamerleden, 50 leden, evenwichtig recht wordt gedaan aan enerzijds de rechten van minderheden, en anderzijds het belang van de Kamer bij het in de hand houden van het aantal spoeddebatten;

verzoekt het Presidium, een wijziging van het Reglement van Orde voor te bereiden, waarin zowel voor het houden van plenaire spoeddebatten als voor spoed- en algemene overleggen de steun van ten minste 50 leden nodig is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (31845).

De heerVan der Staaij(SGP)

De heer Van der Ham ...

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter. Het is natuurlijk hartstikke slim om die twee in één motie te combineren, maar ik geef het de heer Van der Staaij toch in overweging om die te splitsen. Mijn fractie steunt het tweede deel omdat het een verbetering is van onze democratische rechten. Ik vind het jammer om dat te moeten compenseren met een verslechtering van onze democratische rechten.

De heerVan der Staaij(SGP)

Het nadeel van een letterlijke splitsing zou zijn dat voor het ene 30 leden en voor het andere 50 leden nodig zouden zijn. Juist eenzelfde maatstaf hanteren lijkt mij een verbetering, dus ik heb bewust voor de combinatie van de twee gekozen, ook om eventueel mogelijkheden te benutten tot het als het ware tegen elkaar uitruilen van weerstanden die aan beide kanten kunnen bestaan. Wij zullen zien of daar inderdaad mogelijkheden toe blijken te bestaan.

De voorzitter:

Gaat u verder, mijnheer Van der Staaij. Het staat eenieder vrij om moties in te dienen.

De heerVan der Staaij(SGP)

De heer Van der Ham had het even over fractiediscipline. Ik weet niet in welke hoedanigheid hij dat deed en of dat aan deze of aan de andere kant van de tafel was. Misschien is dit eigenlijk zo'n onderwerp waarvan je zegt dat het niet per se nodig is dat fracties als blok stemmen. Het valt mij op – niet binnen onze fractie, waar er op dit punt unanimiteit is – dat het ook wel eens door elkaar heen loopt, en dat hierover niet per se fractiegewijs één opvatting leeft. Dat is een mooi punt aan de hand waarvan wij kunnen zeggen: laten wij gewoon stemmen en kijken hoe het onder de leden leeft. Ik zie de heer Van der Ham instemmend knikken.

In de buurt hiervan zit ook aanbeveling 6 inzake het selectief omgaan met een plenaire afronding van AO's. Dat vond ik ook een heel mooie aanbeveling, maar het was mij niet helemaal duidelijk hoe dit nu precies handen en voeten krijgt. De stuurgroep zegt dat wij echt selectiever moeten omgaan met de plenaire afronding van AO's. Kennelijk wordt die opvatting breed gedeeld, maar hoe krijgt dit nu precies een vervolg en een praktische vertaling?

Een aanbeveling die ons minder aanspreekt, is het onderzoek naar de mogelijkheden om kandidaat-bewindslieden te horen alvorens zij worden benoemd. Ik vraag mij af of dit niet meer een kwestie is van politieke keuzes dan dat wij hierin nog echt heel veel moeten uitzoeken. Die suggestie spreekt ons in ieder geval niet zo aan, maar voortzetting van het debat over het onderzoek als zodanig stuit bij ons ook niet op overwegende bezwaren.

De heerAnker(ChristenUnie)

Voorzitter. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij het laatste punt van de heer Van der Staaij, omdat ik dat wel deel. Wij hebben dit nog nooit heel uitgebreid besproken voor bewindspersonen, maar het lijkt mij dat de argumenten die rond de gekozen burgemeester spelen ook hierbij een rol zouden kunnen spelen. Dat debat voeren wij dan misschien nog wel.

Het grootste gedeelte van de aanbevelingen vind ik prima, daarmee gaan wij aan de slag. Wat de uitvoeringstoets betreft, ben ik heel blij met de manier waarop de heer Dijsselbloem dit heeft neergezet. De vraag was misschien wat vervelend voor de heer Kalma, maar het kwam op mij echt over als: dit klinkt ons allemaal zo fantastisch in de oren, laten wij het gewoon gaan doen. Daarvoor zou ik geen motie nodig hebben.

Wat spoeddebatten betreft, heb ik het goed begrepen dat men ook wel voelt voor de uitwijkmogelijkheid naar een commissiezaal op het moment dat er plenair geen gelegenheid is voor een spoeddebat. Dat is wat ik altijd heb willen voorstellen met het spoedoverleg. Als het op deze manier is geregeld, vind ik dat prima. Ik geef hieraan dus ook van harte steun.

