Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2013
U heeft mij verzocht om een reactie op de uitspraken van de Raad voor de rechtspraak
dat de nieuwe Jeugdwet te ingewikkeld zou zijn als het gaat om gesloten jeugdhulp
voor jeugdigen. De Raad vindt het bezwaarlijk dat regels voor gesloten jeugdhulp voor
zowel het vrijwillig kader als het gedwongen kader in de Jeugdwet staan terwijl in
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek het gedwongen kader (kinderbeschermingsmaatregelen
inclusief machtiging tot uithuisplaatsing) zijn opgenomen. Deze brief stuur ik u mede
namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Dit wetsvoorstel handhaaft de wetssystematiek zoals vormgegeven in de Wet gesloten
jeugdzorg (Stb. 2007, nr. 578). Destijds is gekozen deze vorm van jeugdzorg te integreren in de Wet op de jeugdzorg
en het daaronder functionerende systeem. De gehele Wet op de jeugdzorg is daarmee
van toepassing op de gesloten jeugdzorg waardoor het mogelijk is intersectorale zorg
te bieden aan jeugdigen in de gesloten jeugdzorg. Het begrip gesloten jeugdzorg omvat
zowel de gedwongen opneming, het gesloten verblijf als de toepassing van maatregelen,
waaronder gedwongen behandeling. De extra eisen die aan gesloten jeugdzorg zijn gesteld
en de afwijkingen die in dit kader nodig zijn, zijn met de Wet gesloten jeugdzorg
aan de Wet op de jeugdzorg toegevoegd.1
Er zijn geen redenen om op dit moment de systematiek te wijzigen, omdat er materieel
geen problemen zijn geconstateerd. De reden om de bepalingen over de machtiging gesloten
jeugdhulp op te nemen in de Jeugdwet zijn nog steeds valide. Het is belangrijk om
de gesloten jeugdhulp zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de overige zorgvormen
die deel uitmaken van de Jeugdwet, zoals de geestelijke gezondheidszorg.
Wel maakt de vraag of het goed zou zijn de bepalingen over de machtiging gesloten
jeugdhulp op te nemen in het BW deel uit van het onderzoek naar de harmonisatie van
gedwongen zorg van jeugdigen.2 Te zijner tijd zal ik op basis van de uitkomsten van dit onderzoek beoordelen of
wijziging alsnog gewenst is.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn