31 839 Jeugdzorg

Nr. 287 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 mei 2013

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 21 maart 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, d.d. 28 februari 2013 inzake de aanbieding van de eerste rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (Kamerstuk 31 839, nr. 271).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Van Toorenburg

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn twaalf leden der Kamer, te weten: Van Toorenburg, Keijzer, Bergkamp, Otwin van Dijk, Ypma, Agema, Voordewind, Van der Staaij, Van der Burg, Leijten en Voortman

en staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 13.40 uur

De voorzitter: Met enige vertraging in verband met de herdenking van een gewaardeerd collega beginnen wij het algemeen overleg over de rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd. Velen zijn gekomen; daarvoor zeg ik dank. Gelet op het aantal deelnemers aan het debat – daaruit blijkt hoe belangrijk dit onderwerp is – stel ik voor om de spreektijd per fractie op vier minuten vast te stellen. Verder wil ik de leden verzoeken zich tot twee interrupties te beperken. Anders gaan we het niet redden. Het debat duurt tot 16.00 uur en het is belangrijk dat wij het onderwerp goed kunnen uitdiepen.

Het woord is aan mevrouw Keijzer.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Als er in het regeerakkoord één plan is waarover overeenstemming bestaat, dan is het wel het plan om de jeugdzorg naar de gemeente over te hevelen. Toch maakt het CDA zich daar grote zorgen over en het wordt daarin bevestigd door het rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd. Deze commissie concludeert dat, indien de overheveling per 1 januari 2015 moet plaatsvinden, alles in de tweede helft van 2014, dus na de zomervakantie, voor uitvoering gereed moet zijn. De jeugdhulp moet dan al zijn ingekocht, de uitvoeringsorganisaties moeten zijn ingericht en de toeleidingsystemen moeten duidelijk zijn. Voorts moet de communicatie met ouders, jongeren en verwijzers geregeld zijn. Als je dit vervolgens «afpelt» naar inkoop, aanbesteding, subsidieregelingen en wetgeving, dan blijkt dat op uiterlijk 1 april een uitgewerkt en volledig geaccordeerd transitieplan dat voldoet aan de voorwaarden van de Transitiecommissie, en het daarbij horende wetsvoorstel bij de Kamer moeten voorliggen. De commissie noemt hiervoor de datum van 1 maart, maar dat gaat zeker niet lukken. In dit transitieplan moeten de juridische, financiële en bestuurlijke kaders zijn uitgewerkt.

Wat betekent dit allemaal? Wat moet hier niet allemaal in terechtkomen? Dat is echt heel veel. Het laat tegelijkertijd het lastige van dit gesprek zien: het gaat over de cijfers, over de organisatievorm en wetgeving. Het gaat nog niet eens over de transformatie die daaronder ligt: hoe richt je de jeugdzorg op een andere manier in?

Gemeenten zijn daarmee op de goede weg. Veel gemeenten denken namelijk al na over deze transformatie, over een andere manier van het verlenen van zorg en hulp, over het versterken van de «pedagogische civil society», oftewel: terug naar het normale. Een andere vraag is om hoeveel jongeren het in gemeente X of Y gaat. Daar wordt in het rapport van de Transitiecommissie op ingegaan. Welke zorg krijgen die jongeren? Waar vallen zij onder? Welke instanties zijn daarbij betrokken en hoeveel geld gaat daarbij om? Gemeenten hebben daar geen idee van. Ik lees wel in de brief van de staatssecretaris dat dit allemaal goed is, maar als ik zo hier en daar rondvraag, blijkt mij dat de gemeenten geen idee hebben van de cijfers die daarbij horen. Dat moet de komende vijf weken allemaal duidelijk worden.

Uit de antwoorden op de vragen van de CDA-fractie blijkt volgens mij wel dat de staatssecretaris nu de regie voert bij de sturing van het transitieproces. Ik houd het wel graag concreet: wanneer heeft het laatste gesprek met de VNG, het IPO en veldpartijen plaatsgevonden over het realiseren van het transitieplan en wanneer vindt het volgende gesprek plaats?

In de antwoorden schrijft de staatssecretaris dat het wetsvoorstel op basis van het commentaar van de veldpartijen is aangepast. Daarna of daarvoor – dat is niet helemaal duidelijk – is een en ander in het regeerakkoord opgenomen. In het regeerakkoord staat dat de nieuwe wet voldoende beleidsvrijheid en ruimte moet bieden voor maatwerk. Welk wet zal straks aan de Kamer worden voorgelegd? Is dat de eerste conceptwet, waar heel veel commentaar op is geleverd, vooral door gemeenten die onvoldoende ruimte zagen? Overigens is daar vanuit de jeugdzorg kritiek op geleverd; zij vonden dat het te ruim werd. Welke wet wordt de Kamer nu voorgelegd? Kunnen wij deze snel bespreken of is daar meer voor nodig?

Naar mijn mening heeft de staatssecretaris nog geen begin van cijfermateriaal over de zaken die ik net noemde. Hij heeft dat wel nodig om te kunnen berekenen hoeveel geld naar de gemeenten moet gaan. Uit eigen ervaring weet ik dat discussies met gemeenten over de financiële verdeling de moeilijkste discussies zijn. Dat is ook terecht, want de gemeenten hebben geld nodig om het plan uit te voeren.

Tot slot ga ik in op de continuïteit van zorg. De minister heeft weleens gezegd dat problemen inzake de geestelijke gezondheidszorg kunnen worden opgelost met een goed gesprek, maar dat is niet zo. Het gaat hierbij om transgenders, om eetstoornissen en om kinderen met een zware psychiatrische aandoening. De geestelijke gezondheidszorg is in de gesprekken onvoldoende vertegenwoordigd. Hoe gaat de staatssecretaris dat oplossen? Wordt bijvoorbeeld nagedacht over een garantie van 60 of 70% om te voorkomen dat instellingen omvallen en veel frictiekosten moeten worden betaald?

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Ypma. Zij krijgt eerder het woord omdat zij hierna haar maidenspeech zal houden in de plenaire zaal. Na haar bijdrage in dit algemeen overleg zal zij worden vervangen door de heer Van Dijk.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. De Transitiecommissie heeft een glashelder en indringend rapport geschreven. De Partij van de Arbeid deelt de aandachtspunten en onderschrijft alle aanbevelingen. Het is vijf voor twaalf en we moeten vaart maken om de transitie in goede banen te kunnen leiden en de transformatie goed te kunnen realiseren.

De Transitiecommissie slaat de spijker op zijn kop. In de decentralisatie van de jeugdzorg is de afgelopen twee jaar te weinig vooruitgang geboekt. Dat geldt vooral voor het denken over de transformatie van de jeugdzorg. Gelukkig is een en ander sinds het vorige kabinet in een enorme versnelling terechtgekomen. Er is veel contact met de sector en dat wordt buitengewoon gewaardeerd. De beweging die wij maken, vinden wij ook nog steeds goed. De Partij van de Arbeid wil ook vasthouden aan 1 januari 2015. In de sector vindt enorm veel vernieuwing plaats. Daar hebben we veel waardering voor. Alle jeugdzorginstellingen zijn bezig met een enorme vernieuwing. Die beweging willen wij graag behouden.

Wij zien ook goede voorbeelden in provincies. In Flevoland bijvoorbeeld, gaan de gemeenten al dit jaar samen met de provincie de inkoop realiseren. Daar kan van geleerd worden: waar gaat dit eigenlijk over, welke kinderen wonen in de gemeente? Provincie en gemeenten worden het komende jaar samen verantwoordelijk voor de inkoop van de zorg. De wethouders zullen dit gaan verdedigen in de Provinciale Staten. Het is een prachtig staaltje van samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus.

De Partij van de Arbeid onderschrijft de conclusie van de Transitiecommissie dat de transitie en de transformatie van de jeugdzorg onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Deze conclusie zou centraal moeten staan in alle overheidslagen en in alle stukken die over de decentralisatie jeugdzorg worden geschreven.

De Tweede Kamer houdt zich erg bezig met het stelsel, maar het gaat natuurlijk om de kinderen en de gezinnen in ons land die problemen hebben. Zij verdienen een betere aanpak met minder versnippering. Ik heb het al eens eerder genoemd: het moet toch niet meer voor kunnen komen dat negen tot zeventien hulpverleners werken aan één gezin? Zaken moeten vaker vroegtijdig worden aangepakt opdat wordt voorkomen later problemen ontstaan. Dat kan als je de gemeenten de verantwoordelijkheid geeft. Dit alles dient te gebeuren volgens het principe dat in het regeerakkoord staat: één gezin, één plan en één coördinerend hulpverlener. In Leeuwarden wordt al op deze manier gewerkt. Ik raad eenieder aan om daar eens mee te lopen met de gezinsmanagers. Dan kun je zien hoe het werkt. Zij kennen hun mensen en kunnen snel hulpverlening bieden. De mensen in de wijk zijn er heel tevreden over en de hulpverleners krijgen hun beroepstrots weer terug. Dat is het perspectief waar wij naartoe moeten.

Helaas hebben we geen tijd meer om mooie vergezichten te formuleren, want we moeten spijkers met koppen slaan. Alles begint met degelijke kaders en informatie over jeugdhulp aan de gemeenten. Die informatie is essentieel. De gemeenten hebben die informatie echt nodig om hun plannen te kunnen maken. Ook de financiële en juridische kaders moeten duidelijk zijn. Anders kunnen wij niet verwachten dat de gemeenten de jeugdzorg kunnen vormgeven en transformeren. Hier moet zo snel mogelijk duidelijkheid over komen. Een duidelijk verdeelmodel hoort daar ook bij. Met wie de gemeenten in de regio gaan samenwerken moet snel bekend worden. Ook moet duidelijkheid worden gegeven over een overgangssituatie. Aan de ene kant wil de Partij van de Arbeid druk houden op de vernieuwing, maar aan de andere kant wil zij voor deze kwetsbare kinderen en hun gezinnen continuïteit van zorg.

De Partij van de Arbeid houdt vast aan 1 januari 2015, maar er moet wel een duidelijk plan zijn voor de transformatie die voor 2015 is voorzien. Een stelselmeter is een goed instrument om de voortgang in de gemeente te meten. Deze kunnen we uitbouwen met een soort stoplichtsysteem: staan gemeenten al in het groen, nog in het oranje of zelfs nog in het rood? De gemeenteraad kan zijn eigen wethouder hierop controleren.

Mevrouw Leijten (SP): «Het is geen tijd voor vergezichten; we moeten nu voort, maar de continuïteit moet wel gewaarborgd worden», zo zegt mevrouw Ypma. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugdzorg – het is een mond vol – zegt echter juist dat de continuïteit in gevaar is. Houdt de Partij van de Arbeid vandaag vast aan voornemens, met het risico dat er geen continuïteit van zorg is voor kinderen? Of is de PvdA reëel en stelt zij dat we meer tijd moeten nemen als meer tijd nodig is, en wel zonder dat de druk op de gemeenten wegvalt?

Mevrouw Ypma (PvdA): Dit geeft mij de gelegenheid om te herhalen wat ik al heb gezegd. Het is ontzettend belangrijk dat wij vasthouden aan 1 januari 2015. Ik zie ook dat deze deadline veel vernieuwing in de sector teweegbrengt. Uiteindelijk komt dit ten goede aan de kinderen. Ik noem de eigenkrachtconferenties waar gebruik van wordt gemaakt, maar ook dat meer wordt samengewerkt met het netwerk. Dat is echt uitstekend en dat is goed voor de kinderen en de gezinnen waar ook mevrouw Leijten zich zo druk om maakt. Het moet echter gaan om een combinatie van de vernieuwing en de continuïteit van zorg. Ook wij zullen daarop blijven letten, samen met mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP): Ik heb een beetje geluisterd naar het betoog van mevrouw Ypma. Zij zegt dat er veel goede dingen zijn gebeurd, maar ook dat de PvdA nog grote zorgen heeft omdat een hoop gemeenten nog in het rood staan. Als zorginstellingen nu niet weten of zij in 2015 überhaupt nog wel gecontacteerd worden door gemeenten, die daar misschien nog helemaal niet mee bezig zijn, dan valt de zorg dit jaar al uit. Dat is mijn zorg: de continuïteit is niet gewaarborgd. Dat is ook de zorg van de Transitiecommissie. Er is hier geen partij aan tafel die zal zeggen dat we de jeugdzorg niet zullen overhevelen naar de gemeente, maar de vraag is wel of we gaan spelen met kinderen en, zo ja, tot welke grens. Die vraag stelde ik aan de Partij van de Arbeid en daar heb ik nog geen antwoord op gekregen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Deze kwetsbare kinderen hebben de best mogelijke zorg nodig die zij kunnen krijgen. Ik heb niet gezegd dat veel gemeenten in het rood staan. Ik heb gezegd dat ik heel veel goede voorbeelden zie in gemeenten en dat alle gemeenten hiermee bezig zijn. Het is echter goed als de gemeenten een duidelijk planningsinstrument krijgen waardoor ze kunnen zien waar zij op dit moment staan, wat het doel is en of zij de juiste stappen nemen om het doel te bereiken. Dat is juist nodig om ervoor te zorgen dat de zorg wordt gecontinueerd.

Gemeenten moeten dit jaar al kunnen meedenken en meepraten over het inkopen van zorg, juist om die zorg te continueren. Daarnaast zouden de VNG samen met Jeugdzorg Nederland uiterlijk in juli 2013 een aantal outcome-criteria moeten opstellen. Voorbeelden daarvan zijn: de deelname van kinderen aan onderwijs of aan werk, het aantal jeugdigen dat in contact komt met de politie, het aantal meldingen van kindermishandeling en het aantal jeugdigen dat onder de jeugdbescherming of jeugdreclassering valt.

De Partij van de Arbeid zou graag meer experimenteerruimte zien voor gemeenten, en wel in samenwerking met de jeugdzorginstellingen, die al veel expertise hebben opgebouwd. In ons land zijn al veel goede ervaringen opgedaan, maar wat gaan de staatssecretarissen doen om tot 2015 innovatieve projecten op het gebied van de transformatie te bevorderen? Transformatie kan immers alleen worden gerealiseerd als we vanaf nu tot aan 2015 gaan experimenteren met de jeugdzorg.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik ben blij dat wij een spoed algemeen overleg voeren. Het verzoek daartoe werd gedaan door D66 en dat werd gesteund door alle collega's. Het geeft ook de urgentie weer.

Al acht jaar zijn we bezig met de transitie van de jeugdzorg. Er is draagvlak, bij de jeugdzorg, bij provincies en bij gemeenten, en er is geen maatschappelijke verontwaardiging. Opeens verschijnt echter een rapport waaruit blijkt dat het niet gaat lukken als we zo doorgaan. Kaders ontbreken en er is geen regie. Hoe kan dat?

Ik begin met een paar vragen over het proces.

De staatssecretaris wekt de indruk dat we rustig kunnen slapen: het komt wel in het transitieplan. Dat geeft mij niet het vertrouwen dat er in april opeens een inhoudelijk perfect en breed gedragen transitieplan ligt, zeker niet als directeur-generaal Buitendijk van Binnenlandse Zaken nu al zegt dat de informatie over het budget niet in mei komt, zoals beloofd, maar in september. Kan de staatssecretaris mij dat vertrouwen vandaag wel geven? Neemt hij alle aanbevelingen over uit het rapport? Kan hij toezeggen dat het transitieplan SMART-geformuleerde doelstellingen heeft en dat het voor 30 april naar de Kamer wordt gestuurd? Kan de staatssecretaris ook garanderen dat het wetsvoorstel voor de zomer bij ons is? Alle tijd die de staatssecretaris extra neemt, gaat af van de voorbereidingstijd van de gemeente. Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat er een breed draagvlak is onder de veldpartijen, zoals de aanbieders, het Bureau Jeugdzorg en de verzekeraars? Ik juich toe dat hij met iedereen praat, maar worden zij alleen geïnformeerd of kunnen zij ook meepraten? Wordt het transitieplan met de veldpartijen besproken voordat het wordt vastgesteld?

Mijn zorg over de continuïteit van de zorg deel ik met Renske Leijten van de SP. De kritiek van de commissie is dat het te veel gaat over de frictiekosten en te weinig over de inhoud. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris omgaat met de frictiekosten, maar vooral hoe hij de continuïteit van de zorg gaat borgen. Er ontstaat immers een vacuüm. Aanbieders weten niet of zij na 2015 nog zorg mogen leveren. Gemeenten kunnen hen niet contracteren. Er wordt niet geïnvesteerd en professionals gaan weg. Hoe lost de staatssecretaris dit op? Hoe zorgt hij ervoor dat de jongeren niet tussen wal en schip vallen?

Voor mijn fractie is ook de privacy van cliënten heel belangrijk. De komende tijd gaan veel gegevens van cliënten van de provincie en het Bureau Jeugdzorg naar de gemeente. Hoe wordt geborgd dat deze informatie alleen bij de juiste mensen komt en blijft? Wat mogen professionals weten en welke informatie mogen zij delen?