Met het voorstel voor de ondersteuning ga ik ook akkoord. Ik denk dat dit ook een heel duidelijk signaal is vanuit de Kamer. Als er verbeteringen plaatsvinden in de ondersteuning, is dat ook echt iets wat op medewerkersniveau in de fractie terecht moet komen. Dit komt neer op het niet weer optuigen van een onderzoeksorgaan of iets soortgelijks, hoe waardevol dat ook mag zijn, maar het handwerk van de Kamerleden extra ondersteunen.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik ga even in op het punt van de spoeddebatten, maar dit raakt misschien ook aan de orde van de vergadering. De stuurgroep overweegt een variant waarin 30 leden een spoeddebat kunnen aanvragen maar waarbij de voorzitter bepaalt of dit debat plenair, dan wel in commissieverband wordt gehouden. Hierin zitten een paar modaliteiten waaruit ik niet direct afleid waaraan partijen nu steun geven.

De voorzitter:

U vraagt dit aan de heer Anker?

De heerVan der Staaij(SGP)

Enerzijds is dit een algemeen punt, maar anderzijds vraag ik de heer Anker wat hij nu wel of niet zou willen veranderen in het Reglement van Orde.

De heerAnker(ChristenUnie)

Volgens mij staat in het rapport van de stuurgroep inderdaad het spreken over een aantal varianten. Ik heb de vraag die de heer Van der Staaij heeft gesteld ook aan de orde gesteld bij de voorzitter, die toen heeft gezegd ervan uit te gaan dat er brede consensus is over datgene waarover de stuurgroep geen vragen heeft gekregen. De heer Van Raak heeft dat ook gezegd. Mijn eerste zorg een jaar geleden bij de raming toen ik de motie samen met de heer Duyvendak indiende, was dat de plenaire agenda zo vol zit met spoeddebatten dat de reguliere debatten die wij zouden moeten voeren bijna werden weggedrongen. Als woordvoerder justitie, op welk terrein er veel wetgeving ligt, maak ik daar nog wel eens zorgen over. Dat probleem lossen wij hiermee in ieder geval op. Daar ben ik heel blij mee.

De motie van de heer Van der Staaij neem ik mee naar de fractie. Ik vind dit wel een interessant voorstel.

Het voorstel van de formule vind ik nog steeds prima, omdat ik denk dat je op die manier probeert recht te doen aan een gekwalificeerde minderheid in de Kamer. Ik geloof dat ik echt de enige was die nog enthousiast was om hiervoor een oplossing te vinden op een manier die voor iedereen verteerbaar was. Ik zal hierover dan ook geen motie indienen, omdat dat een overbodige motie zou zijn.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter. Ik dank de commissie. Nogmaals excuus dat ik een deel van de waarschijnlijk voortreffelijke inbreng heb moeten missen.

Ik loop de aanbevelingen snel door. Mijn fractie steunt de aanbevelingen, met uitzondering van die over de nieuwe drempel voor spoeddebatten, maar dat is waarschijnlijk geen verrassing. Ik heb ook een vraag over het selectief omgaan met de plenaire afronding van algemene overleggen. Dat selectief omgaan is prima, als dat maar niet betekent dat de voorzitter bijvoorbeeld kan verhinderen dat er een plenaire afronding plaatsvindt. Ik zie overigens aan onze echte Voorzitter dat ik daar te achterdochtig in ben. Dan nog een opmerking over de tiende aanbeveling. Zoals u zich wellicht allemaal herinnert, was het ooit een voorstel van Paul Rosenmöller om kandidaat-bewindslieden te gaan horen. Dat heeft toen geresulteerd in een kennismakingsgesprekje na aanstelling, maar dat was de bedoeling niet. Ik ben heel benieuwd hoe de commissie dit denkt uit te werken. Volgens mij is dit een van de weinige momenten waarop wij een voorbeeld kunnen nemen aan het Europees Parlement. Daar hoort men de aspirant-commissarissen echt op een goede manier, zelfs zo indringend dat dit een enkele keer leidt tot een voortijdig vertrek van een Commissaris, zoals bij de heer Butiglioni, tot onze grote vreugde overigens.

