31 839 Jeugdzorg

Nr. 770 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2021

Uw Kamer heeft mij gevraagd te reageren op een petitie m.b.t. jeugdzorg. Hierbij voldoe ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, aan dit verzoek. De opstellers van de petitie geven aan dat kinderen (te) vaak zonder gedegen feitenonderzoek en wederhoor uit huis worden geplaatst. De opstellers van de petitie stellen dat ook in gezinshuizen en pleeggezinnen zich situaties voordoen waar kinderen uit het gezinshuis/pleeggezin worden gehaald zonder dat daar gedegen feitenonderzoek aan vooraf is gegaan.

Een uithuisplaatsing of een overplaatsing (van pleeggezin/gezinshuis naar een andere omgeving) is zeer ingrijpend voor kinderen, ouders en de omgeving. Voor professionals is het moeilijk om een dergelijke beslissing te nemen, juist omdat de impact zo groot is. Een beslissing tot uithuisplaatsing of overplaatsing vergt daarom grote zorgvuldigheid.

Ik ben het met de opstellers van de petitie eens dat gedegen feitenonderzoek een voorwaarde moet zijn voor een verzoek tot uithuisplaatsing. Ook ben ik van mening dat we moeten blijven werken aan het verbeteren van feitenonderzoek.

Ik herken mij echter niet in het beeld dat kinderen stelselmatig uit huis worden geplaatst op basis van foutieve aannames, dat er geen wederhoor plaats zou vinden en dat ouders, gezinshuisouders en pleegouders geen inspraak hebben. Professionals maken zorgvuldige afwegingen en er zijn voldoende waarborgen en mogelijkheden voor wederhoor. In deze brief ga ik nader in op mijn standpunt. De brief gaat eerst in op feitenonderzoek en vervolgens op de situatie van gezinshuisouders en pleegouders.

Feitenonderzoek

De opstellers van de petitie geven aan dat er in de jeugdzorg geen gedegen feitenonderzoek wordt gedaan. Wanneer een uithuisplaatsing noodzakelijk is, dient dit met grote zorgvuldigheid te gebeuren. Aan de hand van gedegen feitenonderzoek moet worden nagegaan of uithuisplaatsing noodzakelijk en de beste optie is. Dit is ook het uitgangspunt van de Jeugdwet (artikel 3.3) en van

betrokken partijen zoals GI’s en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer hier onlangs uitgebreid over geïnformeerd in antwoord op Kamervragen van de leden Peters en van Toorenburg1.

Wanneer er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van een kind en vrijwillige hulpverlening niet helpt, wordt de RvdK gevraagd om onafhankelijk onderzoek te doen. De RvdK is hierbij (net als GI’s) verplicht om over alle feiten volledig en naar waarheid te rapporteren. De RvdK heeft voor deze onderzoeken ook een kwaliteitskader2 opgesteld. In dit kwaliteitskader staan randvoorwaarden voor gedegen onderzoek beschreven. Zo wordt altijd het netwerk van een gezin betrokken om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn, wordt informatie opgehaald bij professionals zoals hulpverleners, leraren en huisartsen en wordt het verslag van de opgehaalde informatie aan deze professionals schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd. Ook krijgen ouders en kind de gelegenheid hierop te reageren. Ouders en kinderen kunnen daarnaast een beroep doen op een vertrouwenspersoon tijdens het onderzoek van de RvdK. Dat kan iemand uit het eigen netwerk zijn of bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). De vertrouwenspersoon van het AKJ ondersteunt kinderen en ouders met zaken zoals informatie, advies en het opstellen van een reactie op de rapportage.

Op basis van het onderzoek kan de RvdK een verzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel indienen bij een kinderrechter. De kinderrechter toetst vervolgens onafhankelijk van de RvdK en GI’s of aan de wettelijke vereiste van gedegen onderzoek is voldaan. Bij twijfel kan de kinderrechter om contra-expertise vragen om onduidelijkheden op te helderen. Zo kan de kinderrechter contra-expertise vragen bij een forensisch deskundige (bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie3) of kan de rechter de RvdK of GI vragen om zaken nader te onderzoeken wanneer er onduidelijkheden zijn. Ook de ouder kan bij de kinderrechter een verzoek om contra-expertise indienen. Tevens gaat de kinderrechter na of uithuisplaatsing noodzakelijk is. Hiertoe hoort de kinderrechter altijd de ouder(s) en spreekt eventueel met het kind. Als een kinderrechter een beschikking afgeeft voor een ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing, kunnen ouders hiertegen hoger beroep instellen bij een gerechtshof.