Het belangrijkste doel is de kwaliteitsverbetering: effectievere gezinshulp, één gezin één plan en natuurlijk een betere waarheidsvinding en minder uithuisplaatsingen. Ik maak mij oprecht zorgen: worden feiten en oordelen in de jeugdzorg voldoende uit elkaar gehaald? Op mijn verzoek, dat is overgenomen door de Kamer, zal de Kinderombudsman een onderzoek doen naar waarheidsvinding. Uithuisplaatsing en ondertoezichtstellingen zijn zeer ingrijpend, maar worden in Nederland wel heel vaak toegepast. Aan de ene kant mag bureaucratie nooit de reden zijn dat kinderen niet terug mogen naar de biologische ouders. Aan de andere kant is de werkelijkheid vaak weerbarstig en niet eenduidig. Dat zagen we deze week. Bureau Jeugdzorg moet vaak balanceren tussen verschillende bronnen en informatie en kan geen risico's nemen op het vlak van de veiligheid van het kind. Toch is dit de kans om open-minded te kijken of een betere jeugdzorg mogelijk is. Dat zou het doel moeten zijn van dit alles. Ik ben bang dat dit verloren gaat in het getouwtrek over planning, verantwoordelijkheden en geld. Uiteindelijk moeten de gemeenten het doen, maar welke kaders gaat de staatssecretaris stellen? Wanneer hebben we een betere jeugdzorg? Op welke SMART-doelstellingen mogen we de staatssecretaris in 2015 afrekenen en hoe gaat hij de gemeenten ondersteunen bij de transitie?

Er ligt een grote ambitie. Alle zeilen moeten worden bijgezet. Ik hoop dat de staatssecretarissen mij vandaag ervan overtuigen dat zij nog op koers liggen en het roer stevig in handen hebben.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Drie Kamerleden hebben het woord gevoerd en ik heb het idee dat alles al naar voren is gebracht. Ik ga daarom voorbij aan de probleemstelling en meteen door naar mijn conclusie, want die hoeft natuurlijk niet voor iedereen hetzelfde te zijn.

Ik krijg stellig de indruk dat bij deze transitie de centen boven de kinderen gaan. Dat klinkt wat hard, maar dat is wel een rake conclusie. In het planningsproces gaat zo veel niet goed. Het planningsproces is veel te krap. Eigenlijk gebeurt er niets en overal rinkelen de alarmbellen. Mijn conclusie is dan ook dat je het hele proces moet uitstellen. Het moet op de lange baan. Je moet gaan voor een zorgvuldig invoeringsproces, een zorgvuldig wetgevingsproces, een zorgvuldige overdracht van dossiers, garanties voor de continuïteit van zorg en je moet de privacy goed regelen en in de gaten houden. Alleen dan kun je het proces zo vormgeven dat niet de centen maar de kinderen bovenaan staan. Mij lijkt dat het ook de intentie in dit huis is om de kinderen boven de centen te laten gaan.

Mevrouw Keijzer (CDA): Deze vraag was ook onderdeel van mijn inbreng in eerste termijn. Ik wacht de antwoorden van de staatssecretarissen in dezen af, maar voor het geval die onvoldoende zijn, heb ik al een motie klaarliggen. Daarmee wil ik de Kamer vragen uit te spreken dat dit proces in ieder geval met een halfjaar moet worden uitgesteld. Mag ik ervan uitgaan dat ik voor deze motie steun zal krijgen van de fractie van de PVV?

Mevrouw Agema (PVV): Dat is politiek handig van mevrouw Keijzer, aangezien nog niet elk Kamerlid het woord heeft gevoerd, maar ik vind uitstel met een halfjaar veel te kort. De afgelopen twee jaar is er niets gebeurd. De wet is nog niet eens terug van de Raad van State. Wanneer komt deze wet naar de Kamer? Wanneer gaan we deze wet bespreken en wanneer zijn de vragenrondes? Al die zaken moeten nog worden geregeld. Dat red je echt niet met een halfjaar uitstel. Ik denk daarbij echt aan een langere termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik hoop dat dit debat niet alleen gaat over de vraag of we 1 januari 2015 gaan halen of niet. Ik heb zelf in de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg mogen zitten. We moeten wel de druk op de ketel houden en ik hoop dat we de gemeenten de duidelijkheid kunnen geven waar zij beide staatssecretarissen om vragen. Dit blijven uitstellen is niet in het voordeel van de kinderen, voor wie de transitie uitvoeren. Ik kan mij nog goed herinneren dat wij de parlementaire werkgroep juist hebben georganiseerd om te achterhalen welke gezinsproblemen wij aan de voorkant konden aanpakken en waar we de perverse prikkels konden weghalen bij de provincies en de jeugdzorginstellingen. Met alle respect voor de instellingen, maar juist bij de instellingen konden wij winst boeken als we de financiering bij de gemeenten zouden leggen. Zij zouden dan veel meer kunnen investeren aan de voorkant, waar de problemen nog niet zo groot zijn, in plaats van veel geld besteden aan de achterkant, als de kinderen al uit huis zijn geplaatst.

Ik ben blij dat de Transitiecommissie de noodklok luidt. Het heeft mij ook weer stilgezet, waarvoor dank aan mij collega van D66 die dit debat heeft aangevraagd. Het rapport van de Transitiecommissie geeft immers een soort stand van zaken weer die ons heeft wakker geschud. Er zijn al aardig wat vragen gesteld. Ik zal dezelfde soort vragen stellen, maar dan kort.

Het gaat vooral om de continuïteit. Kinderen en ouders weten niet waar ze op 1 januari 2015 aan toe zijn. Gaat de staatssecretaris nadenken over een mogelijk overgangspercentage voor de instellingen voor het geval wij het niet redden om alles goed te organiseren voor 1 januari 2015? Dan hebben wij de instellingen in ieder geval duidelijkheid gegeven. Ik denk daarbij aan het percentage van het huidige aanbod dat in stand blijft. Misschien moet dan maar worden gekeken naar een soort overgangsmodel. De kinderen moeten echter niet tussen wal en schip vallen. Graag hoor ik hierop de reactie van de staatssecretaris.

De Transitiecommissie heeft op grond van een aantal uitgangspunten een zogenaamde stelselmeter ontwikkeld. Als ik het goed begrijp, wordt door middel van een stelselmeter inzichtelijk of gemeenten wel of niet klaar zijn. Ik vraag de staatssecretaris dan ook hoe hij daarbij de regie zal nemen. Collega Ympa heeft het al gehad over het stoplichtmodel voor gemeenten. Ik zie daar veel voordelen in. Ik hoor dan ook graag van de staatssecretaris of hij met zo'n model gaat werken.

Mijn fractie heeft eerder gehamerd op het belang van de samenhang tussen de verschillende decentralisaties. De commissie beveelt aan om uiterlijk in februari helderheid te bieden over de borging van de samenhang tussen de decentralisatie en de coördinatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik wil tijdens dit debat het belang van onafhankelijk onderzoek benadrukken. Het wordt tijd voor een gedegen inventarisatie waarbij de risico's die jongeren lopen, in kaart worden gebracht. Ook wordt gevraagd naar pilots die de sector overstijgen. Zijn de bewindslieden bereid om hierbij een voortrekkersrol op zich te nemen?

Hoe gaat de staatssecretaris om met de landelijk werkende instellingen zoals het Leger des Heils, de William Schrikker Groep en SGJ? Het was al erg ingewikkeld om hen mee te krijgen naar de provincies. Dat is de staatssecretarissen bekend. Als zij ook nog eens langs 400 gemeenten moeten, dan wordt het voor hen een ondoenlijke zaak. Hoe wordt de keuzevrijheid van ouders die een keuze willen maken die aansluit bij hun levensovertuiging, behouden zonder dat dit veel bureaucratie voor deze organisaties oplevert?

Ik vraag de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hoe het staat met de uitvoering van de motie van de ChristenUnie (33400-XVI, 33 400-VI, nr. 39), waarin de regering wordt verzocht de inwerkingtreding van het amendement «eigen kracht» niet uit te stellen, maar per 1 januari 2014 in te laten gaan. Deze uitspraak is breed door de Kamer gesteund, juist het met oog op de versterking van de zorg voor de familie en het gezin. Ik hoop dat de staatssecretaris daar bevestigd op kan antwoorden.

Gaat de staatssecretaris aan de slag met de outcome-indicatoren van het basispakket van de CRG's (coördinator risicogezinnen) om de gemeenten duidelijkheid te geven over de manier waarop zij het werken met de CRG's kunnen inrichten?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd is helder. Ik heb daar twee belangrijke boodschappen uitgehaald: 1. let op, het gaat niet snel genoeg en 2. pas op dat er onderweg geen ongelukken gebeuren. Bij dat laatste denk ik vooral aan het waarborgen van de continuïteit van de zorg en aan het behoud van expertise, juist op het gebied van bepaalde specialistische zorg. De staatssecretarissen hebben een heldere brief gestuurd en daarin duidelijk gemaakt hoe zij daarmee in de komende tijd willen omgaan. Wij steunen het om uit te blijven gaan van 1 januari 2015 en wel met de argumentatie die collega Voordewind al heeft gegeven: we moeten de onzekerheid zo kort mogelijk laten duren en we moeten zo veel mogelijk druk op de ketel houden.

Wat ons zorgen baart is de onduidelijkheid over de schaalgrootte van gemeenten. Dat speelt vooral een rol bij Binnenlandse Zaken, maar ondertussen geldt dit ook voor samenwerkingsverbanden. Soms zijn de samenwerkingsverbanden tijdelijke noodkrukken, soms zijn ze meer als een blijvend verband bedoeld. Gaat het uiteindelijk niet ten koste van de snelheid als er onduidelijkheid blijft bestaan over de schaalgrootte van gemeenten? Zou je de gemeenten niet veel meer het vertrouwen moeten geven dat zij hier op een goede manier invulling aan geven? Zou je niet eerder afhankelijk van de inhoud en het onderwerp moeten bekijken of samenwerkingsverbanden nodig zijn dan van een bepaalde schaal van gemeenten moeten uitgaan? Het is in ieder geval belangrijk om op tijd helder te hebben of en, zo ja, welke samenwerkingsverbanden er voor de verschillende regionale taken zijn.

Eerder is bij de jeugdbescherming de datum 1 januari 2014 genoemd. In de decentralisatiebrief wordt echter gesproken over 31 mei 2013. Wat is nu het uitgangspunt?

Op het bestuurlijke vlak zit men gelukkig niet stil. Inmiddels is al heel wat in gang gezet, maar ik vraag mij ook weleens af of het geen wirwar van programma's, plannen, afspraken, agenda's en spoorboekjes is geworden. En vergeet de commissie en het bureau niet. Kan het in de praktijk voor de professionals niet lastig zijn als zij willen meedenken? Op een gegeven moment zien zij door de bomen het bos niet meer. Hoe wordt daarmee in de praktijk omgegaan?

Het is van cruciaal belang dat gemeenten snel over de juiste financiële en inhoudelijke informatie beschikken. Graag hoor ik wanneer de gemeenten helderheid krijgen over de financiën. Is het wetstraject wel zodanig snel dat dit de gemeenten op tijd helderheid kan bieden? Iedereen is het erover eens dat gemeenten zich financieel en inhoudelijk volop moeten kunnen voorbereiden op de jeugdzorg; dan kan er altijd nog wel in de concrete vormgeving ruimte voor aanpassingen blijven. Te denken valt aan de inrichting van de jeugdbescherming. Er moet bijvoorbeeld al snel gewerkt worden aan de kwaliteitsstandaarden, terwijl de institutionele vormgevende loketten relatief minder urgentie hebben.

De commissie vraagt bijzondere aandacht voor het ontbreken van een plan van aanpak voor de overgang van specialistische zorg. We moeten voorkomen dat moeilijk te repareren schade optreedt. Ik wil de bewindslieden vragen om daar met bijzondere zorg op te letten.

Mevrouw Van der Burg (VVD): We moeten er geen misverstand over laten bestaan: wij gaan voor een transitie van de jeugdzorg, eigenlijk een transformatie van de jeugdzorg, omdat een Kamerbrede werkgroep en veel experts hebben geconstateerd dat het in de jeugdzorg niet goed genoeg gaat. Wij hebben daar heel veel te winnen en daarom doen we het. Het is in het belang van onze kinderen.

De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd heeft een heel kritisch rapport uitgebracht. Het is heel goed dat zo'n commissie er is en dat zij erbovenop zit. Ik beschouw dit maar als een wake-upcall, als een duidelijke waarschuwing aan alle betrokken partijen. Zo heb ik het gelezen en ik heb ook geverifieerd of dat de bedoeling was: kom op, aan de slag, het is nu tijd om echt tempo te maken.

Voor de VVD staat de datum van 1 januari 2015. De ingangsdatum moet voor alle partijen duidelijk zijn. Dat wil echter niet zeggen dat mijn partij geen zorgen heeft. Daarom stel ik de volgende indringende vragen. In het rapport is een pakket met aanbevelingen opgenomen. De staatssecretarissen zeggen dat zij die aanbevelingen onderschrijven en er al heel hard mee aan de slag zijn gegaan. Worden deze aanbevelingen dus opgevolgd?

Graag wil ik toezeggingen op de volgende punten. 1. Het is heel belangrijk dat er inzicht is in de benodigde zorg, bezien vanuit het totaal en bezien naar het type zorg voor de kinderen per gemeente. Kunnen de staatssecretarissen toezeggen dat de gemeenten daar in mei 2013 over kunnen beschikken? 2. Het volgende is inzicht in de omvang van het beschikbare budget, in totaal en naar type zorg per gemeente. Dan weten de gemeenten ook welk budget waaraan gekoppeld is. Kunnen de staatssecretarissen toezeggen dat ook dit er in mei 2013 gewoon is? 3. Hoe we het ook gaan noemen, het planningsdocument waarover wordt gesproken gaat niet alleen over de vraag wie welke verantwoordelijkheden heeft, maar ook over de kritische tijdpaden die daarbij horen. Kan dit document in mei 2013 beschikbaar zijn? Graag hoor ik ook op dit punt een harde toezegging.

Het verdeelmodel voor de toekomst koppel hier maar gelijk aan. Ik hoor verhalen waaruit blijkt dat dit niet opschiet. Ik hoor ook dat dit kan komen doordat men de gegevens niet wil leveren. Kunnen de staatssecretarissen mij daarover bijlichten? Wanneer is het verdeelmodel er nou?

Mevrouw Agema (PVV): Ik wil mevrouw Van der Burg vragen waarom 1 januari 2015 staat?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is van groot belang dat partijen weten dat er een datum staat, zodat zij zich daar bij hun voorbereidingen op kunnen richten. De vorige kabinetsperiode stond de PVV daar nog volledig achter. Nu laat de PVV dat varen en, zoals ik begrijp, zet zij het zelfs na een halfjaar op de lange termijn. Ik meen dat het voor alle partijen in dit soort processen erg belangrijk is dat zij weten waar wij naartoe werken. Dat geldt vooral voor de kinderen en de ouders. Natuurlijk heeft de Kamer grote verantwoordelijkheden en moet zij erbovenop zitten, maar er moet wel duidelijkheid zijn.

Mevrouw Agema (PVV): Blijkbaar is er het afgelopen jaar niets gebeurd. Wij hebben een rapport voor ons liggen van een Transitiecommissie. Je zult altijd moeten bekijken hoe het ervoor staat: hoe hangt de vlag erbij? Ik vraag dit aan mevrouw Van der Burg omdat zij vast wil houden aan de datum van 1 januari 2015. Ik heb gevraagd waarom zij dat wil, maar het antwoord dat ik daarop krijg, kan ik niet goed volgen. Ik denk dat die datum staat omdat de VVD per se wil voldoen aan een zeker begrotingstekort in 2015 en wil dansen naar de pijpen van het Centraal Planbureau. Mijn volgende vraag aan de VVD-fractie is daarom wat scherper. Mevrouw Van der Burg, waarom wordt deze datum zo hard vastgehouden? Is dat omdat voor de VVD de centen boven de kinderen gaan?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb net al toegelicht waarom die datum hard is. Partijen moeten weten waar ze aan toe zijn en waar ze naartoe moeten werken. Daarom heb ik om het planningsdocument gevraagd waarin de kritische tijdpaden in beeld zijn gebracht. Dan kan de Kamer dat «bewaken»; dat is immers haar taak.

Mevrouw Agema vraagt of de centen boven de kinderen gaan. Ik wil haar vragen of de huidige jeugdzorg zo geweldig goed is voor de kinderen. De vorige periode dacht mevrouw Agema daar nog anders over. Ik vind het heel erg dat een standpunt binnen een halfjaar zo kan veranderen. Ik vind het belangrijk dat er consistentie is in de politiek. Juist bij ons staan de kinderen voorop, want zij kunnen eerder worden geholpen en minder in het medische circuit worden geduwd. Het is juist ook voor de ouders. Ik ben ook moeder. Ik vraag mij af of het goed zou werken als er zes tot negentien hulpverleners in mijn familie zouden komen. Ik denk van niet. Dat is het antwoord aan mevrouw Agema.

De voorzitter: Ik sta nu toe dat mevrouw Agema een antwoord geeft omdat haar een vraag is gesteld, maar zo gaan we het in de rest van het debat niet doen.

Mevrouw Agema (PVV): Mevrouw Van der Burg probeert de bal bij mij terug te leggen door te stellen dat ik eerst wel voor was. Vandaag hebben wij een debat over de rapportage van de Transitiecommissie. De realiteit is veranderd, mevrouw Van der Burg, en daarom vind ik het van belang om hier uit te spreken dat de transitie op de lange termijn moet worden geschoven. Daarom stel ik mevrouw Van der Burg de vraag waarom de VVD in de huidige context en gezien de stukken die nu voorliggen, voorstander blijft van de datum 1 januari 2015 en of dat betekent dat de centen belangrijker zijn dan de kinderen.