Dan nog een aantal opmerkingen naar aanleiding van de inbreng die ik heb gemist. Ik begreep dat de heer Dijsselbloem vindt dat ik overdrijf als het gaat om de schending van verdragen door dit parlement. Ik verwijs hem dan toch even naar het grote aantal uitspraken van het Europese Hof waarin is vastgesteld dat Nederlandse wetgeving ofwel als geheel ofwel op onderdelen in strijd is met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Bovendien blijkt uit recent wetenschappelijk onderzoek dat de Tweede Kamer in afnemende mate haar eigen Grondwet serieus neemt bij de beoordeling van wetten. Dat lijkt mij iets om aandacht aan te besteden.

Dan mijn voorstel over het omkeren van de formatie. Ik heb begrepen dat dit op een nog te houden studieconferentie uitgebreid aan de orde gaat komen. Ik ben altijd beschikbaar om daarvoor informatie aan te reiken.

Ik kondig nu vast aan dat ik bij de raming met een motie kom om de regering op te dragen om bij de Miljoenennota geld in te ruimen voor de Kamer en dat weg te halen bij het budget voor extern advies. Naar aanleiding van de interruptie van de heer Schinkelshoek lijkt het mij goed even te markeren dat het budget dat de regering jaarlijks inruimt voor extern adviseurs meer dan twee keer zo groot is als het budget dat de Tweede Kamer te besteden heeft. Wat dat betreft lijkt mij dat er in de verhoudingen iets is mis gegaan

Ten slotte een hartenkreet aan onze Voorzitter. Ik wil eerst gezegd hebben dat ik deze Voorzitter daarin veel en veel beter vindt dan alle voorgaande voorzitters. Daarnaast wil ik gememoreerd hebben dat veel van de kracht van de Kamer afhankelijk is van de wijze waarop zij de bewindslieden weet te temmen. Dat ligt aan onze kwaliteiten als individuele parlementariërs, maar ook aan de eis die bij herhaling aan onze bewindslieden wordt gesteld over het goed beantwoorden van onze vragen. Ik vind het eerlijk gezegd, zeker de laatste tijd, een aanfluiting. Ik heb het dan niet in de laatste plaats over de wijze waarop onze premier de Kamer antwoordt. Clichés wapperen ons om de oren. Vaak denkt het kabinet, de premier in de eerste plaats, dat het zich er met een algemeen antwoord op een vraag die niet is gesteld, vanaf kan maken. Ik benadruk dat de voorzitter wat mijn fractie betreft alle vrijheid heeft om hier buitengewoon directief en autoritair in op te treden. Ik zou denken, waar andere fracties zich niet tegen mij verzetten, dat zij het allemaal met mij eens zijn.

MevrouwVerbeet

Voorzitter. Ik spreek vandaag als voorzitter van de stuurgroep. Vooral vanwege het laatste punt dat mevrouw Halsema aansneed, hecht ik aan duidelijkheid over mijn rol van vandaag.

Ik dank de leden voor hun over het algemeen zeer positieve opmerkingen. Mevrouw Halsema heeft al aangekondigd dat zij van plan is om bij de raming dit punt te maken. Dan is de gang van zaken dat in zo'n geval de minister iets kan overnemen, gehoord de Kamer, of niet. In geval van niet overnemen kan de Kamer opnieuw zo'n uitspraak doen. Mevrouw Halsema zal hierbij van harte begeleid worden, mocht dat nodig zijn.

Er zijn twee moties ingediend die ik even samen zal pakken. Voor beide geldt natuurlijk: oordeel Kamer. Ik wil de indieners echter in overweging geven om de moties in elkaar te schuiven. Met name wat het punt van onderzoek betreft, stel ik voor een datum te noemen. Naar ik begrijp is het voornaamste punt van de heer Kalma dat hij hiermee rap wil beginnen. Bij sommige andere punten van de aanbeveling is de tijdsdruk minder groot. Dit heeft dus niets te maken met de zwaarte van de aanbeveling, maar met de snelheid waarmee de heer Kalma wenst dat een en ander wordt uitgevoerd. Wellicht zou het verstandig zijn om tot een nieuwe tekst te komen waarin beide doelen verenigd zijn. Ik laat dat echter aan beide indieners over.

Volgens mij heeft de heer Schinkelshoek mij geen nieuwe vragen gesteld, maar ik kijk hem even aan. Nee, dat klopt.

De heer Elias heeft een aantal opmerkingen gemaakt namens de VVD-fractie. Wij wachten net als hij vol spanning op de activiteiten van het clubje-Remkes waarin de heer Schinkelshoek toch echt zitting heeft, net als de heer Dijsselbloem en de heer Van der Vlies. Ik begrijp dat dit nog wel moeilijk zal worden, want de agenda's van de leden zijn zo vol ... Wij wachten vol spanning af.

