31 839 Jeugdzorg

Nr. 561 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2017

Ter voorbereiding op het Algemeen Overleg Jeugd van 23 februari a.s. informeer ik Uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, over de uitvoering van een aantal nog openstaande moties en toezeggingen. In de voortgangsrapportage van november 2016 (bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 554) hebben we u uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van het nieuwe jeugdstelsel, inclusief de lopende en voorgenomen acties. Zoals toegezegd ontvangt Uw Kamer vóór de zomer een volgende voortgangsrapportage. Deze «verzamelbrief» gaat in op een aantal specifieke moties en vragen ter voorbereiding van het Algemeen Overleg van 23 februari a.s.

Achtereenvolgens wordt ingegaan op:

  • Zorg voor kinderen in de opvang

  • Motie van het lid Bergkamp over kwaliteit, effectiviteit en innovatie

  • Aanpassing woonplaatsbeginsel

  • Gesloten jeugdhulp

  • Actieplan pleegzorg

  • Kinderen met complexe stoornissen

  • Overige toezeggingen

Over administratieve lasten ontvangt u separaat een brief.

1. Zorg voor kinderen in de opvang

Tijdens het vragenuur op 31 januari jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 46, Vragenuur) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de inspanningen die nodig zijn om de positie van kinderen in de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang te verbeteren. Jaarlijks komen ongeveer 7.000 kinderen terecht in de opvang. Het is belangrijk dat zij in de opvang worden gezien als zelfstandige individuen en dat zij de hulp krijgen die ze nodig hebben. Ik heb daarom de afgelopen jaren ook de nodige inspanningen geleverd om de positie van kinderen in de opvang te verbeteren. Om professionals te ondersteunen heeft de Federatie Opvang met financiering vanuit VWS in 2012 de methodiek Veerkracht ontwikkeld, die hulpverleners in staat stelt om voor ieder kind een individueel plan op te stellen. Ook is er vanaf 2015 structureel 10 miljoen euro extra als kwaliteitsimpuls ter beschikking gesteld aan de centrumgemeenten voor vrouwenopvang, waarbij onder meer is afgesproken dat er extra aandacht komt voor kinderen. Met de decentralisatie van de jeugdhulp en de maatschappelijke ondersteuning zijn gemeenten in staat gesteld om te organiseren dat kinderen de hulp krijgen die zij nodig hebben. Om inzicht te krijgen in de vordering, heeft Trimbos op verzoek van VWS eind 2015 een inventarisatie opgeleverd over de manier waarop wordt omgegaan met kinderen in de maatschappelijke opvang. De uitkomsten van die inventarisatie heb ik onder de aandacht gebracht bij de verantwoordelijke wethouders van de centrumgemeenten. In 2016 heb ik hierover vervolgens met regelmaat gesproken met o.a. de VNG.

Toch moet ik constateren dat de verbeteringen niet snel genoeg gaan. Vanwege de urgentie heb ik op 9 februari jl. in een Bestuurlijk Overleg met gemeenten gesproken over de zorgen die ik heb over de kinderen in de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. Ik heb gemeenten aangesproken op hun verantwoordelijkheid hierin. De gemeenten hebben daarop aangegeven dit op te gaan pakken. Allereerst door met elkaar te kijken welke knelpunten gemeenten ervaren in de aanpak, om vervolgens met oplossingen hiervoor te komen. Daarbij zullen zij goede voorbeelden, zoals het Kopland in de gemeenten Emmen en Groningen nadrukkelijk betrekken. Ook zal de deskundigheid en inzet van de Stichting Het Vergeten Kind, de Stichting Kinderpostzegels en de Augeo Foundation worden benut. Daarnaast heeft dhr. Lenferink, burgemeester van Leiden, zich bereid getoond om te fungeren als aanjager, waar ik erg blij mee ben. Hij gaat aan de slag om alle gemeenten te doordringen van de urgentie en hen op weg helpen om tot een goede aanpak te komen. Ik verwacht van gemeenten dat zij voor de korte termijn met quick wins komen, maar ook dat zij laten zien hoe zij tot structurele oplossing voor de geconstateerde knelpunten komen. Indien blijkt dat gemeenten op dit punt te weinig voortgang laten zien en de gemeenteraad haar horizontale verantwoordelijkheid in deze niet neemt, zal het interbestuurlijk toezichtinstrument worden ingezet.

2. Motie van het lid Bergkamp over kwaliteit, effectiviteit en innovatie

Het lid Bergkamp heeft bij motie gevraagd in kaart te brengen welke activiteiten, onderzoeken en andere zaken er allemaal vanuit betrokken partijen plaatsvinden om de jeugdhulp, inclusief de jeugd-ggz, verder te ontwikkelen als het gaat om kwaliteit, effectiviteit en innovatie en daarbij aan te geven op welke wijze dit geborgd gaat worden in de praktijk1.

De afgelopen jaren zijn vele en goede stappen gezet om de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdhulp te verbeteren en innovaties te stimuleren. Hieronder volgt een kort overzicht.

Jeugdmonitor en beleidsinformatie jeugdhulp

De Jeugdmonitor van het CBS geeft een beeld van de situatie van de jeugd in Nederland, zowel op landelijk als regionaal niveau2. Uit de gegevens blijkt dat 90% van de jeugdigen tevreden is met hun geestelijke gezondheid3. Uw Kamer wordt ieder jaar geïnformeerd over de stand van de jeugd met het jaarrapport van de jeugdmonitor4. Daarnaast wordt halfjaarlijks een benchmark beleidsinformatie jeugdhulp uitgevoerd. De benchmark verklaart verschillen in jeugdhulpgebruik in relatie tot maatschappelijke indicatoren bij vergelijkbare gemeenten5. Ook hierover wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd.

Outcome criteria

Outcome indicatoren zijn een uitwerking van het amendement van de leden Van der Burg en Ypma6 over resultaatmeting. De gemeenten en aanbieders hebben in samenwerking met prof. dr. Tom van Yperen van het NJi overeenstemming bereikt over een drietal outcome indicatoren: cliënttevredenheid, uitval en doelbereiking. Aanbieders houden deze indicatoren bij en ik bied aanbieders de mogelijkheid deze informatie mee te leveren bij de tweejaarlijkse uitvraag van het CBS voor de beleidsinformatie. Op deze wijze kunnen gemeenten met elke aanbieder op basis van uniforme outcome indicatoren het gesprek over de resultaten aangaan. De Jeugdwet verplicht (art 2.2.) gemeenten tot het meten van resultaten, maar laat de onderwerpen en de definitie ervan vrij. Gemeenten en aanbieders zullen hierover dus zelf afspraken moeten maken voor de inkoop van 2018.

Professionalisering

Jeugdhulporganisaties moeten verantwoorde hulp leveren. Daarom worden in de jeugdhulp bekwame (geregistreerde) professionals ingezet. Het programma Professionalisering Jeugdhulp en Jeugdbescherming 2015–2019 7 is gericht op verdere professionalisering van de beroepsbeoefenaren in de jeugdhulp. Beroepsbeoefenaren hebben zelf de verantwoordelijkheid genomen om de kwaliteit te verbeteren via een register, beroepscode en tuchtrecht. Dit verplicht beroepsbeoefenaren ertoe hun kennis en vaardigheden te blijven ontwikkelen. In het programma is ook aandacht voor het vernieuwen van het competentieprofiel en het curriculum op de hogescholen. De beroepsverenigingen BPSW, NIP en NVO hebben (samen met werkgevers en cliënten) veertien richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming ontwikkeld rond professioneel handelen8, twee nieuwe richtlijnen zijn in voorbereiding. Verder laat ZonMw nader onderzoek verrichten naar competenties bij beroepsbeoefenaren die de alliantie tussen cliënt en beroepsbeoefenaar versterken. Dit moet ertoe bijdragen dat jeugdigen worden geholpen naar de laatste professionele inzichten.

Effectiviteit

In het ZonMw programma Effectief werken in de jeugdsector worden interventies getoetst op effectiviteit. Het Nederlands Jeugdinstituut (Nji) beheert de databank effectieve interventies. Het meten van het effect van interventies is een langdurig proces. Het aantal interventies voor jeugdhulp met de hoogste graad van bewijs is van drie in 2012 naar zes gestegen in 20179. Goed onderbouwd zijn 179 interventies.

De Academische Werkplaatsen Jeugd brengen praktijkkennis en academisch inzicht rond onderwerpen bij elkaar. Er wordt op een innovatieve manier gezocht naar «wat werkt». In 2017 gaan tien ZonMW-projecten van start gericht op kennisontwikkeling over digitale innovaties die de kwaliteit van zorg in het jeugddomein verbeteren.

Databank Effectieve Jeugdinterventies NJi.

Totaal 225 interventies

• Sterke aanwijzingen 6

• Goede aanwijzingen 24

• Eerste aanwijzingen 16

• Goed onderbouwd 179

Kwaliteitseisen Jeugdwet en toezicht inspecties

In de Jeugdwet zijn verschillende kwaliteitseisen opgenomen om de kwaliteit van jeugdhulp te borgen. Verschillende inspecties werken samen om de kwaliteit van de jeugdhulp te bewaken. De inspecties10 houden toezicht op de kwaliteit van jeugdhulpaanbieders middels thematisch en calamiteitenonderzoek, bijvoorbeeld om na te gaan of de aanbieders wel werken met de vereiste professionals. De inspecties hebben daarbij zowel een toezichthoudende als een stimulerende rol.

