31 839 Jeugdzorg

Nr. 606 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2017

Uw Kamer heeft het jaarlijkse Wetgevingsoverleg Jeugd (WGO) gepland op 4 december 2017. Ter voorbereiding van dit overleg informeren wij u met bijgevoegde voortgangsrapportage1 over de belangrijkste ontwikkelingen in het gedecentraliseerde jeugdstelsel. In de rapportage gaan we ook in op de stand van de uitvoering van moties en toezeggingen uit de gevoerde jeugddebatten van juni 2017.

In deze brief nemen wij u mee welke maatschappelijk opgaven voor jeugd wij in deze kabinetsperiode zien en langs welke lijnen wij die gaan oppakken.

Dit doen we op hoofdlijnen omdat we de maatschappelijke opgaven voor jeugd graag samen met cliënten, jeugdprofessionals, gemeenten, jeugdhulpaanbieders en andere maatschappelijke partners willen oppakken. Komende periode willen wij in gesprek met deze partijen komen tot een Beleidsagenda Jeugd die we uw Kamer volgend voorjaar zullen toezenden. Met die beleidsagenda geven we ook invulling aan de «Zorg voor de jeugd» uit het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34).

Rechten van kinderen

VN-Kinderrechtenverdrag:

Alle kinderen moeten veilig, gezond en kansrijk kunnen opgroeien.

Zich kunnen ontwikkelen en meedoen.

«Veilig, gezond en kansrijk opgroeien, ontwikkelen en meedoen», dat is voor ons de kern van het VN-Kinderrechtenverdrag waaraan Nederland zich heeft verbonden en daarmee grondslag voor ons jeugdbeleid.2

De samenleving verandert razendsnel en stelt steeds hogere eisen op alle levensgebieden (sociaal, cultureel, economisch, klimaat, migratie, nieuwe media, techniek, medisch etc). Het is de taak van ouders, (mede-)opvoeders en onderwijs om kinderen en jongeren hierop voor te bereiden en ze toe te rusten zodat ze

veerkrachtig zijn om de uitdagingen van de moderne samenleving aan te kunnen gaan.3

Uit het Jaarrapport Jeugdmonitor CBS 2017 blijkt dat Nederlandse kinderen tot de gelukkigste ter wereld behoren, zowel wat betreft hun sociale contacten en psychisch welbevinden als hun lichamelijke gesteldheid.4

Helaas gaat het niet met ieder kind of jongere in Nederland goed. Ook hebben niet alle kinderen kansen om mee te doen. Er kunnen zich kortere of langere tijd problemen voordoen in de opvoeding, situaties van onveiligheid ontstaan, gedragsproblemen of psychische stoornissen zijn. In dat geval kan jeugdhulp op grond van de in 2015 ingevoerde Jeugdwet bijdragen om de problemen te verminderen of op te lossen. De nieuwste CBS-cijfers laten zien dat in de eerste helft van 2017 circa 311.000 kinderen jeugdhulp ontvingen (circa 6,6% van de jeugdigen tot 23 jaar).

Maatschappelijke opgaven jeugd

Hoofdopgave 1:

Zorg voor de jeugd: kinderen en jongeren met problemen ontvangen op tijd goede en effectieve jeugdhulp zodat ze veilig, gezond en kansrijk opgroeien.

De afgelopen twee en een half jaar stond de transitie centraal: op een zorgvuldige manier de Jeugdwet invoeren en de jeugdhulp decentraliseren met aandacht voor de continuïteit van zorg aan de jongere. In de afgelopen jaren zijn op veel plaatsen in het land gemeenten en jeugdhulpaanbieders initiatieven gestart om de jeugdhulp te vernieuwen. Over de volle breedte is de vernieuwing van de jeugdhulp echter nog onvoldoende van de grond gekomen.5 Daarom stellen wij deze kabinetsperiode de transformatie (inhoudelijke vernieuwing) van de jeugdhulp centraal. Met aandacht voor (integrale) zorg dicht bij het kind zodat ieder kind mee kan doen in onze samenleving. Dit vraagt om samenwerking binnen de zorg (bijvoorbeeld tussen verzekeraars en gemeenten) maar ook tussen zorg en onderwijs, zorg en justitie en veiligheid.

De maatschappelijke opgave «Zorg voor de jeugd» willen we oppakken langs de volgende lijnen:

1) Een stevige start

Het wordt steeds duidelijker dat veel problemen die op latere leeftijd spelen wortelen in de vroege jeugd en zelfs al in de periode daarvoor: de eerste 1001 kritieke dagen. We willen bereiken dat alle kinderen een gezonde start krijgen. Dit draagt bij aan het welbevinden van onze kinderen en ook aan vermindering van uitval, criminaliteit, jeugdtrauma’s, psychische gezondheidsproblemen en dergelijke. Gemeenten zijn zowel op grond van de Jeugdwet als de Wet publieke gezondheid (Wpg) verantwoordelijk voor preventieve activiteiten gericht op een gezonde ontwikkeling van kinderen. Samen met gemeenten en de jeugdgezondheidszorg (JGZ) gaan we de samenwerking tussen jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg – met name rond de perinatale keten – versterken. Dat begint al vóór de zwangerschap: door met kwetsbare a.s. ouders het goede gesprek aan te gaan over de zwangerschap. En vooral ook door aanstaande en jonge ouders voor en na de geboorte te ondersteunen. Niet alleen door hen adequate medische hulp te bieden, maar ook door hen te ondersteunen in de opvoeding en hun ouderschap en waar nodig op maat te helpen. En door verloskundige, huisartsen etc. handelingsperspectief te bieden als zij zich zorgen maken over veilig en gezond opgroeien. Dit draagt ook bij aan het voorkomen van intergenerationele overdracht van problematiek.

2) Vernieuwing en ordening zorglandschap

Om de vernieuwing van de jeugdhulp en de veranderdoelen van de Jeugdwet te realiseren zijn deze kabinetsperiode nog forse inspanningen nodig. Zorg en ondersteuning realiseren die zoveel mogelijk dichtbij huis plaatsvindt en aansluit bij wat nodig is. Blijven toetsen of alle acties bijdragen aan het uitgangspunt van passende hulp. Afgelopen zomer hebben 60 sleutelpersonen van gemeenten, aanbieders en het Rijk verkend wat nodig is om het nieuwe jeugdhulpstelsel succesvol te maken.6 De conclusie was: een regionale inrichting van het zorglandschap, regionale expertteams voor complexe zorgvragen, ketensamenwerking en leren van elkaar.

Om de Jeugdwet tot een succes te maken zijn afspraken nodig over wat je op welk niveau organiseert. Dat schept orde, rust en regelmaat voor de jeugdsector. Door uniformering en ordening ontstaat de ruimte die nodig is voor vernieuwing.

In het Regeerakkoord zijn extra middelen gereserveerd (€ 54 mln) om de vernieuwing (transformatie) van de jeugdhulp te stimuleren. We stellen de invulling hiervan vast in overleg met gemeenten en de jeugdsector. Dit overleg willen we ook benutten om te bespreken welke van de huidige taken van de Transitie Autoriteit (TAJ) en het ondersteuningsprogramma Zorglandschap nog nodig zijn en in welke vorm die taken het beste geborgd kunnen worden. In dit licht en gezien positieve ervaringen en de opgave die er nog ligt rond het zorglandschap verlengen we de TAJ in aangepaste vorm tot 1 januari 2019. Vooruitlopend op het overleg met gemeenten en de sector hebben we het programma Zorglandschap inmiddels verlengd tot 1 april 2018.

3) Kwaliteitsimpuls jeugdhulp

Kinderen en jongeren met problemen moeten op tijd goede en effectieve jeugdhulp ontvangen en mee blijven doen in onze samenleving. Daarvoor zijn goed opgeleide professionals nodig die hun kennis en kunde op peil houden. We gaan met professionals in gesprek voor het lastige, maar mooie werk wat ze doen en spreken nadrukkelijk onze waardering uit voor het werk dat ze dagelijks met hart en ziel leveren. We gaan met de jeugdsector in gesprek over adequate ondersteuning, opleiding en versterking van het beroepsprofiel. We nemen het initiatief om samen met gemeenten en sociale partners een arbeidsmarktverkenning jeugdhulp uit te voeren.