De voorzitter: U hebt uw punt gemaakt. Ik geef nu het woord aan mevrouw Leijten voor een interruptie.

Mevrouw Leijten (SP): Consistentie kan heel relatief zijn. Binnen een week nadat het regeerakkoord is gesloten kan het alweer worden gewijzigd, zo zeg ik maar tegen de VVD-fractie.

Ik was eigenlijk wel blij met de kritische houding en met de zeer duidelijke eisen van de VVD. In mei moet er inzicht zijn in de cijfers van de zorg en de financiën en moet er een planningsoverzicht zijn. Aan diezelfde VVD-fractie stel ik dan natuurlijk wel de vraag: als het niet lukt, wat dan?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat is een realistische vraag. Het is in de Kamer gebruikelijk om eerst de staatssecretaris te laten antwoorden, maar ik heb deze vraag natuurlijk niet voor niks aan de staatssecretaris gesteld. Dat zal duidelijk zijn.

Mevrouw Leijten (SP): Dat wordt natuurlijk vaker gedaan: fracties, zeker fracties met een machtspositie, zeggen dat zij het bij de regering neerleggen en het zullen volgen. Ik zal deze vraag in tweede termijn zeker herhalen. De berichten die wij krijgen, wijzen er immers allemaal op dat pas op zijn vroegst in september duidelijk zal zijn wat het financiële kader voor gemeenten is. Ik stel vast dat de VVD niet heel hard vasthoudt aan 1 januari 2015. In de eerste termijn van deze fractie worden immers keiharde toezeggingen geëist, en als daar niet aan wordt voldaan, is de invoering per 1 januari 2015 van de baan. Dat is een mooie uitdaging voor de staatssecretaris.

De voorzitter: Mevrouw Van der Burg, u mag reageren, maar ik hoorde geen vraag.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Uiteraard reageer ik hierop. Ik heb een duidelijk vraag aan de staatssecretarissen gesteld en ik wacht de antwoorden rustig af. De conclusies van mevrouw Leijten zijn voor haar rekening.

Mevrouw Bergkamp (D66): Is het mijn collega van de VVD duidelijk wat precies op 1 januari 2015 klaar moet zijn? We spreken over transitie en transformatie. Moet alle zorg van de provincie naar de gemeente, of is het ook al duidelijk hoe die zorg eruit moet zien? Dat is mij nog niet scherp en ik kan het ook niet uit de documenten halen. Het is heel mooi om een debat te voeren over de datum, maar wat hebben we dan concreet? Misschien kan mijn collega van de VVD dat voor mij ophelderen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Als ik die vraag moet beantwoorden of een poging daartoe moet doen, zijn wel nog wel even bezig. Ik denk dat dit debat gaat over de mogelijkheid van de Kamer om een aantal momenten vast te leggen waarop zaken op tafel moeten liggen. De Transitiecommissie is volstrekt helder geweest over de informatie die nodig is om de stap te maken van beleidsvorming et cetera naar implementatie. Ik meen dat wij het daar vandaag over moeten hebben. Het allerbelangrijkste is dat de financieringsstromen helder zijn – de financiën gaan over naar de gemeenten – en dat er beleidsvrijheid is binnen de gemeenten. Wij hebben uitgebreid over de uitgangspunten gesproken, ook wat betreft het wetstraject. Ik wil voorstellen omdat vandaag niet te doen, want over de wetgeving komen wij nog te spreken.

Mevrouw Bergkamp (D66): Vindt mijn collega van de VVD de doelstellingen die wij op 1 januari 2015 moeten halen, concreet genoeg? Laten wij niet ingaan op de inhoud van de die doelstellingen. Is het voor mijn collega helder wat we dan bereikt moeten hebben op het gebied van de transitie en transformatie? Voor mij is dat niet scherp genoeg.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zal niet zeggen dat alle details mij bekend zijn. Daar gaat de Kamer ook niet over. De Kamer is niet de uitvoerder, maar degene die de randvoorwaarden definieert en zorgt voor wetgeving en controle. Mij is wel duidelijk waar wij naartoe gaan en waar de goede voorbeelden in Nederland te vinden zijn. Collega's hebben er een aantal genoemd. Ik doe dat vanwege de tijd niet, want ik heb nog een aantal andere punten te maken.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben erg geïnteresseerd in de datum die door de VVD-fractie is genoemd. Ik heb net gezegd dat invoering per 1 januari 2015 inhoudt dat een en ander in de tweede helft van 2014 voor uitvoering gereed moet zijn. Dat wil zeggen dat de wetgeving voor de zomervakantie bij de Kamer moet zijn geweest. Daarom vraag ik aan de VVD-fractie of dat 1 mei is of eind mei. Volgens mij moet het 1 mei zijn, willen we hier nog een zorgvuldig wetgevingsproces kunnen doorlopen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb het nog niet over het wetgevingstraject gehad. Een van de constateringen van de Transitiecommissie was dat de Kamer vooral daarop is gefocust. Ik heb mij daarom even gefocust op de uitvoeringspunten die de Transitiecommissie belangrijk vindt. Ik zal de staatssecretaris vragen helder te maken welk wetgevingstraject hij zich voorstelt. Uiteraard staat daar druk op, maar het moet ook zorgvuldig gebeuren. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij de Kamer het tijdpad van het wetgevingstraject kan melden. Ik kom daar dan in tweede termijn graag op terug.

Mevrouw Keijzer (CDA): Het wetgevingstraject loopt parallel aan of volgt op de informatie die de fractie van de VVD wil. Die informatie heb je echter nodig om goede stappen te kunnen zetten voor de toekomst. Daarom stel ik toch maar de vraag of de staatssecretaris naar de mening van de VVD op de drie gevraagde onderdelen uiterlijk op 1 mei moet leveren of dat dit ook veel later kan.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb op drie punten een verzoek gedaan, maar die hadden geen betrekking op het wetgevingstraject. Ik heb inzake de informatie de maand mei genoemd. Ik vraag daarom nu expliciet aan de staatssecretaris wat het tijdpad is voor het wetgevingstraject. Hierover hebben wij echter eerder gewisseld; ook daar zitten deadlines aan vast. Ik wil nu even weten hoe het ervoor staat. Er moest immers substantieel worden gewijzigd, ook op verzoek van de Kamer. Ik verwijs hiervoor naar het wetgevingsoverleg van december vorig jaar, waarin bleek dat wij daar helemaal niet tevreden over waren. Vandaar.

Ik heb nog een vraag gesteld over het verdeelmodel. De gemeenten kunnen nu al in kaart hebben wat hun deel is, wat ze moeten doen, etc. Dat zegt de Transitiecommissie ook. Wanneer wordt die informatie aan de andere partijen gegeven? Dat is belangrijk; ook zij moeten weten hoe zij ervoor staan.

Naar de mening van de VVD ontbreken twee belangrijke punten. Ik heb net al gevraagd om het tijdpad van het wetgevingstraject. Het andere punt betreft duidelijkheid over de set outcome-criteria. Om misverstanden te voorkomen, zeg ik dat deze gelden voor de jeugdhulpaanbieders. Ik ben er al een aantal jaren mee bezig. Er is al een rapport uit 2006. Steeds wordt gezegd: het is moeilijk, het kan niet. Ik weet dat al jaren ongeveer 30 koplopers bezig zijn met een tiental outcome-criteria. Juist gelet op de continuïteit van de zorg, maar ook om ervoor te zorgen dat wij de transformatie voor elkaar krijgen, vraag ik de staatssecretaris om toe te zeggen dat de outcome-criteria er op 1 januari 2014 zijn, dat de partijen deze dan hebben ingevuld en dat dit ordentelijk is gebeurd. Dan weten de gemeenten met wie zij in zee gaan en dan weten wij welke zorg tegen welke prijs wordt geleverd, en vooral dat de zorg die kinderen krijgen, effectief is. Het wordt immers hoog tijd voor deze sector. Graag hoor ik op dat punt een toezegging.

Ik heb een motie aangehouden over de nieuwe toetreders. Het is belangrijk dat wij bij de transformatie mensen met nieuwe inzichten een kans geven. Zij zitten nu verschrikkelijk in de knel. Ik vraag mij af hoe de gesprekken met de staatssecretaris en de acties verlopen zijn. Kan de staatssecretaris mij daar een update over geven? Ik heb de genoemde motie aangehouden met het oog op die toezegging.

Mevrouw Leijten (SP): Voorzitter. Ik vind het erg leuk om bij dit debat te zijn met de collega's die spreken over de jeugd. Ik woon veel debatten bij over de zorg met dezelfde staatssecretaris, maar vandaag vervang ik mijn collega Nine Kooiman, die veel weet over de jeugdhulpverlening en die hart heeft voor de jeugd en de jeugdhulpverlening.

In deze Kamer bestaat geen enkele twijfel, ook niet naar aanleiding van het rapport van de onderzoekscommissie, over de wens dat de gemeente de eerst aan te spreken overheid wordt voor jeugd. De gemeenten doen preventie en hebben de baby's al in zicht. Wij vinden het allemaal eigenlijk heel logisch dat we het jeugdbeleid bij de gemeenten leggen. De Kamercommissie was hierover eensluidend. Dat gebeurt niet vaak in deze Kamer. Ik heb mij daar weleens over verbaasd.

Natuurlijk stelt de SP voorwaarden: geen bezuiniging, geen winstoogmerk introduceren, niet kiezen voor marktwerking, niet kiezen voor de idiote aanbestedingen waardoor de huishoudelijke verzorging echt verschraalt, ervoor zorgen dat de specialistische zorg van de ggz niet wegvalt maar wordt geborgd en meer van dat soort zaken. Vandaag hadden wij graag over die inhoud gesproken en over de manier waarop wij dat gaan regelen. Daar gaat het nu echter niet over. Wij hebben het nu over een rapportage, die eigenlijk bij iedereen de alarmbellen moet doen rinkelen. De Kamercommissie heeft gezegd dat het belang van het kind vooropstaat: we trekken één lijn en we maken daarbij met z'n allen de beweging naar de gemeenten. Dat wordt echter behoorlijk doorkruist door de realiteit. Het sein staat op rood. De continuïteit van de zorgverlening aan kinderen loopt gevaar. Je kunt doen aan wishful thinking en kijken naar de mooie dingen die er zijn, je kunt in een debat vier of vijf toezeggingen doen, maar je kunt ook reëel zijn.

Vorig jaar voerden wij rond deze tijd in de Kamer een groot debat over de begeleiding als nieuwe taak voor de gemeenten. Destijds hebben wij gezegd dat wij dat stilleggen omdat wij dat gewoon niet verantwoord kunnen doen. Toen hebben we gezegd dat we niet gaan voor onbehoorlijk bestuur en dat wij ervoor zouden zorgen dat deze overheid niet een gigantisch probleem zou creëren en dat op het bord van de gemeenten zou leggen. Toen hebben we gezegd dat we de overheveling van de begeleiding zouden stilzetten. Dat was reëel. Ik lees wat er allemaal misgaat en zie wat er allemaal naar de gemeenten toegaat. Ik noem het grote aantal taken op het gebied van de Wmo. De gemeenten moeten gaan fuseren. Volgend jaar zijn er ook nog gemeenteraadsverkiezingen; dat betekent onderhandelen en nieuwe wethouders, die allemaal geïnstalleerd moeten worden en ingewerkt moeten raken. Zij worden dan binnen één jaar geconfronteerd met een big bang, een big bang over de rug van kinderen.

Kinderen zijn geen experimenteerartikel. Dat heeft de gezamenlijke Kamer eerder gezegd. Volgens mij zegt hier niemand: doe maar even rustig aan. Ik zeg tegen de staatssecretaris: ga voort. Al die voornemens worden echter doorkruist door serieuze dingen en het belang van het kind. Wees dan ook gewoon reëel. Ik weet niet of je het een halfjaar of een jaar zou moeten uitstellen, maar ik vind wel dat je het belang van kinderen voorop moet stellen. Ik stel daarom voor om reëel te zijn. Ik leg dat de staatssecretaris ook voor. Hij kan niet voldoen aan de drie toezeggingen die de VVD heeft geëist. Dan zou in mei alles al helder moeten zijn, terwijl wij in alle kranten lezen dat dit niet zo zal zijn. Als de staatssecretaris een toverstokje had, had hij het vast al gebruikt, zo zeg ik maar tegen de collega's. Het gaat hier niet om het wel of niet overhevelen. Daarover zijn wij het eens. Het gaat erom welke risico's wij lopen. Ik zeg dat wij geen risico's moeten nemen over de rug van kinderen. Die zijn nu mogelijk nog niet kwetsbaar, maar zij kunnen dat wel worden als wij de big bang in 2015 forceren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Verschillende fracties hebben de scherpe kritiek van de Transitiecommissie aangehaald. Meerdere contouren van de transitie zijn nog niet bekend. Daardoor is er onrust onder cliënten, professionals en aanbieders. De tijd begint ook te dringen, want de voortgang is onvoldoende.

De kritiek en de aanbevelingen liegen er niet om. Alhoewel het kabinet ongetwijfeld goede bedoelingen heeft, geeft de brief er niet veel blijk van dat het kabinet zich de fikse kritiek ook echt aantrekt. Graag horen wij een reactie van de bewindslieden op de kritiek in het rapport. Wij willen dus niet alleen een opsomming van wat er al gebeurt; dat hebben wij al in de brief kunnen lezen. Wat willen de staatssecretarissen anders gaan doen en waaruit blijkt dat zij zich de kritiek van de Transitiecommissie en de zorgen uit het veld ook echt aantrekken? De brief lijkt vooral een opsomming van wat het kabinet al doet.

Het is een goede zaak dat de staatssecretaris direct met de betrokken partijen is gaan overleggen. Uit hun reactie voor dit debat blijkt echter dat zij nog steeds kritisch zijn. Hoe gaat de staatssecretaris dit aanpakken? Is er sprake van structureel overleg? Gaat de staatssecretaris nu ook meer de leiding nemen, of ligt deze bij de minister van Binnenlandse Zaken? Hoe houdt de minister van Binnenlandse Zaken überhaupt toezicht op deze decentralisatie? Ik had eigenlijk ook een reactie van hem op het rapport verwacht. Hij is immers de coördinerend bewindspersoon voor decentralisaties. In dat verband wil ik trouwens ook graag een reactie van de bewindspersonen op de uitspraken van de DG BZK, dat de duidelijkheid voor de gemeenten wellicht niet in mei maar pas in september zal komen. Ik kan mij aansluiten bij de woorden van de fractie van D66 hierover.

Ik schrik van de constatering van de Transitiecommissie dat continuïteit niet een expliciet agendapunt lijkt te zijn en dat de discussie daarbij vooral over frictiekosten gaat. Het gaat echter om veel meer dan dat. Het gaat hier om veelal kwetsbare kinderen en jongeren die gebaat zijn bij een vaste behandelaar, en in ieder geval bij rust in de behandeling. Hierover is een motie-Dibi/Dijsselbloem (31 839, nr. 226) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om er zorg voor te dragen dat jongeren tijdens het veranderingsproces niet telkens hoeven over te stappen naar een andere zorgaanbieder.

Het gaat ook om gedreven professionals, die wij graag voor de jeugdzorg willen behouden, maar die nu in onzekerheid zitten. Zij weten niet of en hoe zij in de toekomst hun werk kunnen doen. Het gaat voorts soms om heel specifieke zorg voor kwetsbare groepen, zorg die maar op een paar plaatsen in het land te krijgen is. De onrust over de overgang moet zo snel mogelijk weggenomen worden. Er moet een warme overdracht zijn, zowel voor het personeel als voor de mensen die zorg nodig hebben.

Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat gemeenten zich echt goed kunnen voorbereiden, zo snel mogelijk tot implementatie over kunnen gaan en niet langer hoeven te blijven hangen in visievorming? Wanneer weten de gemeenten voor welke jongeren zij de zorg moeten regelen, welke zorg deze jongeren krijgen en wat de zwaarte van die zorg is? Welke lessen kunnen wij hieruit trekken voor andere decentralisaties? Wij willen dat het snel en zorgvuldig gaat. Dat is allebei nodig. Wij wachten daarom in spanning de brief van de staatssecretaris af. Wij hopen dat deze snel zal komen.

Tot slot ga ik in op de jeugd-ggz. Landelijk is er veel aandacht voor de jeugd-ggz, maar gemeenten investeren volgens ons nog onvoldoende in kennis. Bij hen ontbreekt ook een gedegen visie. Aanbieders kunnen daarop niet anticiperen. De zorgaanbieders vragen meer inzicht in de landelijke inkoop van zorg om zorg voor specifieke groepen te behouden: hoe wordt dit gedaan en voor welke zorg geldt dit? De continuïteit van zorg gaat om meer dan om zorg rondom de transitiedatum. Jongeren met een langdurige behandelrelatie zijn gebaat bij behoud van de behandelaar omdat zij daarmee een vertrouwensrelatie hebben. Ik zou dan ook graag van de staatssecretaris de bevestiging horen dat de vrijeartsenkeuze in de jeugd-ggz blijft bestaan.

De voorzitter: Het doet mij genoegen te kunnen vertellen dat deze bewindspersonen zeer voorbereid naar de Kamer zijn gekomen, want zij kunnen meteen antwoorden.