Transformatie

Kwaliteit van zorg is een belangrijk thema in het inkoopproces van jeugdhulp tussen gemeenten en jeugdhulporganisaties. In het programma «Zorglandschap specialistische Jeugdhulp 2017» dat de VNG in samenwerking met de brancheorganisaties uitvoert, wordt daarom extra aandacht besteed aan robuust opdrachtnemerschap. Gemeenten en aanbieders hebben de gezamenlijke ambitie uitgesproken om de transformatie een stap verder te brengen, zodat bij de ingang van de nieuwe contracten per 1 januari 2018 een betekenisvolle stap is gezet in het getransformeerd inkopen.

In het ZonMw-programma Academische Werkplaatsen Transformatie Jeugd gaan twaalf regionale academische werkplaatsen aan de slag met gemeenten, praktijkinstellingen, universiteiten en hogescholen, ouderen en kinderen met vraagstukken rondom de transformatie. Zij brengen kennis samen die gemeenten en praktijkinstellingen ondersteunt bij hun nieuwe rol in het jeugdstelsel. Onderwerpen zijn het innovatief samenwerken in jeugd/wijkteams en verbetering van de samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs11.

Kortom, om de doelen van de Jeugdwet te realiseren en de transformatie te laten slagen moeten we de komende jaren de ingeslagen weg met veel energie voortzetten en blijven inzetten op innovatie. Initiatieven als iHUB (Horizon, Altra, De Opvoedpoli en De Nieuwe Kans) en Garage 2020 (Spirit) draag ik dan ook een warm hart toe. Binnen deze initiatieven wordt samen met ouders en jongeren, samen met resp. architecten, wetenschappers, commerciële bedrijven en NGO’s, gezocht naar creatieve en vernieuwende wegen om kwetsbare jongeren zo goed mogelijk te ondersteunen.

3. Aanpassing woonplaatsbeginsel

Bij motie van het lid Voortman heeft de Kamer gevraagd om onduidelijkheden en drempels weg te nemen omtrent het woonplaatsbeginsel12. In het Algemeen Overleg Jeugd van 30 juni 2016 (Kamerstuk 31 839, nr. 539) heb ik vervolgens toegezegd Uw Kamer nader de te informeren over oplossingsmogelijkheden voor knelpunten rond het woonplaatsbeginsel. Het woonplaatsbeginsel bepaalt welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten en financieren van jeugdhulp of het uitvoeren van een jeugdreclasserings- of jeugdbeschermingsmaatregel. De huidige definitie is dat die gemeente verantwoordelijk is waar de feitelijke woonplaats van de ouder met gezag ligt. In veel gevallen volgt het gezag niet uit de Basisregistratie Personen (BRP) en moet het gezagsregister geraadpleegd worden. Dit is een tijdrovende specialistische activiteit. Daarnaast zijn er in de praktijk geschillen over de feitelijke woonplaats van de ouder met gezag. Tot slot levert het huidige woonplaatsbeginsel verkeerde prikkels op, omdat bij voogdij, waar de ouders met gezag niet meer in beeld zijn, de woonplaats leidend is waar het kind (toevallig) uithuis is geplaatst en niet meer de gemeente van herkomst. Een aanpassing van het woonplaatsbeginsel zou moeten bijdragen aan vereenvoudiging en meer eenduidigheid in de uitvoering, waardoor administratieve lasten zullen verminderen. Ook zal aanpassing moeten bijdragen aan het voorkomen van perverse financiële prikkels en het stimuleren van preventie en het inzetten van hulp dicht bij huis.

Aanpak en uitgangspunten

Naar aanleiding van deze problematiek is in mijn opdracht een impactanalyse uitgevoerd naar mogelijke oplossingen en vereenvoudiging13. Uit het onderzoek komt naar voren dat vereenvoudiging in toepassing en uitvoering voor jeugdhulp zonder verblijf gerealiseerd kan worden door aan te sluiten bij de BRP en het adres van de jeugdige als uitgangspunt te nemen in plaats van de woonplaats van de gezagsdrager. Hiervoor is breed draagvlak bij aanbieders en gemeenten. Het voordeel van deze oplossing is dat aangesloten kan worden op de BRP die eenduidig het adres van het kind registreert en dat niet meer hoeft te worden achterhaald waar het gezag is belegd. Het woonplaatsbeginsel laten aansluiten bij de BRP vraagt aanpassing van de Jeugdwet.

Voor jeugdigen met verblijf is het advies om de gemeente waar de jeugdige volgens de BRP voorafgaande aan een eerste verhuizing i.v.m. verblijf ingezetene was, verantwoordelijk te laten blijven. Deze oplossing laat de prikkel bij de gemeente waar het kind vandaan komt en sluit aan bij de uitgangspunten van de Jeugdwet.