De voorzitter kan natuurlijk vragen weigeren, mijnheer Elias. Het punt is echter dat dit de druk op de agenda van de Kamer niet kleiner maakt. Immers, het aantal vragen waarbij dit al aan de orde zou zijn, is gering. De voorzitter moet in zo'n geval het Kamerlid meedelen dat de vraag niet wordt doorgezonden om die en die reden. In de commissie voor de Werkwijze hebben wij gezegd dat je het toch zou moeten doen als het Kamerlid persisteert. Dat is het verschil van mening. Die situatie heeft zich tot op dit moment niet voorgedaan. Ik wil eerlijk gezegd geen exercities houden over zaken die zo zeldzaam zijn dat het zonde is om hieraan aandacht te besteden.

De heer Kalma heeft gesproken over de rol van de commissie voor de Werkwijze. Ik deel zijn mening dat de commissie assertiever zou kunnen opereren. Ik ben zelf voorzitter van deze commissie, dus ik spreek hiermee ook mijzelf aan om voortdurend te kijken naar de vraag waar de werkwijze van de Kamer actualisering behoeft. Wij hoeven niet altijd te wachten tot dingen mislopen. Misschien kunnen wij, zonder een grote opdracht waarmee je intensief bezig bent, op gezette tijden kijken of een en ander nog voldoet aan de eisen van de tijd. Naar aanleiding van de motie van de heer Kalma heb ik al gezegd: oordeel Kamer. Probeer de moties in elkaar te schuiven, en wel zo dat wij in het nieuwe jaar al wat aan hebben aan de onderzoeksagenda.

De heerAnker(ChristenUnie)

Ik ben even in verwarring. Als ik goed heb geluisterd naar de heer Dijsselbloem is de ex-ante-uitvoeringstoets een middel dat wij in principe altijd in het leven zouden kunnen roepen bij motie. Wij leggen de Kamer dan de vraag voor een dergelijke uitvoeringstoets toe te passen. Met betrekking tot de motie-Kalma waarin enerzijds sprake is van een uitvoeringstoets en anderzijds van een onderzoeksagenda zie ik niet in waarom daaraan nog een datum zou moeten worden verbonden.

MevrouwVerbeet

Ik had het met name over de onderzoeksagenda. Volgens mij was dat ook het punt van de heer Kalma. Dan moet je namelijk een werkwijze organiseren waardoor je komt tot een aantal thema's dat de Kamer kiest. Een en ander gaat immers niet vanzelf. Ik zie dat mevrouw Halsema het met mij eens is. Wij moeten het dus wel zo organiseren dat wij kort voor en misschien zelfs op Prinsjesdag weten hoe wij tot die selectie van thema's komen. Anders kunnen wij het in het volgende parlementaire jaar niet doen. Is dat een antwoord, mijnheer Anker?

De voorzitter:

Gaat u door met uw antwoord. Als de heer Anker zich niet meldt, is het goed.

MevrouwVerbeet

De heer Van der Staaij heeft een motie ingediend waarover ik het oordeel aan de Kamer laat. Het is een model dat wij als stuurgroep niet gekozen hebben, maar het ligt er wel zo dicht tegenaan dat ik het oordeel aan de Kamer wil overlaten.

De heerVan Raak

Ik vind dat niet.

MevrouwVerbeet

44 of 50 is toch niet zo'n groot verschil?

De heerVan Raak

Volgens mij is het echt een heel ander voorstel.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Mag ik misschien een ordevoorstel doen? Dat zou de commissie kunnen helpen.

De voorzitter:

Ga uw gang, mevrouw Halsema.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik wil mij zeer beperken in moties, maar de heer Van der Staaij heeft mij eigenlijk gedwongen om met een aanvullende motie te komen omdat hij niet bereid is met mij te onderhandelen over aanpassing van zijn motie. Alleen, vanwege de chaos in mijn agenda heb ik nog geen motie gemaakt. Ik vroeg mij af of er nog een moment is daarvoor. Dat stelt dan ook de commissie in de gelegenheid om onderling nog even te redetwisten over de betekenis van de motie en het advies dat zij erover wil geven.