Ik stel voor dat de Kamerleden maximaal twee interrupties plaatsen. Er zijn echter twee bewindspersonen, dus «choose your battles», zou ik zeggen.

Het woord is aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdrage. Wij spreken vandaag over de voorbereiding op het nieuwe jeugdstelsel. Laten we er geen doekjes om winden: het is een complexe operatie. Verschillende soorten zorgstelsels worden hierbij geïntegreerd en we gaan decentraliseren. Het gaat hierbij om de ondersteuning van en zorg voor kwetsbare kinderen en hun ouders. Ik hoop vandaag aan te tonen dat het echt nodig is dat wij vasthouden aan de datum van 1 januari 2015.

Een aantal Kamerleden heeft erop gewezen dat een parlementaire commissie niet voor niets een nogal dringend advies heeft uitgebracht over de veranderingen die in de jeugdzorg noodzakelijk zijn. Ik heb de grote ambitie om de aanbevelingen van destijds om te zetten van denken naar doen. We moeten nu echt stoppen met hierover te denken en te praten. We moeten dat omzetten naar het daadwerkelijk realiseren.

Het is goed dat het vorige kabinet een Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd heeft geïnstalleerd. Vrij snel nadat ik staatssecretaris werd, heb ik met deze commissie gesproken. De bedoeling is dat deze commissie het Rijk, het IPO en de provincies en de VNG en de gemeenten scherp houdt op het hele transitieproces. Ik heb hen daartoe ook van harte aangemoedigd.

Waar staan we nu, en welke stappen moeten we nog zetten om de transitie succesvol te laten zijn? Ik wil op dat punt een zo scherp mogelijk rapport. Dat geldt niet alleen voor het rapport dat er al is, maar ook voor de rapportages die we nog van de commissie zullen krijgen. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd heeft in haar eerste rapportage een scherp en kritisch beeld geschetst. De heer Van der Staaij zei dat het sneller moest, maar ook dat we geen ongelukken moeten maken en het zorgvuldig moeten doen. Deze algemene parafrasering klopt. Laat ik met de deur in huis vallen: ik vind het gewoon een goed rapport. Ik zal zo dadelijk aan de hand van het rapport vertellen hoe wij dit samen met gemeenten, provincies en andere partijen gaan oppakken.

Er ligt voor alle partijen een stevige ambitie. Er is brede steun voor het realiseren van deze stelselherziening binnen de gestelde termijn. Dat is ook te lezen in diverse interviews, weblogs, krantenberichten en sociale media. Er liggen grote kansen om de zorg voor kinderen en gezinnen te verbeteren. «De transitie en daarbij horende inhoudelijke transformatie zijn noodzakelijk om het huidige zieke jeugdzorgsysteem duurzaam te hervormen.» Het is een mooie uitspraak van de heer Gerritsen, die onlangs nog beschreef hoe het nu staat met de jeugdzorg. Niet alleen wordt in deze Kamer over jeugdzorg gesproken, in dit land wordt al volop aan de transformatie gewerkt, door professionals, door gemeenten en niet te vergeten de provincies. Het is uniek in ons land dat de provincies, die hun taak moeten afstoten, zo veel ondersteuning aan dit proces bieden. Zij stimuleren het en faciliteren experimenten en proeftuinen, zodat gemeenten zich kunnen inwerken in hun nieuwe taken. Ik zie ook dat gemeenten hard werken aan de voorbereiding. Kort geleden heb ik nog een overleg gevoerd met het IPO waaruit een zeer grote ambitie bleek om de taken over te dragen en een zeer grote bereid om kennis en kunde te delen. Zij zijn bereid om dat tot op het niveau van de medewerkers te doen. Zij detacheren medewerkers en doen mee aan gezamenlijke projecten. Ik vind dat wel even gezegd mag worden dat deze bestuurslaag zijn verantwoordelijkheid kent en neemt en ten volle bereid is die met de gemeenten te delen.

Ook gemeenten werken hard aan de voorbereiding. We hebben een spoorboekje opgesteld om hen daarbij te helpen. Ze willen oefenen met het opdrachtgeverschap. Gemeenten zijn ook bereid om onderling afspraken te maken over de gespecialiseerde zorg in het nieuwe zorgstelsel.

Dit is een complexe operatie. Ik heb er ook vertrouwen in dat wij het met heel hard werken kunnen halen, maar ik besef ook dat een verslapping van het tempo niet goed is voor de transformatie van de jeugdzorg die wij in dit land willen bereiken.

Mevrouw Leijten (SP): Ik ken dit soort argumenten. Daarmee wordt druk gezet op het parlement om vooral maar in te stemmen. Het parlement is er echter ook om te luisteren naar de noden en dat hebben we vandaag gedaan. Stel dat de duurzame transformatie – deze prachtige woorden zijn bedacht door mensen die willen dat het doorgaat – een big bang wordt waarbij niet voldoende rekening wordt gehouden met specialistische zorg, met het doorlopen van contracten, met mensen die werken in de jeugdzorg en met gemeenten die nog geen flauw idee hebben wat ze moeten doen en voor wie ze het moeten doen. Is er voor deze staatssecretaris dan nog een moment waarop hij een pas op de plaats maakt en zegt: ik zorg niet voor deze big bang, maar ik zorg ervoor dat ik mijn woorden waarmaak en dat het een duurzame transformatie, verandering, is?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb een aantal onderwerpen in mijn verhaal opgenomen die naar mijn mening een antwoord zijn op dit soort vragen. Ik hoop dat mevrouw Leijten mijn termijn wil afwachten. Dan kan zij daarna beoordelen of ik die woorden echt serieus neem. Ik neem de kritiek die op het proces wordt geuit serieus om ervoor te zorgen dat een en ander tot een goed einde kan worden gebracht. Precies om deze reden zijn wij dit proces in alle transparantie gestart. Wij willen het niet alleen maar een wetgevingsproces laten zijn; wij willen van denken naar doen overgaan. Het is dus hartstikke noodzakelijk om niet alleen nu, maar gedurende het hele proces telkens weer alle openheid te betrachten en ons kritisch te laten volgen en te laten bevragen, om er zo voor te zorgen dat het in goede banen kan worden geleid. Laat ik de voorzitter van de commissie citeren. Hij zegt dat uitstel ertoe kan leiden dat de vaart eruit gaat en dat wij dan na een jaar met hetzelfde probleem zitten. Dat moeten we toch niet willen.

Volgens de Transitiecommissie zijn er drie slaagfactoren en die onderschrijf ik volledig. In de eerste plaats moet de continuïteit van de zorg gewaarborgd zijn.

Mevrouw Leijten (SP): De staatssecretaris kan heel handig zeggen dat hij zijn betoog zo heeft opgebouwd dat hij alle vragen van mevrouw Leijten zal beantwoorden, maar ik heb mijn vraag nu gesteld. Stel dat al die stappen ertoe leiden dat er straks geen duurzame verandering komt maar een big bang waarbij kinderen een experimenteerartikel worden, en dat ook de mensen die in de jeugdzorg werken zeggen dat het niet goed gaat. Is het dan mogelijk dat er voor de staatssecretaris een moment is waarop hij zegt dat hij niet gaat voor een big bang, maar zijn woorden voor een duurzame verandering – hij zegt dan transformatie – waarmaakt? Die vraag heb ik gesteld en die is volgens mij heel makkelijk met ja of met nee te beantwoorden. Ik zou het gewoon prettig vinden als daar een antwoord op wordt gegeven, anders dan «wacht u mijn termijn maar af».

Staatssecretaris Van Rijn: Wij zijn het kennelijk eens over de noodzaak van deze hervorming. Kennelijk zijn wij het ook eens over de doelstellingen daarbij. Wij kunnen natuurlijk allemaal wel «wat als»-vragen gaan stellen, maar die vragen kun je bij elk proces stellen. We komen regelmatig met elkaar te spreken over de rapportage, waaruit blijkt wat wel goed gaat en wat niet goed gaat. Dan kom ik zelf tot een oordeel over de vraag of het nog steeds verantwoord is. Bij de verschillende rapportages zullen de Kamerleden ook zelf een oordeel vormen. Als wij het met z'n allen niet verantwoord vinden, ben ik de eerste die dat aan de Kamer kenbaar zal maken. Ik neem echter aan dat de Kamer, ook als ik dat niet kenbaar maak, aan de hand van de kritische rapportages die er nu zijn en die er zullen blijven komen, kan vaststellen of het nog steeds verantwoord is om dit te doen. Ik ga voor het op een verantwoorde wijze bereiken van de doelstellingen van deze operatie. Als ik het niet verantwoord vind, dan kom ik naar de Kamer terug en dan zal ik zeggen dat het niet verantwoord is. Ik hoop straks aan te tonen dat een verantwoord pad mogelijk en realistisch is.

De Transitiecommissie noemt drie slaagfactoren, die ik volledig onderschrijf. In de eerste plaats moet de continuïteit van zorg gewaarborgd zijn. In de tweede plaats moet de informatievoorziening op orde zijn. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders moeten weten waar ze aan toe zijn. In de derde plaats moet er een heldere sturing zijn van het transitieproces en moeten de belangrijkste randvoorwaarden voor de zomer bekend zijn. Laat ik eens proberen om deze factoren met de Kamer door te nemen.

Ik ga eerst in op de continuïteit van zorg. Tijdens de transitie moet de hulpverlening aan jeugdigen en ouders goed geborgd zijn. De invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2015 is geen big bang, maar een zachte landing. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders moeten de tijd krijgen om te wennen aan nieuwe verantwoordelijkheden. Deze zorgvuldige overgang moet langs drie sporen worden gerealiseerd: hoe zit het nu precies met de continuïteit van zorg voor de cliënt, hoe zit het nu met de duidelijkheid voor de jeugdhulpaanbieders en hoe zit het nu met het behoud en de overdracht van inkoopkennis? Het belangrijkste punt is natuurlijk de zorg voor de cliënt. Die staat voorop. Ik heb met de VNG afgesproken dat gemeenten gedurende het eerste jaar van het nieuwe stelsel de zorg voor bestaande cliënten blijven afnemen van de huidige zorgaanbieders. Ik ga dat ook wettelijk vastleggen, voor de cliënten die op de overgangsdatum zorg ontvangen en voor de cliënten die voor de overgangsdatum over een indicatiebesluit beschikken. Dat betekent dat de huidige aanbieders in het eerste jaar gemiddeld al voor zo'n 40% van het budget blijven leveren aan gemeenten. Dat wordt alleen al veroorzaakt door het feit dat wij de garantie geven dat er continuïteit van zorg is voor de mensen die al zorg ontvangen.

Het volgende is de duidelijkheid voor jeugdhulpaanbieders. Ik voer nog overleg met alle betrokken partijen over de vraag hoe wij tot 1 januari 2015 kunnen waarborgen dat volledig zorg wordt geboden als dat ook nu het geval is en over de vraag hoe wij omgaan met het feit dat provincies nu al moeten aankondigen dat zij vanaf 1 januari 2015 geen productieafspraken meer maken. Het is uitermate verstandig om met gemeenten te praten over de soort afspraken die in de eerste periode gemaakt kan worden. Daarbij moeten wij balanceren tussen twee punten. Wij moeten zorgen voor een zekere stabiliteit, ook in de zorginfrastructuur, om er zo voor te zorgen dat men ook na 1 januari 2015 gebruik kan maken van goede zorg. Ik heb weleens gezegd dat de wereld op 1 januari 2015 niet plotseling is veranderd. Dan zal er een bepaalde vraag naar zorg zijn, dan zal er een aanbod van zorg zijn en dan zal de wens bestaan om het zorgaanbod te vernieuwen in de richting die de commissie heeft genoemd. Ik zoek nu naar een manier waarop wij de zorg kunnen garanderen voor de cliënten die deze zorg nodig hebben en daarnaast enige zekerheid kunnen bieden aan zorgaanbieders, opdat bij de overgang kennis en kunde behouden worden. Daarbij is de term «budgetgarantie» weleens genoemd. Ik ben daarover aan het denken. Ik voel daar eigenlijk wel voor, maar ik uit mij een beetje voorzichtig over de manier waarop dat precies vormgegeven moet worden. Daarbij wil ik namelijk balanceren tussen aan de ene kant het behoud van de capaciteit en kwaliteit die wij nodig hebben in de transitie, en aan de andere kant het bieden van voldoende innovatiemogelijkheden aan de gemeenten. Daardoor houden de gemeenten immers voldoende ruimte, ook aan het begin, om die grote slag te maken.

Hierover voer ik intensief overleg met de partijen, en daar zijn we het eigenlijk al over eens. Het gaat daarbij over de precieze maatvoering bij de continuïteit van zorg, die je voor cliënten maar ook op het gebied van de infrastructuur nodig hebt. Tegelijkertijd moet je niet alleen in het eerste jaar, maar ook in de jaren daarna voldoende kunnen vernieuwen. Ik kan mij voorstellen dat een zekere mate van afspraken over het budget – hiervoor heb ik nog niet de goede term gevonden – in het eerste jaar anders kan zijn dan in het tweede jaar, en in het tweede jaar anders kan zijn dan in het derde jaar. Daarmee kunnen we een soort landingsbaan maken die niks heeft van een big bang, maar juist zorgt voor een zorgvuldige invoering, en niet alleen voor de cliënten, maar ook voor de partijen in het veld. Zoals gezegd, ben ik hierover in gesprek. Ik vind het belangrijk dat wij daar voldoende aandacht voor hebben. Ik constateer ook dat daarover zowel bij de gemeenten als door partijen in het veld intensief wordt nagedacht. Op dat punt maken wij enorm gebruik van de kennis en kunde, bijvoorbeeld van de provincies, om ons de weg te wijzen.

Het derde punt is het behoud en de overdracht van inkoopkennis. Het is ongelooflijk belangrijk dat de bestaande inkoopkennis niet verloren gaat en dat die kennis goed wordt overgedragen aan gemeenten, door samenwerking met provincies, maar ook door samenwerking met zorgverzekeraars, die nu kennis en expertise hebben op het gebied van de ggz. Met zorgverzekeraars en de VNG voer ik op dit punt overleg om te verkennen welke mogelijkheden er zijn om deze specialistische kennis over zorg en inkoop te bundelen. Ik kan mij bijvoorbeeld voorstellen dat zorgverzekeraars en gemeenten met elkaar afspreken dat zorgverzekeraars de inkoop met mandaat van de gemeenten nog een tijdje zullen gaan doen. Zo kan gebruik worden gemaakt van de inmiddels opgebouwde inkoopkennis van de zorgverzekeraars. Beiden werken dan goed samen om het inkoopproces gezamenlijk vorm te geven. Ik heb gemerkt dat zowel de VNG als de zorgverzekeraars dit, laat ik het voorzichtig zeggen, een interessante gedachte vinden. Ik ben bezig om dit samen met de VNG en de zorgverzekeraars in een aantal modellen uit te werken.

Ik meen dat wij de drie randvoorwaarden op deze punten op een aardige manier kunnen invullen.

Ik ga nu in op de informatievoorziening. Het is voor gemeenten inderdaad van belang dat zij inzicht hebben in de vraag – wat is het aantal jongeren en wat is hun specifieke zorgbehoefte? – en in de middelen. Er moet duidelijkheid zijn over de hoogte en over de verdeling van het budget. De Transitiecommissie vraagt hier ook aandacht voor.

Waar staan we nu? Het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Cebeon verrichten nu onderzoek bij aanbieders van jeugdzorg en de Bureaus Jeugdzorg voor het opstellen van een financieel verdeelmodel. Ik streef ernaar dat de gemeenten al dit voorjaar gegevens kunnen leveren over het gebruik per zorgvorm per gemeente. Dat is overigens een aanvulling op de factsheets die de gemeenten al in april 2012 hebben gekregen en die al op de website www.voordejeugd.nl beschikbaar zijn. Daarin wordt al op hoofdlijnen vermeld welke verschillende zorgvormen er nu al per gemeente zijn. Overigens kunnen gemeenten ook nu al met steun van de provincies in kaart brengen voor welke jeugdhulp zij nu zelf verantwoordelijk zijn. In veel gevallen gebeurt dat ook al.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of een en ander gaat lukken in mei. Zij doelde daarbij op de zorgvorm per gemeente en op de financiën per gemeente. Zij heeft ook gevraagd hoe het precies zit met de budgetten. Ik ga alles op alles zetten om de informatie hierover eind mei aan de gemeente ter beschikking te stellen. Het is bekend dat dit vaak wordt gedaan in de meicirculaire, die in samenwerking met Binnenlandse Zaken wordt verstuurd. Alle planning is erop gericht om deze informatie in mei aan de gemeenten te geven. Dat is overigens nog een hels karwei, niet in de laatste plaats vanwege de privacy die moet worden betracht. Wij moeten nu immers bij alle instellingen achterhalen waar de mensen die nu zorg krijgen, vandaan komen. Ik denk ook aan vragen zoals: worden de postcodes geregistreerd, hoe moet je de zorgvorm definiëren, wat moet je vertellen over de diagnoses? Ik wil daarbij scherp op de privacy letten. Ik streef ernaar dat wij de genoemde gegevens eind mei aan de gemeenten kunnen verstrekken.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Een aantal collega's heeft uit de kranten begrepen dat de gegevens op zijn vroegst pas in september beschikbaar waren. In tegenstelling tot deze berichten zegt de staatssecretaris nu toe dat deze gegevens in mei beschikbaar zijn? Ik heb expres mei gezegd omdat er inderdaad reguliere momenten zijn waarop gegevens beschikbaar worden gesteld.