Met het programma Professionalisering Jeugdhulp en Jeugdbescherming (PPJ&J) is hier de afgelopen jaren aan gewerkt met onder meer de ontwikkeling van een kwaliteitskader jeugd, beroepscode, beroepsregister en tuchtrecht. Bij een deel van de kinderen die zorg of ondersteuning nodig hebben is er sprake van meerdere problemen, waarbij ook sprake kan zijn van psychische problematiek. Om deze problemen effectief aan te pakken is het van belang dat het vak jeugd&gezinsprofessional zich verder ontwikkelt en er nieuwe integrale vormen van jeugdhulp ontstaan en hier ook aandacht aan wordt besteed in de opleidingen. Ook stimuleren we het leren van elkaar en weten wat effectief is. Dit moet ertoe leiden dat de jeugdhulp meer effectief wordt, er een betere samenwerking en professionele coördinatie is, kinderen minder worden doorverwezen en overgeplaatst en de ouders hierin goed worden begeleid. Zodat elk kind de passende zorg en behandeling ontvangt die het nodig heeft.

4) Onderwijs en zorg

Goed onderwijs is cruciaal voor de ontwikkeling van jongeren. Ook voor kinderen die zorg of ondersteuning nodig hebben is het van belang dat ze onderwijs kunnen volgen op een manier die past bij hun situatie. Goede samenwerking tussen jeugdhulp, scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs en jeugdgezondheidszorg is daarbij essentieel. Door expertise over zorg aan jeugdigen in de school te halen kan de samenwerking worden versterkt en ondersteuning en zorg op maat aan het kind worden geboden. Zo kan een kind blijven meedoen. Afspraak in het thuiszitterspact is dat kinderen na 2020 niet langer dan drie maanden thuis mogen zitten zonder passend aanbod. We werken samen met jongeren, ouders, gemeenten en scholen, aan de uitvoering van het pact, waarin is opgenomen dat partijen in de regio afspraken moeten maken over onder meer het voorkomen/ preventie van thuiszitters en het terugdringen van het aantal vrijstellingen van leerplicht op medische of psychische gronden (ex artikel LPW 5a).

Ook voor kinderen met zeer complexe problematiek (bijvoorbeeld kinderen met een ernstige meervoudige beperking) moeten onderwijs en zorg in gezamenlijkheid geregeld worden. Dit blijkt niet altijd eenvoudig. Zowel ouders, scholen, samenwerkingsverbanden, gemeenten als zorgpartijen ervaren dat het ingewikkeld kan zijn begeleiding, persoonlijke verzorging en (medische) zorg tijdens onderwijstijd te organiseren en te bekostigen. Daarom heeft het kabinet in het Regeerakkoord opgenomen dat de combinatie van passend onderwijs en zorg vanuit verschillende financieringsbronnen eenduidiger en eenvoudiger geregeld moet worden. De komende periode gaan we, samen met de Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media, onderzoeken op welke manier dit voor kind, ouders, gemeenten en scholen zo goed mogelijk kan.

5) Soepele overgang naar volwassenheid (18-/18+)

Jongeren moeten goed zijn toegerust om deel te kunnen nemen aan de snel veranderende samenleving. Bij de overgang naar volwassenheid wordt van jongeren gevraagd dat ze veel zaken zelf gaan regelen. Voor kwetsbare jongeren is dit lastig waardoor deze overgang nog te vaak problematisch verloopt. Zij missen doorgaans het vangnet dat andere jongeren nog wel hebben als ze 18 worden. Een vangnet dat hen kan begeleiden en ondersteunen. De snijvlakken tussen verschillende wetgeving (Jeugdwet, Wmo, Participatiewet, etc.) maakt de weg naar volwassenheid voor kwetsbare jongeren soms ingewikkeld. Samen met betrokken partijen gaan we invulling geven aan de afspraken die op de Jongvolwassenentop van 27 november a.s. worden gemaakt over de ervaren knelpunten rond onderwijs, arbeidsmarkt en zorg.