De voorzitter:

Er is geen plenaire afronding van dit notaoverleg voorzien. Als dit de manier is waarop wij dit punt beter kunnen afronden dan op welke andere manier dan ook ... De Voorzitter van de Kamer suggereert om bij de raming, die wij over twee weken in een WGO behandelen, een aanvullende motie in te dienen, als u daartoe vandaag niet in staat bent. Wij hebben namelijk nog maar een halfuurtje. Dat betekent dat de stemmingen pas daarna kunnen plaatsvinden. Ik weet niet of u zich dat realiseert en of dat een goede zaak is.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Dat zou eventueel alleen voor de motie van de heer Van der Staaij moeten gelden, omdat de motie van de heer Schinkelshoek in de eerste plaats een procedurele is.

De voorzitter:

Dan krijgen wij op twee momenten stemmingen over de nota van de stuurgroep.

MevrouwVerbeet

De heer Van der Staaij zou kunnen overwegen om zijn motie aan te houden, zodat dit onderwerp bij de raming nog uitgewerkt kan worden. In het andere geval denk ik dat wij het oordeel aan de Kamer kunnen overlaten. Dat is altijd een chique manier om eruit te komen.

De voorzitter:

Het verzoek van orde aan de heer Van der Staaij is om nu al aan te geven of hij bereid is, zijn motie aan te houden.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik zal overwegen om de motie aan te houden tot de raming. Misschien laat ik een peiling hier en daar eraan voorafgaan of het uitzicht biedt op een verdere oplossing. Als het helemaal niets is en alleen maar weer een vooruitschuiven is, schiet het niet zoveel op. Ik zal dus overwegen om mijn motie tot de raming aan te houden en daarover nader berichten.

De voorzitter:

Dank u. Dan kan mevrouw Verbeet nu verdergaan met de beantwoording.

MevrouwVerbeet

In aanvulling op wat ik zojuist zei, het is wel echt een ander voorstel dan de stuurgroep heeft gedaan.

Ik kom vervolgens bij de VAO's. In de tekst staat dat de voorzitter van een commissie moet nagaan of er behoefte is aan een VAO en dat hij dit bij voorkeur zelf aanvraagt, nadat hij de conclusies en de toezeggingen van de minister duidelijk heeft opgesomd om te voorkomen dat overbodige moties worden ingediend. Wij komen echter niet aan de individuele vrijheid van een Kamerlid om alsnog een VAO aan te vragen. Dat is niet het voorstel van de stuurgroep. Wij proberen het wel selectiever te maken.

De heer Anker sprak over de spoeddebatten. Die discussie gaan wij niet overdoen. Voor het geval hij het mocht denken, een spoedoverleg geeft niet de mogelijkheid om moties in te dienen. Dat hebben wij niet voorgesteld. Ik heb ook niet gehoord dat er meerderheden voor zouden zijn.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Mag ik vragen waarom eigenlijk niet?

De heerVan Raak

Voorzitter, dit is weer niet het geval.

De voorzitter:

Mevrouw Halsema vroeg het woord. Ik stel echt voor dat de stuurgroep schorst op het moment dat anders wordt ...

De heerVan Raak

Dan stel ik echt een schorsing voor, anders gaat het mis.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

MevrouwVerbeet

Voorzitter. Ik heb mij vergist. Bij een spoedoverleg kunnen moties worden ingediend. Als u het voorstel van de stuurgroep zou aanvaarden, kunnen bij een spoedoverleg, als de voorzitter daarnaar verwijst, ook moties worden ingediend.

De voorzitter:

Dit geeft aanleiding voor de heer Schinkelshoek om een vraag te stellen.

De heerSchinkelshoek(CDA)

Ik wil alleen herhalen wat ik vanmorgen gezegd heb, namelijk dat wij er niet voor voelen om dit nieuwe fenomeen te introduceren. Dat werkt moties in te hand. De heer Kalma en ik hebben verleden jaar op dit punt een motie ingediend.

De heerKalma(PvdA)

Wij vinden deze kant van de zaak problematisch. Dat is niet veranderd sinds verleden jaar.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voor de SGP-fractie geldt hetzelfde bezwaar.

De heerAnker(ChristenUnie)

Dat bezwaar geldt absoluut niet voor mijn fractie. Ik snap ook niet waarom wij niet alles in één zaal zouden afronden, maar dat wij toch weer die gang naar de plenaire zaal moeten maken, dat er dan 's avonds weer stemmingen moeten komen en dat dan de collega van de heer Schinkelshoek, de heer Van Haersma Buma, weer aan de interruptiemicrofoon komt klagen dat hij zijn hele fractie van de snelweg af moet halen.

De voorzitter:

Dit gehoord hebbend, vervolgt de stuurgroep haar beantwoording.