Staatssecretaris Van Rijn: Ja. De opmerking van de DG van Binnenlandse Zaken was een opmerking met een bredere strekking: er komt nogal wat decentralisatie op de gemeente af; welke met elkaar samenhangende informatie moet bij de gemeente bekend zijn? Wij praten hier over de stelselherziening jeugd en wij praten over de informatie die gemeenten moeten hebben om zich voor te kunnen bereiden op die stelselherziening. De informatievoorziening aan gemeenten in brede zin, waarbij alles aan elkaar is gekoppeld, kan ook best in september plaatsvinden. Wij maken overigens een meicirculaire in 2013 en wij maken ook een meicirculaire in 2014. Ik hoop er nog veel te maken, dan kan ook nog vele jaren met de Kamer overleggen. Er moet immers steeds geactualiseerd worden. In de voorbereiding van de transitie streef ik er wel naar om die gegevens eind mei bij de gemeenten te hebben.

Mij is gevraagd hoe het zit met het macrobudget. Daar zijn een paar acties op ondernomen. Het bedrag dat wij voor de begrotingsgefinancierde jeugdzorg voor 2014 hebben opgenomen in de vastgestelde begrotingen voor 2013 van het ministerie van VWS en het ministerie van Veiligheid en Justitie, zal ook de basis zijn voor het macrobudget dat de gemeenten gaan krijgen. Voor de jeugd-ggz zullen wij de gerealiseerde uitgaven in 2012 nemen. Deze gerealiseerde uitgaven ontwikkelen zich tot 2015 met de geraamde groeivoeten. De gemeenten krijgen dus straks de beschikking over de begroting die wij met elkaar hebben vastgesteld. De budgetten zijn geïndexeerd en kennen de taakstelling die daarbij is voorzien, maar zijn wel vastgesteld op basis van de historie 2012, zodat wij daar geen discussie over krijgen. Ik heb de Algemene Rekenkamer inmiddels verzocht om voor de meicirculaire van 2013 te toetsen of is voldaan aan de rekenmethode waarover ik net vertelde. Dat wordt dus extra gecheckt door de onafhankelijke Algemene Rekenkamer, die zal bekijken of wij deze berekeningen goed maken. In 2015, het eerste jaar na de inwerkingtreding van de wet, zal het budget voor de gemeenten worden gebaseerd op de benadering van de kosten van de jeugdhulp op gemeenteniveau 2011 en 2012. Dat is de historische kant. Dan hebben we de budgetten vastgesteld zoals die historisch zijn. Hopelijk zal het onderzoek door de Algemene Rekenkamer leiden tot de conclusie dat de cijfers kloppen. Dan breken natuurlijk de discussie, de onderzoeken, het gevecht en de lobby's uit over het verdeelmodel. Daarover zullen de Kamerleden nog veel worden benaderd door heel veel gemeenten, groot, klein en middelgroot, en door koepelorganisaties. Uiteindelijk zullen wij vanaf 2016 de verdeelsleutel op meer objectieve kenmerken kunnen baseren. Cijfers op orde, gebaseerd op historische budgetten, gecontroleerd door de Algemene Rekenkamer en de historische gegevens: vervolgens gaan we aan de slag met het verdeelmodel.

Ik streef er dus naar dat gemeenten in de meicirculaire van 2013 worden geïnformeerd over de hoogte van het budget voor jeugdhulp per gemeente voor 2015. Dan kan de verdeling naar gemeenten plaatsvinden. In de meicirculaire 2014 wordt de actualiseringsslag gemaakt en kan het definitieve bedrag per gemeente bekend worden gemaakt.

Er zal vast veel te mopperen blijven over het hele systeem. Er zal nog heel veel worden uitgezocht. Dat is allemaal hartstikke moeilijk, maar ik denk dat we met dit pad de gemeenten een redelijk beeld kunnen geven, opdat zij zich kunnen voorbereiden. Dat staat nog los van alle dingen die zij zelf ook kunnen doen. Zij hoeven natuurlijk niet stil te zitten.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik stel graag nog even een vraag nog over die financiën. De staatssecretaris zei ook in zijn brief: zo veel mogelijk helderheid. Wat betekent precies «zo veel mogelijk»? In theorie kan dat heel weinig helderheid zijn. Op welke duidelijkheid mogen gemeenten rekenen?

Staatssecretaris Van Rijn: Wij maken zo goed mogelijk het historische budget per gemeente per zorgvorm bekend. Daar zal nog best discussie over mogelijk zijn in de zin van «gaat het over iemand die uit die gemeente komt of over iemand die inmiddels alweer ergens anders woont», maar daarover worden operationele afspraken gemaakt. Wij streven ernaar om dat zo goed mogelijk te doen. Het is ook een beetje afhankelijk van het onderzoek waarmee men precies komt. In elk geval komt er per zorgvorm en per gemeente duidelijkheid over hoeveel gebruik er wordt gemaakt van zorg. Daar kunnen altijd allerlei dingen tussen zitten. Bij landelijke instellingen kan over kinderen uit gezinnen die inmiddels alweer ergens wonen discussie ontstaan over de vraag wat nu eigenlijk precies de oorspronkelijke gemeente is. Ik prijs mij gelukkig op het moment dat wij aan dit soort vragen toekomen, want dan zijn wij al een heel eind op weg.

Ik kom te spreken over proces, sturing en andere randvoorwaarden. Volgens de agenda die de Kamer in maart heeft bereikt, wordt gewerkt aan een transitieplan. Dat is het spoorboekje. Daarin staan alle noodzakelijke stappen die het Rijk, de VNG en gemeenten, en het IPO moeten nemen in samenwerking met zorgverzekeraars en veldpartijen. Conform de aanbeveling van de commissie wordt in dat transitieplan ingegaan op de procesplanning, de programmastructuur, de wijze van sturing, de verantwoordelijkheidsverdeling, het implementatieprogramma, met ruimte voor experimenten en transformatie, en het informatiebeleid en de kwaliteit waarvoor ook de Transitiecommissie aandacht vraagt. Dat transitieplan wordt in het begin van april in het bestuurlijk overleg van Rijk, VNG en IPO besproken. Na vaststelling van het plan, zal ik dat onmiddellijk naar de Kamer sturen. Jeugdzorg Nederland heeft mij verzocht om op basis daarvan met mij te overleggen. Ik heb daarop inmiddels ja gezegd. De landelijke veldpartijen worden intensief betrokken bij de transitie en de transformatie. Ik spreek op bestuurlijk niveau regelmatig met alle bij de stelselwijziging betrokken partijen. Ik hoop begin april dat transitieplan te kunnen vaststellen in overleg met partijen en dat per ommegaande naar de Kamer te kunnen sturen.

Het wetsvoorstel wordt nu gereed gemaakt voor behandeling door de Raad van State. Ik hoop dat nog in april naar de Raad van State te kunnen sturen. Als de Raad van State een beetje wil meewerken, dan lukt het om het wetsvoorstel nog voor het zomerreces bij de Kamer in te dienen. Ik heb weleens gezegd dat ik probeer om het wat het tempo in het wetgevingsproces betreft niet aan mij te laten liggen. Ik ben uiteraard afhankelijk van de agendering van de Kamer, maar uit de bijdragen die ik heb gehoord, maak ik op dat het niet aan de Kamer zal liggen. Als ik er voor het zomerreces in slaag om het wetsvoorstel in te dienen, dan hoop ik ook op een snelle en adequate behandeling in beide Kamers van de Staten-Generaal. Wij kunnen dat op die manier gaan doorvoeren.

Er is gevraagd om welk wetsvoorstel het gaat. Dat betreft het wetsvoorstel na uitgebreide consultaties waarbij ik hoop dat de kritiek, die is toegespitst op «te weinig beleidsvrijheid voor gemeenten», dan gepareerd is zodat er een nieuw wetsvoorstel ligt waarin is rekening gehouden met wat alle partijen, niet alleen gemeenten maar ook veldpartijen, hebben gezegd. Dat is dan verwerkt in dat wetsvoorstel. Het is dan uiteraard aan de Kamer om te beoordelen wat dat voor het wetsvoorstel betekent.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik stel toch nog even een vraag over het transitieproces, het spoorboekje. Ik ben blij te horen dat dat plan vrij snel naar de Kamer wordt gestuurd, in april. Staat in het transitieplan wat uiteindelijk de resultaten moeten zijn op 1 januari 2015? Wij werken langzaam naar die datum toe. Zijn de doelstellingen daarin meetbaar voor de Kamer? Krijgen wij een voortgangsrapportage op basis van dat transitieplan? Ik ga ervan uit dat er verschillende fasen zijn naar 1 januari 2015. Weten we ook wat wij op 1 januari 2015 kunnen verwachten aan meetbare resultaten?

Staatssecretaris Van Rijn: Het korte antwoord is ja. Het langere antwoord is als volgt. Natuurlijk zullen wij zo goed mogelijk proberen te omschrijven waar wij naartoe werken, want anders kun je ook geen transitieplan maken, met alle stappen daartussen. Ik stel mij inderdaad voor dat wij de Kamer regelmatig op de hoogte houden van de voortgang van het transitieplan. Ik had mij dat al bedacht. Als ik dat niet zelf bedenk, dan had de Kamer het wel voor mij bedacht.

Mevrouw Bergkamp (D66): Dank.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom nu toe aan specifieke vragen. Mevrouw Keijzer vroeg mij heel gedetailleerd wanneer ik voor het laatste had gesproken met VNG en IPO over het transitieplan en wanneer het volgende gesprek zou zijn. Op 30 januari was het laatste bestuurlijk overleg. Op 3 april vindt het volgende overleg plaats. Ik heb net gezegd wat dan onder andere op de agenda staat. Ik heb ook al antwoord gegeven op de vraag welk wetsvoorstel de Tweede Kamer straks te zien krijgt. De Kamer krijgt natuurlijk altijd de meest juiste en actuele wet te zien. Die is dan stevig aangepast op grond van wat in de consultatieronden aan de orde is geweest. Mevrouw Keijzer heeft ook een aantal vragen gesteld over de continuïteit van zorg. Ik heb daarop antwoord gegeven.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik mis een antwoord op de vraag hoe de continuïteit van de zwaardere psychiatrische zorg geregeld wordt.

Staatssecretaris Van Rijn: Als er al een zorgplan is, dan kan dat gewoon worden afgemaakt. Als er al een indicatie is, dan kan daarmee ook rekening worden gehouden. Dat heb ik ook zo gezegd.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik doel op de borging van de expertise van de zware psychiatrische jeugdzorg en de landelijke overkoepelende instellingen zoals die voor eetstoornissen.

Staatssecretaris Van Rijn: Collega Teeven en ik zijn daarover nog indringend aan de praat met VNG en IPO. Wij hebben in het laatste bestuurlijke overleg tegen elkaar gezegd dat wij wel kunnen wachten op een voorstel van gemeenten voor samenwerking en het organiseren van regionale zorg, maar dat wij beter ook op dat punt versnelling kunnen aanbrengen door aan te geven welke zorg lokaal, welke zorg regionaal en welke zorg landelijk moet worden geregeld. Dat gebeurt juist met het oog op die specialistische zorg. Soms is het noodzakelijk om daarover van tevoren afspraken te maken. VNG en IPO vonden dat een heel handig en pragmatisch voorstel. Zij zijn het ermee eens dat er niet moet worden gewacht tot september maar dat met elkaar geprobeerd moet worden om daarover voor de zomer afspraken te maken. Ik had al aangegeven dat we proberen om tussen verzekeraars en gemeenten afspraken te maken over het behoud van de inkoopexpertise.

Mevrouw Ypma dringt er ook op aan om vaart te maken. Zij vroeg mij in relatie tot het stoplichtsysteem wat de stand van zaken is bij de gemeenten zodat dat helder wordt voor iedereen en er tijdig kan worden bijgestuurd in de loop naar 2015. Ik ben daarvan een groot voorstander. Ik heb in het overleg met de Transitiecommissie gevraagd om een voorstel te doen zodat iedereen kan zien waar gemeenten nu staan, wat rood, groen en oranje is. Wij kunnen dan leren van de groenen, bijstellen op rood en waarschuwen bij oranje. Ik wacht de voorstellen van de Transitiecommissie af, maar ik ben daar een groot voorstander van. Mevrouw Ypma vroeg mij ook om tussentijds ruimte te maken voor experimenten. Daar ben ik ook voor. Er wordt natuurlijk al veel geëxperimenteerd, maar als er heel goede voorstellen zijn van zorgverzekeraars, gemeenten en zorgaanbieders, dan zie ik die met een positieve grondhouding tegemoet.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Ik stel hierover een aanvullende vraag. Die betreft de experimenteerruimte en de sturing op het transitieproces. Dat stoplichtmodel mag niet alleen gaan over welke gegevens wanneer ergens moeten zijn en of er een visiedocument ligt. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris de sturing op dat proces ziet ten aanzien van die transformatie.

Staatssecretaris Van Rijn: Er zijn transitiemanagers aangesteld in veel gemeenten om kennis en kunde met elkaar te delen. Wij gaan samen met de VNG ook bijeenkomsten organiseren om ervaringen van koplopers met iedereen te delen. De provincies hebben mij onlangs aangeboden om proeftuinen op te zetten waarin gemeenten kunnen werken op hun nieuwe taken. Zeeland, Noord-Brabant, Utrecht, Overijssel, Amsterdam, Rotterdam en Friesland zijn goede voorbeelden die wij breed gaan verspreiden samen met het kennisinstituut van het Nederlands Jeugdinstituut en de VNG.

De vragen van mevrouw Bergkamp over privacy en continuïteit van zorg heb ik denk ik al beantwoord in mijn algemene antwoord. Als zij daarover nadere vragen heeft, dan hoor ik die in mijn volgende termijn.

Mevrouw Van der Burg heeft mij gevraagd hoe het zit met die outcome-criteria. Zij roert daarmee een belangrijk punt aan. Elke sector van de zorg, ongeacht of die in de cure, de care of de jeugdzorg zit, worstelt met de vraag hoe zo transparant mogelijk kan worden omgegaan met de outcome. Misschien gebeurt dat op het gebied van de jeugdzorg nog wel in het bijzonder. Dat is misschien ook moeilijker omdat bij het realiseren van outcome bij jeugdzorg tal van factoren een rol spelen. Dat betreft niet alleen de interventie, maar ook hoe het precies gaat in het gezin en of er andere problemen zijn rondom de schuldhulpverlening. De relatie tussen de interventie van de jeugdhulp en de outcome is misschien wat moeilijker te leggen maar het is wel ongelooflijk belangrijk om daarin forse stappen te zetten, zeker op het moment dat de transformatie plaatsvindt en gemeenten moeten gaan inkopen. Dan moeten zij weten wat goede behandelingen en goede instellingen zijn. Mag ik het nog ietsje simpeler zeggen? Als wij aan de ene kant tegen de sector zeggen dat wij bereid zijn om waarborgen in te stellen voor de zorg van cliënten en voor de infrastructuur gedurende de transitie, dan mag aan de andere kant van de sector gevraagd worden welke zorg effectief is. Vooral de gemeenten willen dat weten. Ik ben er voorstander van om in de richting van 1 januari 2014 een groep experts bij elkaar te halen zodat die outcome-criteria harder kunnen worden neergezet en tegen de instellingen gezegd kan worden: hiermee moet gewerkt worden. Op die titel kunnen de kwaliteit en de effectiviteit van de jeugdzorg beter worden gemeten. Ik ben daar voorstander van. Ik hou een slag om de arm wat de wetenschappelijke kant betreft. Ik weet dat er veel discussie is over de wijze waarop die outcome gemeten kan worden. Er loopt al een aantal onderzoeken op dit punt. Ik neem de suggestie van mevrouw Van der Burg graag over om op die manier een club in te richten om dat echt een slag verder te brengen zodat wij op 1 januari 2014 een grote stap kunnen hebben gezet.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dit is voor mijn fractie een buitengewoon belangrijk punt. Ik ben daarom blij met deze toezegging. Ik ga ervan uit dat de instellingen inzicht geven in hun outcome-criteria richting 1 januari 2014. Die gemeenten moeten gaan inkopen en daarom hebben zij informatie nodig want anders is het mosterd na de maaltijd. Ik bied de staatssecretaris zo dadelijk een rapport aan, via de voorzitter, dat er al sinds 2006 ligt. Daarin wordt een lang verhaal geschetst over de outcome-criteria die door de koplopers worden gebruikt. Ik denk dat dat een goede basis vormt en dat daaruit blijkt dat wij nu echt moeten doordrukken om dit voor elkaar te krijgen. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging. Ik zal dit zeer scherp volgen.

Staatssecretaris Van Rijn: Laat ik nog een ander punt toevoegen. Juist in deze hele transformatie, waarbij wij veel van gemeenten en instellingen zullen moeten gaan vragen, lijkt het mij dat de sector zelf er ongelooflijk veel belang bij heeft om effectiviteit en kwaliteit van de jeugdzorg op een ander plan te brengen. Dat geldt niet alleen voor de inkoopfunctie. Ook voor cliënten en hun verwanten moet duidelijk worden wat de toegevoegde waarde van de jeugdzorg is. Die moet transparanter en zichtbaarder worden zodat de kwaliteit van de jeugdzorg substantieel kan worden vergroot. Dat is natuurlijk ook het doel van deze operatie is.