6) Ondersteunen en toerusten van pleegouders

Pleegouders moeten goed zijn toegerust en goed begeleid worden om hun belangrijke maatschappelijke taak te kunnen verrichten. Pleegzorg is een belangrijke vorm van jeugdhulp om kinderen «zo thuis mogelijk» te laten opgroeien als dat niet meer bij de ouders kan. Knelpunten in de pleegzorg, zoals vroegtijdige beëindigingen en doorplaatsingen van pleegkinderen, willen we samen met de sector oplossen. De wettelijke mogelijkheid van verlengde pleegzorg na 18 jaar gaan we actief onder de aandacht brengen van gemeenten. In paragraaf 3.1. van de voortgangsrapportage wordt verder ingegaan op het Actieplan Pleegzorg dat de Kamer in mei jl heeft ontvangen (bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 580).

7) Jeugdbescherming en jeugdreclassering

Het effectief en duurzaam beschermen van kinderen is een belangrijk speerpunt in de transformatie. We streven ernaar de noodzaak van ingrijpen door Justitie zoveel mogelijk te voorkomen. Vanuit dit streven ontstaat samenwerking tussen Justitie-organisaties en gemeenten en zorgaanbieders op onderwerpen zoals het terugdringen van schoolverzuim, aanpak kindermishandeling en huiselijk geweld, voorkomen van conflictscheidingen en de aanpak van jeugdcriminaliteit. We zien dat wijkteams en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering intensiever gaan samenwerken. De mate waarin wordt samengewerkt, en de wijze waarop ouders en kinderen betrokken worden, kunnen regionaal verschillend zijn. Meer inzicht in de manier van organiseren en in de effectiviteit daarvan is van praktisch nut en zal gebruikt worden in methodische leerbijeenkomsten met gemeenten. Waar de samenwerking tussen het gemeentelijke en bijvoorbeeld het justitiële domein nog niet soepel verloopt, wordt deze gefaciliteerd met een ondersteuningstraject door de VNG. Op dit moment ligt de focus van het ondersteuningstraject op het jeugdstrafrecht.

Als justitie moet ingrijpen, dan moet dat ingrijpen zo effectief mogelijk zijn. De Raad voor de Kinderbescherming speelt hierin een belangrijke rol, naast partners zoals het OM, de politie en reclassering. De komende periode vraagt verbetering van de uitvoering van artikel 3.3 Jeugdwet aandacht: het volledig en naar waarheid aanvoeren van de van belang zijnde feiten in de rapportages en verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de gecertificeerde instellingen (GI). Dit thema reikt verder dan alleen de weergave van feiten in rapportages, het raakt ook aan de bejegening van ouders en kinderen en de attitude van de professionals in het jeugdbeschermingsproces als geheel, vanaf de start van het raadsonderzoek, tot de beëindiging van de maatregel. Over dit thema organiseerde het Landelijk Overleg Cliëntenraden (LOC) in opdracht van JenV vijf regionale bijeenkomsten én een daarop volgende landelijke bijeenkomst (11 november 2017). Tijdens deze bijeenkomsten is met vele partijen, waaronder ouders, jongeren, jeugdbeschermers, medewerkers van de RvdK, kinderrechters, advocaten en vele andere betrokkenen gesproken over wat er in de praktijk aan zorgvuldig feitenonderzoek kan verbeteren. De uitkomsten vormen belangrijke input voor het actieplan waarheidsvinding, dat betrokken partijen gezamenlijk zullen opstellen. De Minister voor Rechtsbescherming zal dit actieplan in het voorjaar van 2018 aan uw Kamer aanbieden.

Hoofdopgave 2:

Geweld in huiselijke kring tegen kinderen, volwassenen en ouderen moet echt stoppen. Daarom gaan we mishandeling eerder en beter in beeld brengen, stoppen en duurzaam oplossen.