Ook GI’s en jeugdbeschermers zijn verplicht om over alle feiten volledig en naar waarheid te rapporteren. GI’s en jeugdbeschermers werken daarbij volgens de richtlijn «feiten volledig en naar waarheid aanvoeren»4. Deze richtlijn gaat in op zaken zoals het scheiden van meningen en feiten, het verifiëren van verklaringen en reactie en informatie van de cliënt. Veilig Thuis (VT) werkt in een vrijwillig kader en kent zijn eigen handelingsprotocol voor het doen van hun feitenonderzoek.

Ik ben, samen met de betrokken partijen zoals VT, de RvdK en de GI’s, van mening dat feitenonderzoek altijd beter kan en dat we hier aan moeten blijven werken. GI’s, de RvdK en het landelijk netwerk Veilig Thuis werken via het actieplan verbetering feitenonderzoek5 aan dit doel. Het actieplan richt zich op het verbeteren van feitenonderzoek en goed onderbouwde besluiten in de jeugdbescherming en goede betrokkenheid van kinderen en ouders. Dit doen de betrokken partijen onder andere via kennisverbreding in (digitale) regiobijeenkomsten voor professionals en cliëntvertegenwoordiging over rapporteren, cliëntervaringen, intercollegiaal toetsen van rapportages en het toepassen van zorgvuldigheidscriteria bij dossiers. Landelijk wordt gewerkt aan cliëntondersteuning en het verbeteren van klacht- en tuchtprocedures. Voor een volledig overzicht van alle acties verwijs ik u naar het actieplan6.

Gezinshuisouders en pleegouders

Een uithuisplaatsing heeft grote impact op het leven van een kind en zijn/haar ouders. Voorop staat daarom dat uithuisplaatsingen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Dit is ook de insteek van de Jeugdwet en het programma Zorg voor de Jeugd. Wanneer kinderen uiteindelijk toch uit huis moeten worden geplaatst, is het van belang dat ze de juiste hulp en ondersteuning ontvangen en op een plek terechtkomen die goed bij ze past, zoals een gezinshuis of een pleeggezin. Het is daarbij van belang dat kinderen, ouders, pleegouders en/of gezinshuisouders zoveel mogelijk perspectief hebben. Het overplaatsen van kinderen moet daarom ook zoveel mogelijk worden voorkomen.

In dit kader worden door betrokken partijen, zoals de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Gecertificeerde Instellingen (GI’s), jeugdhulpaanbieders en gemeenten zorgvuldige afwegingen gemaakt, waarbij de behoeften van het kind voorop staan. Zo wordt nagegaan of het eigen netwerk voor opvang kan zorgen en of het mogelijk en wenselijk is om een kind in de buurt op te vangen zodat er zo min mogelijk verandert in het dagelijkse leven van het kind (school, sport, vrienden/vriendinnen, etc.). Wanneer een gezinshuis of pleeggezin de best passende optie is voor een kind, gaan de betrokken partijen na welk gezinshuis of welk pleeggezin het meest geschikt is. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft een handboek7 opgesteld over deze matchingsprocedure om professionals daarin bij te staan. Het handboek adviseert ook om «matches» altijd voor te leggen aan andere professionals, de gezinshuisouders of pleegouders en het kind zelf. Er heeft in 2020 een online symposium plaatsgevonden om deze matchingsprocedure opnieuw onder de aandacht te brengen bij de professionals. In 2021 zal dit vanwege de grote belangstelling herhaald worden.

Ondanks deze afwegingen komt het toch voor dat een pleeggezin of gezinshuis niet de meest geschikte plek voor een kind blijkt te zijn. In dat geval kan het nodig zijn om over te gaan tot overplaatsing. In geval van een vrijwillige plaatsing kan het ook de beslissing van de ouders zijn om de plaatsing te beëindigen.