Het voorstel voor jeugdhulp met verblijf vraagt een nadere toetsing van de praktische haalbaarheid en uitvoering. Er moet uitgezocht worden of goed is na te gaan welke gemeente het kind in verblijf plaatste (ook als er overplaatsingen zijn). Er moet nagegaan worden hoe bijvoorbeeld verblijf gedefinieerd moet zijn. Ik ben voornemens om op korte termijn een uitvoeringstoets te vragen over de haalbaarheid van het voorstel voor jeugdigen met verblijf. Ook ben ik voornemens om parallel de procedure voor wetswijziging in gang te zetten waar in ieder geval de woonplaats van de jeugdige zoals geregistreerd in de BRP leidend zal worden bij het woonplaatsbeginsel.

De VNG/gemeenten zijn bezig met het maken van een convenant woonplaatsbeginsel. Dit convenant zal in overeenstemming zijn met de afspraken die gemaakt worden naar aanleiding van de uitkomsten van de impactanalyse en de uitvoeringstoets voor de oplossingsrichting jeugdhulp met verblijf.

Compensatieregeling budget voogdij en 18+

De huidige definitie van het woonplaatsbeginsel maakt dat gemeenten waar een kind met een voogdijmaatregel of een jongvolwassene van 18 jaar en ouder verblijft verantwoordelijk is voor het bieden en financieren van jeugdhulp. Ondanks dat het budget voor voogdij en 18+ specifiek over gemeenten wordt verdeeld, en dus niet via het objectief verdeelmodel, zien we dat dit budget bij een aantal gemeenten (nog) niet volledig overeenkomt met de kosten die de gemeente voor deze groepen kinderen maakt. Om deze problemen het hoofd te bieden is in december met de VNG een compensatieregeling voor de jaren 2017, 2018 en 2019 afgesproken. Gemeenten die een (substantieel) tekort ervaren op hun budget voor voogdij en 18+ kunnen een aanvraag indienen voor compensatie. Aangezien het hier een verdeelprobleem betreft, wordt de compensatieregeling gefinancierd vanuit het macrobudget Jeugdhulp.

4. Gesloten jeugdhulp

Vrijwillige plaatsingen in accommodaties voor gesloten jeugdhulp

Op 24 augustus 2016 heb ik u het voortgangsbericht «Beoordeling plaatsingen gesloten jeugdhulp zonder machtiging kinderrechter» van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) toegezonden14. In het Algemeen Overleg justitiële jeugd van 18 januari 2017 (Kamerstuk 28 741, nr. 31) heeft de Staatssecretaris van VenJ toegezegd u te informeren over de stand van zaken. Die is nu dat alle accommodaties voor gesloten jeugdhulp voldoen aan de bodemeisen die de IJZ gebruikt om de situaties te toetsen waarin jongeren zonder machtiging verblijven in accommodaties voor gesloten jeugdhulp. Deze bodemeisen maken sinds het voortgangsbericht ook deel uit van het toetsingskader verantwoorde hulp dat als basis dient voor het toezicht op de instellingen voor jeugdhulp.

Voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp

Sinds de invoering van de Jeugdwet bestaat de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. De voorwaardelijke machtiging kan, kort samengevat, worden verleend wanneer de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid buiten de opvang alleen kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden en aan de rechter een hulpverleningsplan wordt overhandigd. Het doel van deze nieuwe maatregel is dat jongeren minder (lang) in de gesloten jeugdhulp verblijven.

Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) heeft in opdracht van mij een onderzoek gedaan naar de toepassing van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Bij deze brief heb ik het onderzoeksrapport «De voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp» bijgevoegd15. In de onderzoeksperiode (januari 2015 – juli 2016) zijn minstens 50 voorwaardelijke machtigingen verleend. De meeste gedragswetenschappers zien de voorwaardelijke machtiging als zinvolle aanvulling, vooral als het gaat om jongeren die daardoor eerder de gesloten accommodatie kunnen verlaten. Het is daarbij pedagogisch belangrijk dat in het gesprek met de jongere de voorwaardelijke machtiging als kans en niet als straf gepresenteerd en geformuleerd wordt. Een belangrijke vraag van uw Kamer betrof de rechtsbescherming van de jongere, in het bijzonder dat zonder tussenkomst van de rechter een daarvoor aangewezen medewerker van de jeugdhulpaanbieder kan beslissen dat de jongere teruggeplaatst wordt omdat hij de voorwaarden geschonden heeft. De jongere kan wanneer hij het hier niet mee eens is een «vervallenverklaring» van de (terug)plaatsing aanvragen bij de rechter. Naar de mening van de rechters die meegewerkt hebben aan het onderzoek zorgt dit voor voldoende rechtsbescherming voor de jongere, omdat de rechter er op dit punt bij betrokken wordt. Ook staat in het onderzoek dat de rechtspositie van een jongere bij een voorwaardelijke machtiging in vergelijking met de schorsing van de uitvoering van de reguliere machtiging beter geregeld is. Dat is omdat de voorwaarden bij een schorsing moeilijker controleerbaar zijn. Bij de voorwaardelijke machtiging worden de voorwaarden vooraf besproken en beoordeeld door de onafhankelijke gedragswetenschapper bij de afgifte van de instemmingsverklaring en vervolgens ook door de rechter beoordeeld.