Huiselijk geweld is het grootste geweldsprobleem van onze samenleving. De kans dat mensen te maken krijgen met huiselijk geweld en/of kindermishandeling is groter dan bij alle andere vormen van geweld. Ruim een derde van de groep plegers van huiselijk geweld of kindermishandeling die met justitie in aanraking komt, pleegt binnen 2 jaar opnieuw een geweldsdelict. Slachtoffers van kindermishandeling worden op latere leeftijd vaak teruggezien als plegers van geweld in huiselijke kring of worden later opnieuw slachtoffer. Het is daarom belangrijk om deze intergenerationele overdracht te doorbreken. We willen kindermishandeling en huiselijk geweld samen met maatschappelijke partners langs de volgende lijnen aanpakken7:

1) Eerder en beter in beeld, stoppen en duurzaam oplossen

We starten in 2018 – samen met gemeenten – een nationaal programma gericht op preventie, eerder en beter in beeld brengen en duurzaam oplossen van de problematiek van kindermishandeling en huiselijk geweld. Hier komen we in het voorjaar van 2018 met een apart programma op terug.

Veilig Thuis organisaties moeten goed zijn toegerust om meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling te beoordelen, te onderzoeken en (zo nodig) een vervolgtraject te laten inzetten. In het Regeerakkoord zijn extra middelen gereserveerd om het gebruik van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te verruimen en de forensische kennis op het terrein van kindermishandeling te versterken.

2) Betere hulp voor specifieke groepen

  • Aanpak loverboys

    We stimuleren bovenregionale samenwerking voor een effectieve aanpak van seksuele uitbuiting van minderjarigen. We zetten in op het verder verbeteren van de kwaliteit van de opvang voor slachtoffers van loverboys in de jeugdhulp.

  • Kinderen van ouders met een psychische aandoening of verslaving

    Ongeveer 577.000 Nederlandse kinderen onder de 18 jaar hebben een ouder met een psychische aandoening (KOPP) of verslaving (KVO).8 Deze kinderen groeien op in kwetsbare omstandigheden. Samen met gemeenten en de GGZ-sector gaan we aan de slag om deze kinderen eerder en beter te ondersteunen om te voorkomen dat ze zelf op latere leeftijd een verslaving ontwikkelen.

  • Complexe scheidingen

    Jaarlijks krijgen rond de 70.000 kinderen te maken met ouders die uit elkaar gaan. 10 tot 15 procent van deze scheidingen verloopt zo problematisch dat kinderen hiervan blijvende schade ondervinden. Zij hebben problemen op school, ervaren emotionele stress, vertonen meer crimineel gedrag en ondervinden later vaker problemen in hun eigen relaties.

    André Rouvoet is door het vorige Kabinet gevraagd een Platform in te richten dat zich buigt over de vraag hoe te scheiden zonder schade voor kinderen. Het Platform zal – mede op basis van de opbrengsten van de Divorce Challenge en de visie die door de rechtspraak is ontwikkeld – begin 2018 oplossingsrichtingen en actielijnen presenteren. Het zal hierbij gaan om het creëren en vergroten van het bewustzijn bij (scheidende) ouders, hun omgeving en professionals dat zij kinderen zoveel mogelijk moeten vrijwaren van de schade gevolgen van een scheiding.

    We gaan in 2018 aan de slag met de aanbevelingen van het Platform. Hier komen we in een aparte brief op terug.

Moties en toezeggingen

In het plenaire debat van 21 juni 2017 (Handelingen II 2016/17, nr. 90, item 14) is uitvoerig gesproken over acute hulp aan suïcidale tieners. In dat debat zijn door uw Kamer verschillende moties ingediend over het ontsluiten van wachttijden.9 Bij brief van 30 augustus jl. heeft de voormalig Staatssecretaris van VWS u nader geïnformeerd over passende hulp aan jongeren met complexe (psychische) problemen.10 In de brief wijst hij op het belang van expertise-ontwikkeling, versterken van samenwerking en professionele coördinatie en de inrichting van regionale expertteams en dat hij hierover in overleg is met gemeenten en de jeugdhulpsector. In hoofdstuk 2 van de bijgevoegde voortgangsrapportage informeren wij uw Kamer over de stand van zaken. Daarmee wordt ook voldaan aan het verzoek van de heer Peters (fractie CDA) bij regeling van werkzaamheden van 10 oktober (Handelingen II 2017/18, nr. 10, item 27).11

Begin oktober 2017 is een handreiking over het aanbesteden in het kader van de Jeugdwet en de Wmo 2015 gepubliceerd. Deze handreiking is ook aan uw Kamer gezonden.12 Naast de in die brief genoemde moties is met de publicatie van deze handreiking ook uitvoering gegeven aan de op 23 februari 2017 met algemene stemmen aangenomen motie van de leden Ypma en Keijzer over het verschaffen van duidelijkheid over dialooggerichte gunning en raamovereenkomsten om diensten in te kopen.13

Verder vindt ter uitvoering van de motie Peters en Kooiman over doorzettingsmacht een inventarisatie plaats naar de stand van zaken van doorzettingsmacht bij gemeenten.14 Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt verdere invulling geven aan deze motie. Wij zullen uw Kamer hierover in het voorjaar van 2018 informeren.