MevrouwVerbeet

Voorzitter. Ik ga nu in op de opmerkingen die zijn gemaakt over de algemene overleggen. Als u naar de staatjes kijkt, kunt u zien dat het aantal algemene overleggen ook enorm in aantal toeneemt. Om ruimte vrij te spelen voor andere dingen die wij belangrijk vinden, zou het echt helpen als de mogelijkheid om een algemeen overleg met een onderwerp uit te breiden ruimer wordt toegepast, ook als wellicht maar een minderheid dat wil. Dat zou de agenda werkelijk ontlasten. Dit is geen aanbeveling die in het rapport staat, maar een ervaringsfeit dat ik u hier meedeel.

Mevrouw Halsema steunt alles, behalve het voorstel met betrekking tot de 30 ledenregel. Ik zal haar opvatting over het temmen van bewindslieden – ik vind het beeld ook mooi – doorgeven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.

De heer Anker maakte een punt dat vaker gemaakt wordt, namelijk dat door het aantal spoeddebatten de Kameragenda minder ruimte heeft voor wetgeving. Dat is echt niet het geval.

De heerAnker(ChristenUnie)

Dat is mijn zorg.

MevrouwVerbeet

Maar dat gebeurt echt niet. Twee keer heb ik het tot nu toe moeten doen. Een keer voor het beveiligingsdebat (lid Verdonk) en deze week in verband met het debat over de overeenkomst met Bosnië. Wetgeving verdwijnt niet van de agenda ten behoeve van spoeddebatten. Die voeren wij desnoods in de randen van de nacht.

De voorzitter:

Ik wil nog een paar opmerkingen maken. Ik begin met de toezeggingen. Ik heb twee toezeggingen genoteerd.

De eerste toezegging is dat in de komende vier ramingen zal worden gerapporteerd over de voortgang van de uitwerking van het rapport Vertrouwen en zelfvertrouwen.

De tweede toezegging betreft de organisatie door de Kamer van een studieconferentie over het formatieproces. Ik wil daaraan toevoegen: inclusief het vraagstuk van het al dan niet horen van kandidaat-ministers. Dit ter uitwerking van aanbeveling tien. Dan hoort de voorzitter altijd te vragen: op welke termijn zou dat kunnen plaatsvinden?

MevrouwVerbeet

Voorjaar 2010.

De voorzitter:

Dan is die toezegging hiermee vastgelegd.

De heerVan der Ham(D66)

En ook de toezegging richting mevrouw Halsema, dat de omkering van de formatie daarin wordt meegenomen.

De voorzitter:

Ja, ik heb het punt van de formatie genoemd en ik heb daar een specifiek punt aan toegevoegd dat bij aanbeveling 10 aan de orde was.

Dan wil ik de stuurgroep namens de hier aanwezige commissie bedanken. De dank komt misschien niet voldoende tot uitdrukking in de term "naar behoren". Met name het laatste punt heeft duidelijk gemaakt hoe moeilijk de klus van de stuurgroep was. Daarvoor dank ik de stuurgroep. Ik wil zelfs mijn waardering uitspreken.

Vastgesteld moet worden dat de aanbevelingen worden gesteund. Ten aanzien van twee punten bestaat de behoefte om in de Kamer vast te stellen of en in welke mate dat het geval is. Dat betreft de aanbevelingen die betrekking hebben op de spoeddebatten en de aanbevelingen die betrekking hebben op het afronden van spoedoverleggen die in commissies plaatsvinden in de plenaire zaal van de Tweede Kamer. Nu treft het dat er ten minste een motie ter zake is ingediend. Er komt er mogelijk nog een. Voorzien is dat dit zal gebeuren bij de behandeling van de raming. Ik stel voor dat die twee aanbevelingen dan worden hernomen en dat duidelijker wordt waar de besluitvorming zich op zal toespitsen. De andere aspecten die betrekking hebben op die twee aanbevelingen kunnen net als de andere acht aanbevelingen worden uitgewerkt. Ten slotte wil ik als voorzitter/modaal Kamerlid de stuurgroep in overweging geven, te zoeken naar een manier om voor alle 150 leden inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn van de aanbevelingen van de stuurgroep.

Dat gezegd hebbende, sluit ik de vergadering.

Sluiting 15.33 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GroenLinks), Depla (PvdA), Verbeet (PvdA), voorzitter, Jan de Vries (CDA), Van der Ham (D66), Aptroot (VVD), Smilde (CDA), Schinkelshoek (CDA), Langkamp (SP) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Kalma (PvdA), Koşer Kaya (D66), De Krom (VVD) en Van Raak (SP).

Naar boven