De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat de voorwaardelijke machtiging een zinvolle aanvulling is. Ze geven geen aanleiding tot aanpassing van de voorwaardelijke machtiging. De uitkomsten zullen worden betrokken bij de evaluatie van de Jeugdwet.

5. Actieplan pleegzorg

In het Wetgevingsoverleg Jeugd van 14 november 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 116) heb ik u toegezegd om een Actieplan Pleegzorg te ontwikkelen, mede naar aanleiding van aangenomen moties16 en op basis van signalen uit de maatschappij. Ik zend u dit actieplan eind maart 2017, mede namens de Staatssecretaris van VenJ. Vooruitlopend hierop wil ik u nu al informeren over een aantal acties waarop reeds belangrijke voortgang is geboekt.

De positie van pleegouders binnen de jeugdhulp is in vele opzichten belangrijk maar ook kwetsbaar. Zo krijgen pleegouders te maken met uitzonderlijke opvoedvraagstukken. Vraagstukken over bijvoorbeeld de hechting van pleegkinderen binnen het gezin, over de omgang met de biologische ouders van de pleegkinderen en over de vaardigheden die nodig zijn om met alle spelers rondom het pleegkind in contact te zijn. Om pleegouders binnen de jeugdhulp hierin adequate ondersteuning te bieden en te investeren in deskundigheid en draagkrachtversterking, heb ik besloten om subsidie te geven aan het project «Investeren in de kracht van pleegouders», dat gericht is op de draagkrachtversterking van pleegouders. Jeugdzorg Nederland pakt dit in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) op.

Daarnaast heb ik besloten om voor 2017 geen index op de pleegvergoeding toe te passen, omdat dit een verlaging van de pleegvergoeding zou betekenen. Door dit besluit blijft de pleegvergoeding in 2017 op hetzelfde niveau als in 2016. In het actieplan zal ik ingaan op een aantal andere aspecten die van invloed zijn op de financiële situatie van pleegouders.

Verder heb ik besloten om het project «Ruimte voor jeugdhulp in gezinsvormen» te financieren. Binnen dit project werkt het Nederlands Jeugdinstituut samen met stakeholders VNG, NVP en Jeugdzorg Nederland om gemeenten meer inzicht te geven in mogelijkheden om jeugdhulp in gezinsvormen in te zetten en te versterken.

6. Kinderen met complexe stoornissen

Naar aanleiding van berichten in de media over het moeilijk plaatsen van kinderen met complexe stoornissen heeft het lid Bergkamp gevraagd om nadere informatie.

Juiste diagnose

Het Volkskrantartikel van 5 juli 2016 gaat over kinderen met een zeer complexe zorgvraag. Een van de belangrijkste aspecten van goede zorg aan deze kinderen is dat de juiste diagnose wordt gesteld. Deze kinderen hebben soms een dubbele of zelfs drievoudige diagnose. Door het vaststellen van de juiste diagnose wordt voorkomen dat ze bij een instelling terecht komen waar het zorgaanbod niet aansluit bij de zorgvraag van deze kinderen. Voor ondersteuning bij het vaststellen van de diagnose is het centrum Consultatie en Expertise (CCE) opgericht. Dit zijn de deskundigen in Nederland als het gaat over het zoeken naar de juiste zorg en ondersteuning bij ernstig probleemgedrag. Zowel cliënten, ouders als wettelijk vertegenwoordigers en zorgprofessionals / jeugdzorginstellingen kunnen bij het CCE aankloppen voor expertise. Het is belangrijk dat partijen bij twijfel over jongeren met ingewikkelde multiproblemen aankloppen bij het CCE.

Passende zorg

Als de diagnose is gesteld moet er vervolgens een passend zorgaanbod worden gevonden voor deze kinderen. Indien dit mogelijk is dan heeft het de voorkeur om de benodigde expertise tijdig in de thuissituatie beschikbaar te stellen. Indien er hele specialistische zorg nodig is, dan kennen we in Nederland zeer gespecialiseerde jeugdzorgplus instellingen, met zo’n 1100 plekken voor kinderen met de ingewikkeldste problemen. De zorg die daar wordt verleend is continu in ontwikkeling. En dat moet ook, want hulpvragen veranderen met de tijd.