Ik kom ten slotte te spreken over de vrije artsenkeuze, naar aanleiding van een vraag van mevrouw Voortman. In het wetsvoorstel staat dat gemeenten, voorzover redelijkerwijs noodzakelijk, keuzevrijheid gaan bieden. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt dus bij de gemeenten. Ik ben nog met gemeenten in gesprek over de wijze waarop zij vorm gaan geven aan die vrije artsenkeuze. Aan de ene kant moet de toegang zo vrij mogelijk zijn en aan de andere kant moeten gemeenten, als inkopers van zorg, iets te zeggen hebben over het verwijsgedrag van huisartsen en specialisten. Iemand die problemen heeft, kan nog gewoon naar de huisarts. Die kan ook gewoon verwijzen. Het lijkt mij goed dat als extra element een gestructureerd overleg, bijvoorbeeld tussen gemeenten en eerstelijnszorg, plaatsvindt zodat kennis en kunde over en weer worden overgedragen. Ik vind het bijvoorbeeld belangrijk dat de huisarts kan verwijzen naar een specialist maar ook veel meer te weten komt van wat er op gemeentelijk niveau allemaal wordt gedaan aan jeugdhulp en jeugdhulpverlening zodat hij daarnaar kan verwijzen. De huisarts krijgt er dan als het ware een instrument bij. Gemeenten en eerstelijnszorg moeten in het belang van de jeugdige meer afspraken maken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het is mij toch niet helemaal helder. De staatssecretaris zei eerst dat gemeenten erover gaan, maar hij geeft ook aan dat de huisarts hierin een belangrijke rol speelt. De huisarts heeft ook de bevoegdheid om te verwijzen. Het is altijd goed als huisartsen meer kennis krijgen over wat er allemaal beschikbaar is, maar de vrije artsenkeuze, de keuze van de patiënt voor een specifieke zorgverlener, moet voorop blijven staan. Erkent de staatssecretaris dat?

Staatssecretaris Van Rijn: Het gaat hier niet om de individuele relatie tussen arts en patiënt. Die blijft natuurlijk gewoon intact. Laat ik een voorbeeld geven in de curatieve zorg. Daarin is er vrije toegang tot de huisarts. De huisarts kan doorverwijzen naar wie hij wil. Toch ontstaat er soms discussie tussen huisartsen en zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar zegt dan: hoe kan het nu dat de ene huisarts meer verwijst naar een specialist dan de andere huisarts en ook een ander farmacologisch beleid voert? Daarover komt dan een gesprek zodat men weet wat men elkaar heeft. Ik wil dat de huisarts als eerstelijnsarts veel meer weet over wat er aan gemeentelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp beschikbaar is zodat hij daarvan gebruik kan maken, als uitbreiding van zijn of haar instrumentenkist. De gemeente kan met de huisarts afspraken maken over de informatie die nodig is om de jeugdige en zijn ouders te helpen. Die vrije artsenkeuze staat gewoon vast.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Wordt die informatie gezien in het kader van «meer informatie voor de huisartsen» of mogen gemeenten huisartsen ook gaan aanspreken op hun verwijsbeleid? Dat lijkt mij namelijk geen wenselijke ontwikkeling. Waar zit de scheidslijn tussen het informeren en delen van kennis en het opleggen door gemeenten naar wie de huisarts moet verwijzen?

Staatssecretaris Van Rijn: Net als in alle andere vormen van de zorg is er een relatie tussen de huisarts en de patiënt. Er is dus niemand die zegt naar wie de huisarts moet verwijzen. De huisarts heeft zijn eigen verantwoordelijkheid en verwijst naar degene die naar zijn of haar mening het meest geschikt is. Ik wil wel dat het gesprek tussen gemeenten en eerstelijnszorg breder op gang komt. Er is namelijk niet alleen maar een medische kant, maar ook een andere kant. We willen de jeugdzorg voor grotere groepen in een eerder stadium toegankelijk maken. De huisarts speelt daarbij een grote rol. De Landelijke Vereniging Georganiseerde eerste lijn (LVG) heeft aangegeven graag met mij in gesprek te gaan over de ontwikkelingen rond de jeugdzorg omdat zij zien dat zij daarin een belangrijke rol hebben te spelen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben een beetje in verwarring. Ik aarzel om een halleluja-sms te sturen naar mevrouw Bruins Slot die bij de CDA-fractie het onderwerp «vrije artsenkeuze» doet. Zij heeft daarover ook een blog geschreven op artsen.net. Daarin is te lezen dat de plannen van dit kabinet om de restitutiepolis in artikel 13 Zorgverzekeringswet af te schaffen heel slecht zijn. De staatssecretaris zegt nu dat het van het grootste belang is dat een arts vrij kan doorverwijzen en dat juist bij een doorverwijzing naar een specialist die vrije keuze zo belangrijk is. Het is dan heel fijn als iemand de rekening kan indienen bij de zorgverzekeraar. Hoe verhouden die twee punten zich tot elkaar? Of ik snap het niet – dat kan natuurlijk – of zaken sluiten niet helemaal op elkaar aan.

Staatssecretaris Van Rijn: Nu dreigt het gevaar dat ik het niet snap. Iemand komt bij de huisarts met een probleem. Dan zijn er een aantal mogelijkheden. De huisarts constateert dat er een medisch probleem is en gebruikt daarvoor zijn medische-instrumentenkist. Hij kan ook constateren dat er meer aan de hand is en dan is er een mogelijkheid om naar de jeugdzorg te verwijzen. Daar kan vervolgens beoordeeld worden wat er verder kan gebeuren. Het is van groot belang dat niet alleen het gesprek tussen huisartsen en zorgverzekeraars wordt gevoerd over het verwijsgedrag en wat daarvan te leren is van beide kanten, maar ook dat het gesprek wordt gevoerd tussen huisartsen en gemeenten. Dat lijkt mij heel goed. Het medisch circuit en het jeugdhulpverleningscircuit hebben met elkaar te maken. De parlementaire onderzoekscommissie die de jeugdzorg heeft onderzocht, heeft geconstateerd dat jongeren misschien wel te snel het medische circuit ingaan terwijl zij preventief geholpen zouden kunnen zijn in het jeugdhulpcircuit. Ik zou dat een erg goede zaak vinden.

Mevrouw Keijzer (CDA): Stel dat iemand met zijn kind wel naar de medisch specialist moet. Wat dan?

Staatssecretaris Van Rijn: Dan gebeurt dat.

Mevrouw Keijzer (CDA): Wordt dan de rekening vergoed, ook als iemand wordt doorverwezen naar een hulpverlener waarmee de zorgverzekeraar geen contract heeft? Ik heb het nu over 2015. Ik weet hoe het nu werkt, maar hoe werkt het straks als de wet gewijzigd is conform de plannen van minister Schippers?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik stel voor om de plannen van minister Schippers over restitutie met haar te bespreken. Die zijn nu niet aan de orde. Nu is de vraag aan de orde of het goed zou zijn als de huisarts naast de medische-instrumentenkist, met alle discussie daaromheen, ook de mogelijkheid zou krijgen van verwijzing naar de jeugdhulp. Als dat gebeurt, waar ik voorstander van ben, dan is het goed om gemeenten in staat te stellen om met de eerste lijn in de gemeenten te overleggen over hoe dat gaat en wat men van elkaar kan leren. Kennis en kunde kunnen dan verder worden vergroot.

Mevrouw Leijten (SP): Volgens mij laten deze goede vraag van mevrouw Voortman en het antwoord van de staatssecretaris zien wat het probleem is: het recht op zorg verdwijnt op het moment dat er op deze manier gedecentraliseerd wordt. Stel dat je met je kind bij de huisarts komt. Je bent al in het hele jeugdhulpverleningstraject geweest en je loopt tegen alle muren op. De huisarts zegt: ik vind dat het kind getoetst moet worden bij een kliniek voor specialistische jeugdpsychiatrie. Als de gemeente daar dan geen zorg heeft ingekocht, beslist dan de gemeente of zo'n kind daar getest wordt of toch de huisarts?

Staatssecretaris Van Rijn: De vraag stellen, is hem beantwoorden: de huisarts.

Mevrouw Leijten (SP): Dat is een mooi antwoord. Daar zullen wij de staatssecretaris aan houden.

Staatssecretaris Van Rijn: Daarmee kom ik aan het einde van mijn termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had nog een vraag gesteld over de landelijk werkende instellingen. Hoe denkt de staatssecretaris daarmee om te gaan?

De voorzitter: Wij verzamelen even de vragen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb gevraagd hoe het staat met de nieuwe toetreders. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik mijn motie daarover aangehouden.

Staatssecretaris Van Rijn: Staatssecretaris Teeven beantwoordt de vraag over de landelijk werkende instellingen. Wat betreft de nieuwe toetreders heb ik met de zorgkantoren gesproken en aandacht gevraagd voor dit punt. Zij hebben hun inkoopgids al aangepast. Ik volg dat zeer sterk. Wij hebben het natuurlijk over een overgangsvraagstuk. Aan de ene kant willen we enige stabiliteit brengen in de continuïteit van zorg en instellingsculturen. Aan de andere kant willen wij dat er met name aan de transformatiekant met aanbieders wordt gewerkt. Ik heb hiervoor aandacht gevraagd. Dat heeft geleid tot een aanpassing van de nieuwe inkoopgids. De zorgkantoren zullen moeten bewijzen dat zij met name in de transformatie oog hebben voor nieuwe zorgaanbieders. Het is misschien ook goed om in de hele voortgang van het transitieproces periodiek met elkaar van gedachten te wisselen.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ook ik dank de leden voor hun inbreng. Ik zal mij richten op de onderdelen waarvoor ik primair verantwoordelijk ben. Wij hebben overigens op 3 december 2012 gesproken over de begroting van het jeugdstelsel. Toen heb ik veel steun gehoord voor de ingezette lijn, ook met betrekking tot de transitie. Die steun kreeg ik overigens ook van de SP-fractie. Op de toen geschetste lijn voor jeugdbescherming en jeugdreclassering is instemmend gereageerd.

De Transitiecommissie richt zich in haar rapportage vooral op de landelijke kaders maar gaat ook in op een aantal thema's die raken aan de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Ik maak daarom een paar opmerkingen over de certificering, de bovenlokale samenwerking van gemeenten, de continuïteit van zorg op dat terrein en de plannen voor de komende tijd om gemeenten te ondersteunen.

Jeugdbescherming en jeugdreclassering zullen vanaf 1 januari 2015 alleen nog door gecertificeerde instellingen verzorgd kunnen worden. Eind september 2013 zullen de nieuwe kaders bekend worden gemaakt. Aspirant-aanbieders kunnen dan vanaf 1 oktober 2013 het certificeringstraject starten. Dat zal ongeveer drie tot negen maanden beslaan. Tussen september 2013 en januari 2015 is er voldoende tijd om gecertificeerd te raken. Zo'n certificaat zal ongeveer vijf jaar geldig zijn. Gemeenten en aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn nauw betrokken bij dat certificeringsproces.

Gemeenten zullen vooral bij jeugdbescherming en jeugdreclassering op bovenlokaal niveau moeten samenwerken om te voorzien in een toereikend aanbod. Gemeenten zijn bezig met dat proces. Zowel de staatssecretaris van VWS en ik als de VNG willen dat er in mei duidelijkheid is op welke schaal er zal worden samengewerkt tussen de gemeenten zodat duidelijk is op welke schaal en op welk onderdeel van de jeugdhulp met elkaar wordt samengewerkt. Collega Plasterk heeft deze commissie op 17 februari al geïnformeerd over de schaalvergroting. Hij heeft vorige week ook een brief aan de gemeenten en de Kamer gestuurd. Mevrouw Voortman heeft gevraagd naar de coördinerende rol van minister Plasterk. Hij vervult die wel. Mijn collega van VWS heeft net al gesproken over de inkoop van zorg. Ik maak mij nog zorgen over de snelheid van samenwerking bij sommige gemeenten met name op het punt van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. In het laatste overleg van de Kamer is gevraagd hoe een en ander geregeld is op 31 januari. Mijn collega en ik hebben gesproken met de VNG en het IPO. Toen hebben wij aangegeven dat het juist voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, maar ook voor andere jeugdhulpvormen, heel belangrijk is dat er snel duidelijkheid ontstaat. Wij hopen dat daarop vanuit de VNG voldoende druk wordt gezet.

Er is net gezegd dat onder Rutte I helemaal niets is gedaan aan de transitie van de jeugdzorg. Dat is niet helemaal juist. Er is geld ter beschikking gesteld aan de gemeenten in het kader van de zogenaamde «vliegwielprojecten». Daar is ook geld van mijn ministerie naartoe gegaan. Die hebben ook effect. Met name in de regio Amsterdam is gerapporteerd over de effecten. Er is een behoorlijke daling te zien in de ondertoezichtstellingen, juist in de jaren 2011 en 2012. De ondertoezichtstellingen duren korter. In Amsterdam lopen die terug met 6,5%. Er zijn minder uithuisplaatsingen en ook het ziekteverzuim in de jeugdzorg loopt terug. Men heeft extra geld gekregen om in dat nieuwe kader te kunnen werken. Het vrijwillige kader en het gedwongen kader werken intensief samen waarbij de professionals in beide kaders elkaar beïnvloeden. Dat ressorteert effect. Mijn collega en ik zijn daar buitengewoon blij om. Wij zijn samen op werkbezoek geweest in Rotterdam en Amsterdam. Daar zijn heel concrete projecten bezig, waarbij één gezin te maken krijgt met één hulpkader en er direct gecommuniceerd wordt met het gezin. Dat gaat echt goed. Voor de Transitiecommissie zou het goed zijn om eens langs te gaan in Amsterdam om te zien hoe die vliegwielprojecten uitwerken. Dat geeft hoop, zo zeg ik in de richting van de vertegenwoordigers van de PVV-fractie. Niet meteen uitstellen want het gaat best redelijk en er worden stappen gezet.

De heer Voordewind vraagt naar de eigenkrachtconferenties. De heer Voordewind weet dat er al heel lang een wetsvoorstel Wijziging kinderbeschermingsmaatregelen bij de Eerste Kamer ligt. Ik zit te wachten op de voortgang in de Senaat. De bedoeling is om het hele wetsvoorstel in ieder geval op 1 januari 2015 te laten ingaan. De datum van 1 januari 2014 is wat ambitieus als ik kijk naar het proces in de Senaat, maar 1 januari 2015 moet mogelijk zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Deze discussie hebben wij eerder gevoerd met de staatssecretaris. Toen heeft de Kamer duidelijk uitgesproken dat het amendement op 1 januari 2014 moest worden doorgevoerd. De staatssecretaris hoeft niet wachten tot de behandeling in de Eerste Kamer klaar is. Ik weet dat hij de wens heeft om een en ander gelijk te doen, maar de wens van de Kamer was nu juist om het per 1 januari 2014 in te voeren. Ik ben dus zwaar teleurgesteld. Ik beraad mij op een manier om de druk op te voeren.

Staatssecretaris Teeven: Het heeft echt grote voordelen om het tegelijkertijd te doen. Ik begrijp de teleurstelling bij de heer Voordewind wel een beetje, maar ik denk dat hij ook wel inziet dat het grote voordelen heeft om de wet en het amendement in één keer van kracht te laten worden.

De heer Voordewind heeft ook vragen gesteld over de landelijk werkende instellingen. Gemeenten kunnen meerdere gecertificeerde aanbieders contracteren. Daaronder vallen ook de landelijk werkende instellingen. Mochten gemeentes niet hebben gecontracteerd, dan kunnen ouders dat doen via het pgb. Dan kunnen zij bijvoorbeeld ook terecht bij de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (SGJ). Mijn collega en ik zien zeker een rol voor de landelijk werkende instellingen. Het is ook nadrukkelijk meegenomen, zeker bij de jeugdbescherming en de jeugdzorg. Wij willen dat die rol voor de landelijk werkende instellingen wordt gecontinueerd.

Er is gevraagd of zich nieuwe zorgaanbieders hebben gemeld. Tot nu toe heeft Reclassering Nederland zich gemeld om taken te vervullen op het terrein van de jeugdreclassering. Dat certificeren zal nog moeten plaatsvinden. Tot zover de vragen die aan mij zijn gesteld.

De voorzitter: Wij hebben gelukkig tijd voor een tweede termijn. Ik bepaal de spreektijd voor de leden in tweede termijn op één minuut.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik vind één minuut wat kort. Ik vraag u dan ook om daarmee iets ruimer om te gaan. Ik heb twee punten, over het geld en de wet. Als ik het goed heb begrepen – ik hoor dit graag duidelijk want het is voor mij een reden om al dan niet een VAO aan te vragen om een motie in te dienen – wordt uitgegaan van 2012 geïndiceerd door taakstellingen. Komt dat verdeelmodel pas in de meicirculaire 2014 terecht? Dan kunnen mensen zo rond de zomervakantie gaan rekenen.

Klopt het dat pas ruim na de zomervakantie van dit jaar wetgeving in de Tweede Kamer wordt besproken? Als dat klopt, dan redden gemeentes het gewoon niet. Wij zijn dan wel klaar voor 1 januari 2014, maar gemeenten moeten dan nog gaan inkopen, aanbesteden, kwaliteitscriteria formuleren, enzovoort. Ik vraag mij echt af of het niet verstandiger is om de inwerkingtreding uit te stellen.