Voor het wetgevingsoverleg van 4 december a.s. heeft uw Kamer ook de wetsevaluatie van de Kinderombudsman geagendeerd die uw Kamer bij brief van 6 juli heeft 2017 ontvangen (Kamerstuk 34 758, nr. 1). De evaluatie bevat aanbevelingen met betrekking tot wettelijke taken, autonomie, samenwerking, advisering en onderzoek en bekendheid jeugdigen. Voordat we hierover met een standpunt komen, willen wij hierover eerst in gesprek gaan met de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. Wij verwachten de kabinetsreactie in het voorjaar van 2018 te kunnen toezenden aan uw Kamer.

Tot slot

Begin 2018 komt de evaluatie van de Jeugdwet beschikbaar.15 De evaluatie wordt uitgevoerd door een consortium van instellingen (Nivel, Nji, SCP, Universiteit Leiden en Stichting Alexander) onder verantwoordelijkheid van ZonMW.16

Kernvraag van de evaluatie is hoe de wet drie jaar na invoering uitpakt voor kinderen en ouders, gemeenten als regisseurs van het jeugdbeleid en voor jeugdhulpaanbieders en -professionals.17 Ook wordt ingegaan op de werking van het juridisch instrumentarium van de wet. Bij motie heeft de Tweede Kamer verzocht de evaluatie als een tussenevaluatie aan te merken.18

Zodra de evaluatie beschikbaar is willen wij de uitkomsten bespreken in «ronde tafels» met cliënten, gemeenten, de jeugdsector en andere relevante maatschappelijke organisaties. Samen bespreken we wat nodig is om de transformatie samen verder te brengen en wat de bijdrage van alle betrokken partijen daarbij is. In die gesprekken willen we ook de «Zorg voor de jeugd» betrekken zoals in deze brief verwoord. We zullen uw Kamer volgend voorjaar informeren over de uitwerking van onze plannen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (1990) is voor Nederland op 8 maart 1995 in werking getreden en ziet op Participation, Provisions and Protection (3P’s).

X Noot
3

Versterken van de positie van jongeren in een veerkrachtige samenleving is één van de thema’s die binnen de nationale wetenschapsagenda wordt opgepakt (NWA startimpuls voor het versterken van de positie van jongeren – Universiteit Utrecht).

X Noot
4

Zie Jaarrapport Jeugdmonitor CBS 2017.

X Noot
5

Zie TAJ-rapportage april 2017 en Monitor Sociaal Domein 2016 van 4 december 2017.

X Noot
7

Wij kiezen voor een geïntegreerde aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Hieronder worden alleen de relevante acties aanpak kindermishandeling genoemd.

X Noot
8

Schatting Trimbos.

X Noot
9

Kamerstuk 31 839, nrs. 586 en 590.

X Noot
10

Kamerstuk 31 839, nr. 601.

X Noot
11

Naar aanleiding van persbericht LVVP van 5 oktober 2017 dat vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten de jeugd-ggz zouden verlaten vanwege administratieve administratieve lasten en ingewikkelde aanbestedingsprocedures.

X Noot
12

Kamerstukken 31 839 en 29 538, nr. 605.

X Noot
13

Kamerstuk 31 839, nr. 569.

X Noot
14

Kamerstuk 31 839, nr. 592.

X Noot
15

De Tweede Kamer heeft bij amendement de evaluatie vervroegd van 5 naar 3 jaar (Jeugdwet art. 12.2).

X Noot
17

Zie het evaluatiekader dat uw Kamer in april 2015 heeft ontvangen.

X Noot
18

Kamerstuk 31 839, nr. 515.

Naar boven