De afgelopen periode zijn er bijvoorbeeld extra inspanningen gedaan door deze instellingen – aangemoedigd en gesteund door VWS – om de hulp te verbeteren voor slachtoffers van mensenhandel en loverboys, zeer agressieve kinderen met een autistische stoornis en minderjarige moeders met een kind. Deze instellingen hebben ook expertise in jongeren met meerdere diagnoses. Verder zijn we met de VNG en branches bezig om de inkoop van en plaatsing bij deze zeer specialistische zorg goed te coördineren. Dat vindt plaats in het programma «Zorglandschap specialistische Jeugdhulp 2017» dat de VNG in samenwerking met de brancheorganisaties uitvoert. Daarnaast wordt er door gemeenten geïnvesteerd om ook in de sociale wijkteams zoveel mogelijk expertise op te bouwen op het gebied van complexe zorgvragen, zodat al in een vroeg stadium complexe problemen kunnen worden gesignaleerd. Op deze manier kan er ook tijdig worden opgeschaald. Samen met de Staatssecretaris van OCW ondersteunen we ouders, gemeenten en scholen bij het bieden van maatwerk in complexe hulpsituaties. Verder is afgesproken dat gemeenten een aanspreekpunt met doorzettingsmacht gaan inrichten waar gezinnen terecht kunnen als ze dreigen vast te lopen

7. Overige toezeggingen

– Loon- en prijsbijstelling

In de meicirculaire wordt jaarlijks de loon- en prijsbijstelling toegevoegd aan het macrobudget Jeugdhulp. Deze toevoeging vindt lopende het jaar plaats. In het bestuurlijk overleg met de VNG van 9 februari jongstleden heb ik, naar aanleiding van de vragen die het lid Ypma hierover in het WGO van 14 november jl. heeft gesteld (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 116), de wijze waarop gemeenten omgaan met de loon- en prijsbijstelling besproken. Geconstateerd is dat gemeenten hier verschillend mee omgaan. Sommige gemeenten verwerken de loon- en prijsbijstelling d.m.v. indexering (lopende het jaar) in de tarieven. Er zijn echter ook gemeenten, en zo werkt het bijvoorbeeld ook in de landelijke inkoop die de VNG organiseert, die bij de contractbesprekingen voorafgaand aan het jaar al rekening houden met de loon- en prijsbijstelling. Dit gebeurt in de landelijke inkoop bijv. op basis van een op dat moment beschikbaar voorlopig percentage voor loon- en prijsbijstelling.

Geconstateerd is dat hier soms onduidelijkheid over is bij aanbieders, die vanuit de oude stelsels gewend waren dat dit altijd lopende het jaar automatisch werd toegevoegd. Met de VNG heb ik afgesproken dat zij gemeenten zullen aanspreken op het belang om helderheid te verschaffen over de wijze waarop ze hiermee omgaan. Dit opdat dit voor aanbieders helder is en zij niet voor verrassingen worden geplaatst.

– Aanbesteding jeugdzorg gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem

Bij brief van 15 februari jl. heeft de Kamer mij om een reactie gevraagd op de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag inzake de aanbesteding van de jeugdzorg door de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag.

Ik heb kennis genomen van de uitspraak in hoger beroep van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2017 in de zaak met betrekking tot de aanbesteding van jeugdhulp door de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem. Ik constateer dat de rechter niet zozeer negatief geoordeeld heeft over de wijze waarop beide gemeenten de jeugdhulp hebben aanbesteed, maar stelt dat de gemeenten tekort zijn geschoten in de onderbouwing van de gestelde voorwaarden.

De uitspraak van de rechter is, naast een belangrijke leerervaring voor beide gemeenten, breder relevant voor alle gemeenten en jeugdhulpaanbieders. Aanbesteden in het sociale domein is een nog relatief onontgonnen terrein. Daarnaast is per 1 juli 2016 de Aanbestedingswet 2016 gewijzigd. Daarom wordt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een Kennisloket inkoop sociaal domein ingericht door PIANOo (expertisecentrum aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken). Vanuit dit kennisloket kan naast meer algemene kennis en ondersteuning ook specifiek expertise aan gemeenten worden geboden. Daarnaast vindt via een leerkring, mede op basis van ervaringen van gemeenten, ook doorontwikkeling plaats van de kennis over aanbesteden in het sociaal domein.

Overigens hecht ik eraan om te noemen dat de continuïteit van zorg door de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem reeds in een eerder stadium is geborgd. Naar aanleiding van de uitspraak in eerste instantie hadden de twee gemeenten hun voorgenomen aanbesteding van de jeugdhulp van 2017 al opgeschort. In plaats daarvan kwamen de gemeenten tot tijdelijke overbruggingsovereenkomsten met alle zorgverleners waar kinderen uit die gemeenten in 2016 in zorg waren. Die overeenkomsten zullen nu dit hele kalenderjaar blijven gelden, zodat de continuïteit van zorg voor kinderen niet in gevaar komt, en ook voor nieuwe cliënten jeugdhulp beschikbaar is.

– Verantwoorde hulp voor jeugd in gezinshuizen

Volgens de Inspectie Jeugdzorg17 voorzien gezinshuizen in een belangrijke behoefte, namelijk kleinschalige en langdurige opvang in een gezinssituatie aan kinderen die dit nodig hebben. De inspectie vindt wel dat er nog verbeteringen nodig zijn, onder andere het systematisch inschatten van veiligheidsrisico’s van en het omgaan met medicatie. Andere aandachtspunten zijn: opstelling en gebruik (huis)regels en de deskundigheid van gezinshuisouders in relatie tot de norm van verantwoorde werktoedeling. De door de inspectie genoemde punten en het voorstel om een kwaliteitskader te ontwikkelen zijn inmiddels besproken met de sector. De sector is sterk in ontwikkeling met nieuwe kleinschalige vormen van gezinsgerichte hulp. VWS en VNG zullen de sector met kennis en advies ondersteunen om de gewenste kwaliteitsslag te maken.»