Mijn laatste opmerking is een hartenkreet. Wordt het niet eens tijd om de herindelingsdiscussie uit dit dossier te halen? Het frustreert gemeenten enorm. Zij zijn bezig met de grenzen van hun gemeenten in plaats van met jongeren.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Het was één grote procedurevergadering. Ik hoor met veel oprechtheid het inspanningsverhaal van de staatssecretaris. Er ontbreekt daarin naar mijn mening nog steeds een stuk concreetheid. Ik zie nog veel verschil tussen het verhaal en de werkelijkheid. Ik ben blij met een aantal toezeggingen. Gelet op de tijd zal ik die niet herhalen. Ik concentreer mij op drie punten. Wij hebben gesproken over het transitieplan dat er in april gaat komen. Dat biedt duidelijkheid in de weg naar 1 januari. Ik zie ook graag een transformatieplan. Ik wil ook die concreetheid, niet alleen over de procedures, maar ook over de inhoud. Wij hebben het uiteindelijk over een verbeterde jeugdzorg.

De staatssecretaris zegt na te denken over privacy. Dat vind ik te vaag. Wat gaat de staatssecretaris doen om de privacy te waarborgen?

Ik heb begrepen dat de Transitiecommissie in juni met een tweede rapportage komt, een tweede voortgangsrapportage. Ik vind die rapportage belangrijk. Die moet echt een verbetering zijn. Dat is voor mij een volgend ankerpunt.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Voorzitter. Er moet nog ontzettend veel gebeuren, maar de Transitiecommissie noch de staatssecretarissen zegt dat het niet kan. Men moet daarom niet pleiten voor uitstel, maar de mouwen opstropen en aan de slag gaan. Kijkend naar de antwoorden van de staatssecretarissen en de aanbevelingen van de Transitiecommissie moeten wij dat gewoon doen. Wij moeten niet blijven zitten met allerlei uitstelmomenten, of dat nu een halfjaar of een jaar zou zijn. Dat leidt af van waar het werkelijk om gaat. Wij willen die kinderen gewoon beter helpen met een betere en minder versnipperde jeugdzorg dan nu. Ik roep de staatssecretarissen en het veld op om de vaart die erin zit, blijkens hun beantwoording, erin te houden.

Ik heb nog één nadrukkelijke hartenkreet. Die sluit aan bij wat mevrouw Bergkamp aangeeft. Het gaat niet om het afvinken van een lijstje in een transitieproces, maar om het beter vormgeven van die verbeterde, minder versnipperde jeugdzorg. In het volgende transitieverslag zou ik graag een beschrijving zien van die experimenten. Ik wijs op wat er in Flevoland en Leeuwarden gebeurt. Dat zijn goede voorbeelden van de kant die wij graag op willen gaan. In het volgende verslag zie ik daarvoor graag meer aandacht.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben erg blij om te horen dat de PvdA-fractie ook zorgen heeft over de concreetheid van de transformatie. Is mijn collega van de PvdA-fractie het met mij eens dat het goed zou zijn om naast een transitieplan een transformatieplan te hebben? Ik vind experimenten heel mooi, maar we groeien ergens naartoe. Ik vind het belangrijk om te weten wat we op 1 januari zullen hebben en of we daarmee dan tevreden zijn.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Dat ben ik met D66 eens. De transformatie is een onderdeel van het transitieplan.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. De eerste rapportage van de Transitiecommissie was alarmerend. Wij moeten concluderen, nu wij over de helft van de voorbereidingstijd zijn, dat er in de afgelopen periode eigenlijk maar met 30 km/u gesukkeld is op een weg waar allang met 130 km/u had mogen worden gereden. Wij kunnen nu twee dingen doen: de boel uitstellen en langer de tijd nemen of met 280 km/u gaan scheuren. In dat laatste geval beland je ergens in een vangrail. De twee staatssecretarissen rijden voorin maar achterin, op de kop, in de gordeltjes, hangen dan twee huilende kinderen. Ik roep de Kamer op om dit in te zien. Er moet een normaal invoeringstraject zijn, met een normale snelheid, die behapbaar is, zodat niet de kinderen de pineut zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben blij met de geruststellende antwoorden van de beide staatssecretarissen. Ik begrijp dat wij begin april dat spoorboekje krijgen. Ik vind het alleen jammer dat na de uitgebreide rapportage van de commissie de staatssecretaris niet in een brief van 28 februari dit verhaal al had kunnen neerzetten. Dan hadden wij dit debat misschien niet hoeven voeren. Het ging om duidelijkheid over waar wij stonden. De noodklok was geluid. De brief van 28 februari gaf geen duidelijkheid over hoe er verder moest worden gegaan. Dat had een debat kunnen schelen. Ik ben blij dat dat transitieplan begin april komt. Ik begrijp dat daarin zal staan wie waarvoor precies verantwoordelijk wordt. Inhoudelijk wordt daarover het een en ander verteld.

In relatie tot die landelijk werkende instellingen zegt de staatssecretaris dat dat via de pgb's zou kunnen. Het is echter een hels karwei om dat te doen. Ook voor de organisatie is het een hele klus om dat op individueel niveau te doen. Ik hoop echt dat de staatssecretaris mogelijkheden ziet, niet alleen voor de SGJ, maar ook voor de andere landelijk werkende instellingen om daarvoor een regeling te treffen, zoals dat ook bij de jeugdzorg gebeurde toen zij naar de provincies gingen.

Ik kom nog terug op «eigen kracht». Daarover heeft de Kamer zich duidelijk uitgesproken. De staatssecretaris is nog niet van mij af wat dat betreft.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretarissen voor hun beantwoording. Verantwoord vaart maken; dat is de toon die ik proef in de antwoorden van de staatssecretarissen. Die spreekt mij zeer aan. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die benadering vertrouwenwekkend vindt. Het is een enorme uitdaging, maar de inzet die nu aan de dag wordt gelegd is goed. Ik stel nog één vraag, eigenlijk spiegelbeeldig aan de vraag van mevrouw Bergkamp, over de privacy. Kan de privacy niet een beletsel zijn om op korte termijn de informatie op tafel te krijgen die voor gemeenten van belang is? Ik snap het punt van mevrouw Bergkamp. Bij eerdere processen is gebleken dat er wetten en regeltjes in de weg kunnen staan om vroegtijdig helderheid te krijgen. Ik krijg graag nog een reactie daarop van de staatssecretaris.

De heer Voordewind sprak over landelijk werkende instellingen. Ik onderstreep graag het punt van die keuzevrijheid voor identiteitsgebonden zorg. Dat is voor ons een belangrijk aandachtspunt bij die decentralisatie.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretarissen voor hun beantwoording maar ook voor de toezeggingen waar ik om had gevraagd. Zeker de drie toezeggingen over de informatievoorziening zijn buitengewoon belangrijk.

Ik kom nog even terug op het punt van de balans tussen het geven van zekerheid aan bestaande instellingen en het tegemoet treden van nieuwe toetreders. De staatssecretarissen geven zelf aan dat zij daar nog naar zoeken. Die nieuwe toetreders mogen niet omliggen voordat wij überhaupt aan een transformatie toe zijn. In dit verband zijn de outcome-criteria van belang. Het is niet de bedoeling dat op 1 januari 2014 de outcome-criteria op tafel liggen maar ze nog wel moeten worden ingevuld door de jeugdhulpaanbieders. Dat is veel te laat. De gemeenten moeten een kader hebben. Zij moeten weten wie goede, effectieve zorg leveren voor een goede prijs. Wij moeten niet de situatie hebben dat er alleen op prijs of zelfs blind wordt ingekocht. Ik krijg daarover graag nog duidelijkheid.

Wat is de positie van de VNG in het garanderen van de landelijke expertise? Wij willen geen knip in het stelsel. In het verleden heb ik gevraagd hoe de VNG die handschoen oppakt. Kunnen de staatssecretarissen daarop ingaan?

Mevrouw Leijten (SP): Voorzitter. Bij mijn eerste interruptie mocht ik de staatssecretaris geen «stel dat»-vragen voorleggen. Ik moest luisteren naar zijn verder betoog. Ik heb echter geen antwoord gehad op mijn vragen. Hij kon zich «heel goed voorstellen dat ...». Hij gaat ook «indringend spreken met ...». Bovendien gaat hij «in de toekomst kennis bundelen van ...». Bij mij kriebelt dat een beetje. Ik kan mij namelijk zo veel voorstellen, maar dat eindigt eigenlijk steeds weer bij de vraag «wat als?». Daarop heb ik nog steeds geen antwoord. De staatssecretaris kan zeggen dat het een transitie is, een transformatie, een zachte landing. Dat kan allemaal, maar het gaat hier wel over kinderen. Op welk moment zeggen we: dit wordt te riskant, waar is het kind? De signalen zijn nu al serieus, maar ik vraag mij af of de staatssecretarissen ernaar luisteren. Staatssecretaris Teeven zegt dat de SP er in het verleden anders over dacht, maar de SP denkt op dit dossier altijd heel actief mee, in het belang van het kind. In het belang van het kind kan er een moment komen om af te remmen, niet om de koers te verleggen maar om geen ongelukken te veroorzaken.

Heb ik goed begrepen dat als de huisarts beslist dat iemand naar een gespecialiseerde jeugdzorginrichting moet, waarvan de gemeente geen zorg heeft ingekocht, dat gewoon doorgaat? Heb ik goed begrepen dat de huisarts daarover dan beslist? Daarmee zit de professional aan het stuur. Dat vind ik een van de goede uitkomsten van dit debat.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Er leek zich even een interessant debat te ontspinnen over de vrije artsenkeuze en de positie van de huisarts bij verwijzingen, maar uiteindelijk is dat gewoon erg duidelijk geworden. Beide staan als een huis. Ik zal de staatssecretaris daaraan houden.

Er zijn natuurlijk ook jongeren die al in behandeling zijn. Ik heb daar ook een punt van gemaakt, ook naar aanleiding van de motie-Dibi/Dijsselbloem (31 839, nr. 226). Het is niet de bedoeling dat jongeren, tijdens het veranderingsproces, telkens moeten overstappen naar andere zorgaanbieders. Dat zou ten koste gaan van de opgebouwde vertrouwensband tussen een zorgverlener en een cliënt. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij dat uitvoert.

Mijn derde punt gaat over de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gaf aan dat hij daarover zorgen heeft. Ik deel die zorgen. Het gaat om behoorlijk specifieke expertise. Vraagt de staatssecretaris zich mogelijk af of deze taken, die zo specifiek zijn, wel gedecentraliseerd zouden moeten worden? Moeten die misschien toch blijven waar zij nu zijn?

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Mevrouw Keizer heeft mij gevraagd hoe het precies zit met die circulaires. Ik zal proberen om dat te verduidelijken. Met de meicirculaire 2013 wordt aan gemeenten duidelijk gemaakt wat de situatie zal zijn in 2015. Dat zal gebaseerd zijn op de historische budgetten. De discussie over het verdeelmodel zal leiden tot een uitkomst die wordt neergelegd in de meicirculaire 2014. Die is van toepassing op 2016. Die is gebaseerd op het verdeelmodel. De meicirculaire 2013 gaat over de situatie in 2015 en de meicirculaire 2014 gaat over de situatie in 2016. Zo laten wij dat landen. Wij beginnen op basis van het budget en gaan vervolgens verder op basis van het normatieve verdeelmodel.

Mevrouw Keijzer (CDA): Het budget voor 2015 is dus de verdeling op basis van de huidige werkelijkheid? Die kan in 2016 anders uitvallen als gevolg van de verdeeldiscussie. Dan is dat helder. Dank u wel.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Ik stel een aanvullende vraag over dat verdeelmodel. Daarover leven bij gemeenten altijd veel zorgen, ook nu weer. Ik neem aan dat de staatssecretaris dat verdeelmodel samen met gemeenten opstelt en dat niet het veld in slingert, zoals in het verleden nogal eens gebeurde. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dat doet met partijen, waaronder gemeenten.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wil dat graag doen, maar ik garandeer geen overeenstemming.

In relatie tot de timing merk ik op dat als collega Teeven en ik erin slagen om het wetsvoorstel voor het zomerreces bij de Kamer in te dienen, de behandeling daarvan na de zomer zal plaatsvinden. Als dat met gezwinde spoed gebeurt, dan kunnen wij met elkaar een jaar voorbereidingstijd creëren. Dat hebben wij ook met gemeenten afgesproken. Zij hebben gezegd: als dat het punt is, dan kunnen wij daarmee uit de voeten.

Mevrouw Leijten (SP): Ik maak hierover graag een opmerking. Ik hoor uit de mond van de staatssecretaris een beetje de suggestie dat als het wetsvoorstel er is, het parlement vooral haast moet maken met de behandeling ervan. Het is echter onze taak om fatsoenlijk te bekijken wat al dan niet goed is. Ik wil niet in de positie komen dat de Kamer de schuld krijgt als zaken vertraagd worden.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wil mij op geen enkele wijze bemoeien met de wijze waarop de Kamer stukken agendeert.

Mevrouw Bergkamp heeft vragen gesteld over het transitieplan, de privacy en de Transitiecommissie. Natuurlijk gaat het ook over een transformatie. Dat zal overigens vooral op gemeentelijk niveau vorm moeten krijgen. Aan de ene kant zorgen wij ervoor dat er een transitieplan komt en die hele transitie goed vorm krijgt. Daarover zijn afspraken gemaakt. We bevorderen de transformatie met kennis, kunde, goede voorbeelden en experimenten; we zorgen dat zij in het zonnetje komen te staan. Dat zijn vooral zaken die op gemeentelijk niveau vorm krijgen. Om duidelijk te maken dat die transformatie gaat lukken, rapporteren we over de vraag in welke mate gemeenten erin slagen om aan die transformatie vorm te geven. Wij spreken al heel lang over deze transformatie. Wij staan aan de vooravond van het vormgeven van de transitie. Laten wij met elkaar niet de verwachting koesteren dat er op 1 januari een nieuwe wet is en dus op 2 januari de transformatie voor elkaar is. De continuïteit van zorg voor cliënten, het behoud van infrastructuur, de ombouw van systemen en de opbouw van kennis van inkoopbeleid zullen tijd vergen. Ik ben er voorstander van om te monitoren en in de gaten te houden hoe die transformatie plaatsvindt. Ik vind het wat overdone dat het Rijk nu een transformatieplan gaat maken. Dat moeten vooral gemeenten doen. Ik ben er wel erg voor om scherp met elkaar in de gaten te houden of de beleidsdoelstellingen die wij met zijn allen hebben vastgesteld daadwerkelijk worden gehaald.

Mevrouw Bergkamp (D66): Hoe ziet de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor het systeem? Een systeem bestaat niet alleen uit procedures en zorg overdragen. Het gaat ook om een betere jeugdzorg. Ik schrik eerlijk gezegd van het antwoord van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben het met u eens. Wij moeten met elkaar twee dingen regelen: ervoor zorgen dat die transitie goed verloopt, de gemeenten aanjagen, pressen, in de gaten houden, monitoren, stoplichten, zodat die transformatie slaagt. Daar gaat het mij natuurlijk om. Wij doen dit niet om een betere wet te maken. Wij doen dit om de jeugdzorg anders te organiseren, met betere zorgverlening aan ouders en hun kinderen. Dat moeten wij in de gaten houden. Gemeenten moeten het doen, maar wij moeten in de gaten houden of het stelsel werkt. Dat is de stelselverantwoordelijkheid die daarbij hoort.

De heer Otwin van Dijk (PvdA): Als ik de staatssecretaris goed begrijp, dan ziet hij zijn aanjaagfunctie als een onderdeel van dat transitieplan. Anders is het wel gemakkelijk. De staatssecretaris zegt dat gemeenten een transformatieplan moeten maken, maar dat is logisch. Zij zijn uitvoeringsverantwoordelijke. Ik neem aan dat de staatssecretaris als stelselverantwoordelijke wil aanjagen dat die transformatie daadwerkelijk gaat plaatsvinden. Ik neem aan dat hij dat onderdeel wil laten uitmaken van het proces. Dat dat niet op 2 januari 2015 gereed is, zal iedereen snappen. Ik hoop dat ik ook mag begrijpen dat u zich medeverantwoordelijk voelt voor die transformatie.

Staatssecretaris Van Rijn: Het antwoord daarop is volmondig ja.

Ik kom te spreken over de vraag over de privacy. Bij andere transities, transformaties en stelselwijzigingen blijkt dat steeds weer een gevoelig en lastig punt te zijn. Aan de ene kant is er een enorme drang om alle informatie te leveren omdat die nodig is om de verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken. Aan de andere kant moeten wij er scherp op letten dat de privacyregels in dit land worden gerespecteerd. Er wordt ook een verkenning uitgevoerd om een eenmalige gegevensoverdracht te doen zodat in één keer alle kennis wordt overgedragen, met inachtneming van alle regels die het College Bescherming Persoonsgegevens daarvoor heeft gesteld. De privacywetgeving krijgt aandacht in dat project verkenning gegevensoverdracht. Het is best een lastig punt, dat zal ik niet ontkennen. Gemeenten hebben er behoefte aan om zo veel mogelijk informatie te verstrekken. Ik zal dat bevorderen. Ik zal echter ook bewaken dat geen onnodige stappen worden gezet waar de privacy in het geding is. Het lijkt mij goed om daarover steeds als apart punt te rapporteren. Ik vind het namelijk zelf ook een heel belangrijk punt.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik probeer iets concreter te worden. Maakt die verkenning naar de privacy onderdeel uit van het transitieplan? Wanneer krijgen wij daarvan een concreet voorstel te zien? Dit is echt een heel belangrijk onderwerp.