Overplaatsingen worden besproken met de betrokkenen, zoals het kind, de ouders, de pleeg/gezinshuisouders, GI, etc. Wanneer pleegouders het na uitleg en overwegingen niet eens zijn met een beslissing tot overplaatsing, kunnen ze een klacht indienen bij de pleegzorgaanbieder of GI. Gezinshuisouders kunnen zich, afhankelijk van de situatie, wenden tot de GI, gemeente, jeugdhulpaanbieder of franchiseorganisatie. Pleegouders hebben ook recht op toegang tot vertrouwenswerk. Pleegzorgaanbieders zijn verplicht pleegouders hierover te informeren en moeten contact tussen pleegouders en een vertrouwenspersoon faciliteren. De vertrouwenspersoon kan pleegouders ondersteunen wanneer zij bezwaar willen maken tegen een beslissing van de pleegzorgaanbieder.

Wanneer een pleegkind langer dan één jaar in een pleeggezin verblijft en de ouder(s) of voogd het pleegkind willen overplaatsen, kunnen de pleegouders dit blokkeren (het blokkaderecht). In dat geval moeten de ouders of voogd de kinderrechter om toestemming vragen om de plaatsing alsnog te beëindigen. Wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling moet de gezinsvoogd een overplaatsing van een pleegkind voorleggen aan de kinderrechter. De pleegouders kunnen de rechter verzoeken om de gezinsvoogd deze toestemming niet te geven. Zonder toestemming van de kinderrechter kan de gezinsvoogd het pleegkind niet uit het pleeggezin halen.

Bij vermoedens van huiselijk geweld binnen een pleeggezin volgen pleegzorgaanbieders en betrokken professionals de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling8. Hoe pleegzorgaanbieders omgaan met het voorkomen en aanpakken van huiselijk geweld is beschreven in een richtlijn9. Hierin staat onder andere beschreven hoe signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling bespreekbaar worden gemaakt met betrokkenen en hoe signalen worden geregistreerd en geanalyseerd.

Professionals moeten lastige afwegingen maken en op basis daarvan beslissingen nemen over plaatsingen en overplaatsingen van kinderen. Het komt daarbij helaas voor dat pleegouders of gezinshuisouders het niet eens zijn met de genomen beslissingen. Gezien bovenstaande ben ik echter van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn tot inspraak, bezwaar en (verplichte) toetsing door de rechter. Wel ben ik van mening dat we ons moeten blijven inzetten op het verbeteren van matchingsprocedures en op het verminderen van overplaatsingen zodat kinderen, ouders, pleegouders en gezinshuisouders zo snel mogelijk perspectief hebben. Naast het genoemde handboek van het NJi, hebben het NJi, Jeugdzorg Nederland, pleegzorgaanbieders en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) een actieonderzoek continuïteit pleegzorg verricht. In dit actieonderzoek zijn pleegzorgaanbieders nagegaan wat wel/niet werkt bij het voorkomen van voortijdige beëindigingen van pleegzorgrelaties en uitval van pleegouders. De resultaten van dit actieonderzoek zullen binnenkort breed worden gedeeld. Ik zal uw Kamer via de reguliere voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd op de hoogte houden van de vorderingen.

Tot slot

Een uithuisplaatsing of overplaatsing is zeer ingrijpend voor kinderen, ouders, pleegouders, gezinshuisouders en de omgeving. Professionals moeten lastige belangenafwegingen maken. Wanneer er signalen zijn dat de ontwikkeling van een kind in gevaar is, moet hier adequaat op gereageerd worden. Aan de andere kant is het van groot belang dat kinderen, (pleeg/gezinshuis)ouders en de omgeving zoveel mogelijk perspectief en stabiliteit hebben, dat kinderen zo min mogelijk worden overgeplaatst en dat deze beslissingen worden genomen op basis van feiten. Zoals in deze brief aangegeven, doen professionals dat met grote zorgvuldigheid en zijn er voldoende manieren en rechtsingangen waarmee kinderen, ouders, pleegouders en gezinshuisouders bezwaar kunnen maken tegen beslissingen. Ik zie het als taak van het kabinet en de sector om deze processen te blijven verbeteren. Zoals ik eerder aangaf, zetten we daarom in op het voorkomen van uithuisplaatsingen, het verbeteren van matchingsprocedures, het verminderen van overplaatsingen en het verbeteren van feitenonderzoek. Ik zal uw Kamer via de reguliere voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd op de hoogte houden van de vorderingen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

Naar boven