– Lotgenotenorganisatie Klokk

Tijdens de tweede termijn van het Algemeen Overleg van 14 december 2016 (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 93) over misbruik in de Rooms-katholieke Kerk (RKK) heeft de Minister van VenJ toegezegd u te informeren over de uitkomsten van mijn gesprek met de stichting Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik (KLOKK). Aanleiding van het gesprek waren signalen over de interne gang van zaken bij KLOKK en de samenwerking met andere slachtofferorganisaties. Eind 2016 is de voltallige Raad van Toezicht van KLOKK opgestapt. In het gesprek dat in januari van 2017 met KLOKK is gevoerd, is o.a. over de continuïteit van de organisatie en de vermenging van functies gesproken. Ook zijn er afspraken gemaakt over de financiële verantwoording.

– Adviesaanvraag leeftijdsgrenzen

Bij brief van 9 februari jl. heeft Uw Kamer mij gevraagd naar de stand van mijn toezegging om de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving advies te vragen over gehanteerde leeftijdsgrenzen, in de zorg en breder. De Raad is desgevraagd graag bereid het thema «leeftijdsgrenzen» op te pakken. De Raad zal de keuze voor uiteenlopende leeftijdsgrenzen plaatsen in een brede maatschappelijke context en de overwegingen die in andere sectoren zijn gebruikt (bijvoorbeeld vervoer) meenemen in de analyse en uiteindelijke afweging. Ook de stand van het wetenschappelijk onderzoek wordt betrokken bij het advies. Ik verwacht dat het advies dit najaar beschikbaar komt.

– Cliëntervaringsonderzoeken

In het kader van de Jeugdwet hebben gemeenten in 2016 cliëntervaringsonderzoeken uitgevoerd. De landelijke rapportage die bureau Cebeon op basis van de verrichte onderzoeken heeft opgesteld laat een overwegend positief beeld zien18. Ongeveer driekwart van de respondenten geeft aan positief te zijn over de bejegening. Het is bekend dat de «klik» tussen de hulpverlener en de hulpvrager in de jeugdhulp een van de belangrijkste succesfactoren is. Ruim een kwart van de respondenten is negatief over met name de snelheid waarmee ze bij de toegang geholpen zijn. De rapportage biedt de betreffende gemeenten de mogelijkheid hun uitkomsten te vergelijken met andere gemeenten en regio’s. De opgedane ervaringen met het cliëntervaringsonderzoek benutten gemeenten voor de onderzoeken in 2017.

– AICE

Het lid Van Toorenburg heeft bij motie met Kamerstuk 34 086, nr. 29 de Staatssecretaris van VenJ gevraagd te onderzoeken of het AICE (Administratie- en InformatieCentrum Executieketen, ondergebracht bij het CJIB) van toegevoegde waarde kan zijn bij de snelle start van behandelingen aan jeugdigen die een voorwaardelijke jeugddetentie krijgen opgelegd. De taak van het AICE is om de opdrachten voor het uitvoeren van (jeugd)reclassering snel toe te sturen aan reclasserings-organisaties en (via CORV) aan Gecertificeerde Instellingen (GI’s). Gemeenten worden via CORV geïnformeerd over de uitvoering van jeugdreclasseringsmaatregelen door de GI. De (jeugd)reclasseringsorganisaties zijn verantwoordelijk voor het inzetten van de jeugdhulp. Hierbij zijn zij afhankelijk van de beschikbaarheid van deze jeugdhulp.

De Staatssecretaris van VenJ ziet hierbij niet hoe het AICE van toegevoegde waarde kan zijn, anders dan dat de uitvoeringsopdrachten voor toezicht en begeleiding zo spoedig mogelijk bij de reclasseringsorganisatie dienen te liggen. Voor een snelle start van de jeugdhulp is het vooral van belang dat gemeenten goede werkprocessen inrichten voor het inzetten van jeugdhulp in het strafrechtelijk kader, in samenwerking met onder andere de Raad voor de Kinderbescherming, reclasseringsorganisaties, GI’s en (jeugd)hulpaanbieders.

De Staatssecretaris van VenJ zal dit punt inbrengen in de landelijke werkagenda 18-/18+ die in samenwerking tussen gemeenten, NJI en Rijk wordt uitgevoerd. Ook wordt dit in het VNG-ondersteuningsprogramma Jeugdbescherming/ Jeugdreclassering, dat in 2017 een nadruk op het strafrecht kent, onder de aandacht gebracht bij gemeenten.

– Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming

Tijdens het vragenuur op 17 januari 2017 (Handelingen II 2016/17, nr. 40, item 5) is gevraagd naar het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET). De Staatssecretaris van VenJ heeft naar aanleiding daarvan toegezegd de Kamer schriftelijk te informeren over:

  • het aantal aangiften door jeugdbeschermingsorganisaties naar aanleiding van agressie/geweld;

  • het aantal gevallen waarin vervolging heeft plaatsgevonden;

  • of de kosten voor de inzet van het LET worden verhaald op de daders/de veroorzakers van de noodzaak tot het inzetten van dit team.

Via Jeugdzorg Nederland is nagevraagd hoe vaak de GI’s aangifte hebben gedaan in dit verband. Uit een eerste uitvraag19 blijkt dat GI’s een aantal keer per jaar aangifte doen, uiteenlopend van één of twee keer per jaar tot 15 of 16 keer per jaar. Bij elkaar genomen gaat het dus om enkele tientallen gevallen per jaar, waarbij hogere aantallen afkomstig zijn van GI’s die het grootste aantal maatregelen uitvoert. Het aantal zaken waarin daadwerkelijk vervolging heeft plaatsgevonden is veelal niet bekend bij de GI’s.

Voor wat betreft de kosten voor de inzet van het LET-team geldt dat deze niet kunnen worden verhaald op de persoon die de inzet van het LET noodzakelijk maakte. Het belang dat de overheid binnenkomt bij gezinnen om de veiligheid van het kind te kunnen waarborgen, staat voorop. Ook als hiervoor meer kosten gemaakt moeten worden dan bij een reguliere dwangmaatregel. Wel kunnen de kosten van veroorzaakte schade op de veroorzaker van de schade worden verhaald, indien het juridisch aantoonbare gevolgschade is. Het is aan de rechter om dat te beoordelen en vast te stellen. Omdat alleen natuurlijke personen zich kunnen voegen in het strafproces, moeten de benadeelde instellingen dit bij de civiele rechter aanhangig maken. Het is niet bekend of en zo ja hoe vaak dit gebeurt.

– Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)

Tijdens het AO Justitiële Jeugd van 18 januari 2017 (Kamerstuk 28 741, nr. 31) vroeg uw Kamer de Staatssecretaris van VenJ in gesprek te gaan met kenniscentrum Rutgers, over minderjarige zedendelinquenten en de VOG. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. Rutgers constateert dat het verscherpte toetsingskader dat wordt gehanteerd bij personen die een VOG aanvragen om te kunnen werken in een gezags- of afhankelijkheidsrelatie, belemmerend kan werken voor jongeren die staan geregistreerd met een zedendelict in het Justitiële Documentatie Systeem.

In het gesprek is de context van het verscherpte toetsingskader aan de orde gekomen. Daarbij is aangegeven dat in 2015, onder het verscherpte zedenbeleid 17 VOG-aanvragen van jongeren tot 23 jaar zijn geweigerd. Het ging hier onder meer om aanvragen die betrekking hadden op werken in zorg, onderwijs, kinderopvang en vrijwilligerswerk met minderjarigen. In alle gevallen was er sprake van (meerdere) ernstige zedendelicten, soms in combinatie met andere delicten, zoals veroordelingen voor geweld. Geconcludeerd kan worden dat het verscherpte toetsingskader er inderdaad voor zorgt dat jongeren die ernstige zedendelicten hebben gepleegd geen VOG krijgen voor werken in afhankelijkheidsrelaties. Dat is gerechtvaardigd, omdat het belang van de samenleving in deze gevallen zwaarder weegt dan het individuele belang van de VOG-aanvrager. In bovengenoemde 17 gevallen was geen sprake van een licht vergrijp. Wanneer er sprake is van een minder ingrijpend zedendelict, bestaat de mogelijkheid om binnen het verscherpte toetsingskader toch een VOG te verlenen, omdat een weigering dan niet proportioneel is. Om negatieve beeldvorming over het instrument VOG bij te stellen, heeft de Staatssecretaris van VenJ Rutgers uitgenodigd om mee te denken over voorlichting over de VOG aan jongeren en ouders.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 92 , op 22 november 2016 is aangenomen.

X Noot
6

Kamerstuk 33 684, nr. 46

X Noot
10

Inspecties: Inspectie Jeugdzorg, Inspectie Gezondheidszorg, inspectie Veiligheid & Justitie en Samenwerkend Toezicht

X Noot
12

Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 118

X Noot
13

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
14

Kamerstuk 31 389, nr. 538

X Noot
15

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
16

Moties met Kamerstuk XVI, nrs. 78, 84 en 89

X Noot
17

Rapport «Verantwoorde hulp voor jeugd in gezinshuizen», september 2016 (Kamerstuk 31 839, nr. 541)

X Noot
19

Nog niet alle GI’s hebben op deze korte termijn de gevraagde gegevens kunnen aanleveren.

Naar boven