Staatssecretaris Van Rijn: Het is niet een verkenning naar de privacy, want die voeren wij eigenlijk al uit. Het is een verkenning naar de vraag of een eenmalige volledige gegevensoverdracht binnen de privacyregels mogelijk is. Dat maakt inderdaad onderdeel uit van het transitieplan.

Komt de Transitiecommissie in juni met een nader rapport en zit daarin ook de stelselmeter? Het antwoord daarop is ja.

De heer Van Dijk vraagt mij om die experimenteerruimte mee te nemen in de rapportage zodat daarvan geleerd kan worden. Ik doe dat graag. Dat is geen probleem.

Mevrouw Agema heeft geen vraag gesteld maar gezegd: als je eerst 30 km/u hebt gereden, moet je dan nu 280 km/u gaan rijden? Dat is mooie beeldspraak. Als je echter op weg bent en je veel stil staat om te praten over wat er gedaan moet worden, dan kom je er niet of veel te laat. Een route uitzetten, berekenen wat tussentijds moet worden afgelegd en snel en zorgvuldig werken, is toch het beste. Wij moeten niet blijven praten over stoppen en remmen maar gewoon vaste koers houden. Elke beeldspraak gaat mank, excuus daarvoor. Ik probeer een antwoord te geven.

Mevrouw Agema (PVV): Ik dacht nog even na over die beeldspraak en kreeg meteen het beeld voor mij van oud-staatssecretaris Van Zanten die uit het autootje stapt en die twee stoere heren die erin gaat zitten en plankgas geven.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb vandaag gelezen dat vooral vrouwen veel harder rijden.

Mevrouw Agema (PVV): Ik maak mij er ook weleens schuldig aan. Maar vrouwen maken minder brokken. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: wat is nu zo erg aan te laat komen?

Staatssecretaris Van Rijn: De discussie over uitstellen kan ertoe leiden dat het doel niet wordt bereikt. Het gaat mij erom dat wij het doel bereiken. Dit soort processen zijn heel ingewikkeld. Wij hebben vandaag met elkaar geconstateerd dat het een heel complexe operatie is waarvoor veel inspanning nodig is. Rijk, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn erbij betrokken. Er is een vaste koers nodig om het doel te bereiken. Er moet niet steeds opnieuw gediscussieerd worden over al dan niet doorgaan. Er moet een goede datum worden gesteld zodat iedereen weet waaraan hij zich moet houden. Ook de bedrijfsprocessen moeten op orde zijn zodat er zekerheid is over de doorgang. Natuurlijk moeten wij met elkaar scherp in de gaten houden of zaken nog verantwoord zijn. Als wij daarover echter misverstanden laten ontstaan, dan gaan zaken nog veel langer duren. De doelen van de stelselwijziging worden dan niet of veel te laat gehaald. Het gaat niet om de stelselwijziging maar om de doelen die daarmee gehaald moeten worden.

Mevrouw Agema (PVV): De staatssecretaris geeft eigenlijk hetzelfde antwoord als mevrouw Van der Burg gaf. Hij zegt: de doelen moeten bereikt worden. Het gaat volgens mij echter uitsluitend om de financiële doelen. Dat zijn doelen die van bovenaf worden opgelegd door het CPB. Die betreffen de tekorten in 2015 en verder. In de rapportage hebben we immers kunnen lezen dat het met al die andere doelen niet goed gaat en spaak loopt. De doelen waarover de staatssecretaris het heeft, hebben te maken met de centen. Mijn vraag is vervolgens: waarom gaan de centen boven de kinderen?

Staatssecretaris Van Rijn: Het is niet «centen boven kinderen» of «kinderen boven centen». Het is en-en. Het is een kwaliteitsoperatie én een houdbaarheidsoperatie. Deze stelselwijziging vindt niet in splendid isolation plaats, maar in de maatschappij. Die verandert. We moeten rekening houden met financiële randvoorwaarden en in dat licht is het wellicht juist noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de doelen die wij met elkaar voor ogen hebben, worden gerealiseerd, ook in een tijd waarin het financieel lastiger wordt. Natuurlijk zou het makkelijker zijn als dat probleem er niet zou zijn. Het is er echter wel en dat moeten wij dan ook tackelen. Juist daarom ben ik erop gebrand om tempo te houden. Het is te gemakkelijk om een excuus te vinden om de stelselwijziging niet uit te voeren waardoor wij het doel dat wij voor ogen hadden uit het oog verliezen. Dat lijkt mij gewoon niet goed. Het gaat om zowel kwaliteit als houdbaarheid, eigenlijk bij elke stelselwijziging die wij met elkaar bespreken.

Mevrouw Van der Burg heeft haar verwachtingspatroon rondom de outcome-criteria nog wat opgeschroefd. Wij moeten die niet alleen maar hebben maar wij moeten die ook geïmplementeerd hebben zodat wij zeker weten hoe dat loopt. Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik mij tot het uiterste zal inspannen om dat voor elkaar te brengen. Het gaat natuurlijk niet slechts om het hebben maar ook om het transparant hebben ervan zodat dat bij de inkoop door de gemeente zichtbaar kan zijn. Ik heb gezegd dat ik een apart clubje opricht om dat te bespoedigen. Ik dank mevrouw Van der Burg voor het door haar overhandigde onderzoek. Misschien kunnen wij dat voor een belangrijk deel overnemen. Ik ga er mijn best voor doen. Ik heb begrepen dat u mij regelmatig zult bevragen over en afrekenen op waar wij op 1 januari staan. Ik beschouw dat maar als een aansporing.

Mevrouw Leijten heeft de continuïteit van zorg nog eens aan de orde gesteld. Ik dacht dat ik had aangegeven dat juist in dit wetsvoorstel wettelijke borgen worden gemaakt voor de continuïteit van zorg. Ik heb ook gezegd dat daarmee zo'n 40% van het huidige budget wordt opgemaakt. Dat is misschien wel jammer voor de vernieuwing, maar goed voor de cliënt. Juist op dit punt gaan wij heel zorgvuldig met de continuïteit van zorg om.

Ik heb de indruk dat mevrouw Leijten het punt van de huisartsen iets verder probeerde te trekken dan ik gezegd heb. Wij gaan mogelijk maken dat ook de huisarts kan verwijzen naar jeugdzorg. Dat is een belangrijke stap. Daarbij moet natuurlijk wel rekening worden gehouden met de inkoop door gemeenten. Dat is niet nieuw. Dat gebeurt nu ook door de zorgverzekeraar. Als een gemeente een bepaalde jeugdhulpverlener niet goed vindt, bijvoorbeeld omdat hij onvoldoende scoort op de outcome-criteria van mevrouw Van der Burg, en dus geen zorg bij die hulpverlener inkoopt, dan zou het raar zijn als de huisarts juist naar die instelling zou doorverwijzen. Ik kan mij ook niet voorstellen dat dat gebeurt. Dat zou niet in het belang van de cliënt zijn. Het is erg belangrijk dat de gemeente volledig verantwoordelijk is voor het inkoopbeleid ten aanzien van jeugdzorg. De huisarts is binnen dat kader vrij om te verwijzen. Hij kan niet verwijzen naar de jeugdhulpverlener die door de gemeente als «niet goed» wordt beschouwd.

Mevrouw Leijten (SP): Ik gaf niet voor niets het voorbeeld van het opgenomen worden in een gespecialiseerde kliniek. Er zullen namelijk gemeenten zijn die bijvoorbeeld geen zorg inkopen voor eetstoornissen. Dat is niet fictief. Wij kennen deze voorbeelden allemaal. Niet voor niets is daarover ook gesproken door andere fracties. Ik was juist blij dat de staatssecretaris zei dat de huisarts in zo'n geval beslist. Dat is namelijk in het belang van het kind. Het is zorgelijk dat de staatssecretaris dat nu weer terugneemt.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zou het zorgelijk vinden als wij niet zouden regelen dat jeugdhulp gegeven kan worden door een goede instelling. Jeugdhulp moet niet gegeven kunnen worden door iedereen die zich daarvoor aanmeldt. Over die gespecialiseerde zorg gaan wij afspraken maken met de gemeenten. Ook de VNG zegt dat sommige dingen lokaal, sommige dingen regionaal en sommige dingen landelijk moeten worden gedaan. Die moeten ook gezamenlijk landelijk worden ingekocht. Andere Kamerleden hebben daarvoor ook de aandacht gevraagd. Op die manier kan de gespecialiseerde zorg gewaarborgd worden. Dat kan dan een landelijke inkoop door gezamenlijke gemeenten zijn. Dat lijkt mij de beste kwaliteitswaarborg.

Ik denk dat ik hiermee alle aanvullende vragen heb beantwoord.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik hoor graag een reactie op de heilloze herindelingsmissie van minister Plasterk. Is het niet juist op dit dossier verstandig om daarmee te stoppen? Kunt het daarover eens een keer hebben in het kabinet?

Staatssecretaris Van Rijn: Het is erg prettig dat in de discussie over de Transitiecommissie jeugd ook de hele herindelingsdiscussie wordt meegenomen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Daar gaat dit over.

Staatssecretaris Van Rijn: Collega Plasterk heeft daarover ook een aantal behartigenswaardige opmerkingen gemaakt, eerder deze week. De essentie van de beweging die wij maken, is dat wij zeggen dat de inhoud voorop staat. Laten wij de stelselwijziging jeugd nemen. Wij zijn met gemeenten in discussie over een andere manier van organiseren van de jeugd. Daarbij gaat het over relevante samenwerkingsverbanden. Omdat wij niet alleen over jeugd, maar ook over langdurige zorg en participatie spreken, ligt het voor de hand dat wij dat in samenhang doen. De kern van de gesprekken is: de inhoud voorop, van onderop komen tot relevante samenwerkingsverbanden. Ik ben ervan overtuigd dat naarmate wij daarin slagen, de bestuurlijke component van onderop veel sterker is dan van bovenaf opgelegd. Dat is ook de boodschap die collega Plasterk in de afgelopen week heeft laten horen. Het is erg belangrijk dat de samenwerking tussen gemeenten – soms samenwerken, soms samengaan – van onderaf inhoudelijk wordt gevoed. Dat lijkt mij de beste insteek voor dit dossier.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben heel blij om te constateren dat ook dit onderdeel van het regeerakkoord blijkbaar van tafel is. Dat geeft hoop voor de toekomst.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik merk over het samenwerkingsverband nog op dat het kabinet eraan hecht om snel duidelijkheid te hebben, zeker als het over die heel gespecialiseerde jeugdhulp gaat. Dat kan niet op te kleine schaal gebeuren in gemeenten. Op enig moment moet er dus duidelijkheid komen over de grootte van die samenwerkingsverbanden. In relatie tot heel gespecialiseerde jeugdhulp op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering kan niet oneindig lang worden doorgetobd over de grootte van de gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Dat moet enige substantie en vorm krijgen. Er moeten uitspraken van rechters worden uitgevoerd en dat kunnen heel kleine gemeenten niet allemaal voor zichzelf gaan doen. Op enig moment moet er dus duidelijkheid komen over de samenwerkingsgrootte. We doen het van onderaf, maar er komt een moment dat er duidelijkheid moet komen. Mogelijk zeggen mijn collega's op dat moment: gelet op de realisatie van de doelstellingen moet er helderheid komen over de samenwerking tussen gemeenten. Van onderaf beginnen, maar op enig moment wel duidelijkheid.

Mevrouw Keijzer (CDA): Eén opmerking: net was ik blij, nu weer niet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Als die samenwerking dan nog niet zo ver is, dan kan natuurlijk ook besloten worden om deze specifieke taken niet over te hevelen. Dat kan ook een keuze zijn.

Staatssecretaris Teeven: Dat zou heel slecht zijn. Ik ben het helemaal eens met de opmerkingen van de vertegenwoordiger van de PvdA-fractie op dit punt. Hij zegt: kijk nu eens naar de experimenten die worden gedaan en probeer die in het volgende verslag van de Transitiecommissie op te nemen. Ik heb verwezen naar de experimenten in Amsterdam en Rotterdam.

In reactie op de woorden van mevrouw Leijten zeg ik dat ik de vorige keer heb gediscussieerd met een andere woordvoerder van de SP. Daarvan heb ik genoteerd: koersvast zijn, tempo maken en duidelijkheid geven. Nu zegt de SP echter: afremmen en de koers verleggen. Enige consistentie op dit punt mag ook van de Kamer worden verwacht.

Mevrouw Leijten (SP): Ik wil hierop reageren.

De voorzitter: Ik laat de staatssecretaris even zijn verhaal afmaken. Daarna kunt u reageren.

Staatssecretaris Teeven: Tegen de heer Voordewind zeg ik het volgende. In de eerste helft van april komt de nota naar aanleiding van het verslag in de Eerste Kamer. Bij die gelegenheid geef ik aan of het amendement op een eerdere datum in werking kan treden of niet. Die nota naar aanleiding van het verslag zal ik ook ter kennis brengen van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer.

Ik kom tot slot te spreken over de opmerking van de heer Van der Staaij over de keuzevrijheid voor identiteitsgebonden zorg. Die moet zeker aanwezig zijn. Gemeenten kunnen die natuurlijk straks zelf ook inkopen. Als wij ervoor zorgen dat die landelijk werkende instellingen goed in positie zijn gebracht, dan hebben de gemeenten, mits zij op het punt van bijvoorbeeld die zware jeugdhulp op voldoende grootte met elkaar samenwerken, de mogelijkheid om aan die identiteitsgebonden zorg vorm te geven.

Mevrouw Leijten (SP): Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie is een handige donder. Een ding staat altijd voorop: geen kind mag in de knel komen. Dat hebben wij ook altijd gezegd. Als wij dit rode sein krijgen, dan zeggen wij inderdaad: geen kind in de knel. Dat staat voorop.

Staatssecretaris Teeven: Er is geen rood sein maar een duidelijk oranje sein afgegeven door de Transitiecommissie. Ik heb aangegeven dat er in de grote steden heel goede experimenten plaatsvinden. Daaruit blijkt dat samenwerking in de jeugdhulp tot heel goede resultaten leidt. Het is goed dat de Transitiecommissie zaken signaleert. Daarvoor is zij ook in het leven geroepen. Dat betekent echter niet dat je vervolgens in het rood moet springen. Ik denk niet dat de gemeenten vandaag in het rood staan, maar ik denk dat mevrouw Leijten een beetje in het rood zit. Ik roep haar op om daaruit te komen.

De voorzitter: Laten wij het debat niet op deze manier voeren. Ik constateer dat u het niet met elkaar eens bent. Ik verzoek u om de strijd te beslechten in een VAO, als dat er komt. Doet u dat niet hier door over en weer uitspraken te doen.

Mevrouw Leijten (SP): Ik ga daarmee niet akkoord. De krant kopt groot: gemeenten zijn niet klaar. Wethouders bellen ons met de boodschap: wij weten het niet. Zorginstellingen geven aan dat zij in de problemen zitten. Wij zien het rapport van de Transitiecommissie. Het is aan iedere fractie om te beslissen of er al dan niet moet worden vastgehouden aan de datum van 1 januari 2015. Mijn fractie zegt: doe het niet als het risico te groot is. Ik heb niets gezegd over een koerswijziging, alleen over de snelheid. Als de heer Teeven het zo persoonlijk wenst te maken, dan moet ik constateren dat de argumenten op zijn.

Staatssecretaris Teeven: Het gaat niet om het persoonlijk maken. Het gaat erom dat wij vandaag argumenten met elkaar wisselen. Dan moet je de ruimte hebben om elkaar te overtuigen. Ik zie dat er goed wordt samengewerkt in de grote steden. Dan is het goed dat alle fracties daarvan kennis nemen. In die zin is het verstandig dat de Transitiecommissie de voortgang van de experimenten in de grote steden goed verslaat. De Kamer kan daarvan dan kennis nemen. Dan heeft de Kamer een complete informatiepositie.

Mevrouw Bergkamp (D66): De staatssecretaris heeft het over bestuurskracht. Hij zegt dat er snel duidelijkheid moet komen. Ik weet niet wanneer die duidelijkheid er moet komen. Wij hebben vandaag gesproken over het belang van het kind op nummer een. Wat betreft het samenvoegen en samenwerken van gemeenten spelen er echter opeens andere belangen. Ik ben benieuwd wat er nodig is en wanneer die concreetheid er moet zijn. Ik maak mij namelijk zorgen over die bestuurskracht en de uitdaging van gemeenten. Wanneer moet die duidelijkheid er zijn?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb geprobeerd om dat in eerste termijn uit te leggen. Wij hebben hierover intensief gesproken met de gemeente. De gedachte was oorspronkelijk dat de gemeenten in september duidelijkheid zouden geven over die onderlinge samenwerking. Wij hebben toen in overleg met elkaar gezegd: is dat nu eigenlijk nodig? Is het niet veel beter om te kijken of wij eind mei in hetzelfde traject waarin wij over die transities en waarborgen praten, ook praten over wat er lokaal, wat er regionaal en wat er landelijk moet gebeuren. Mijn pragmatische insteek is dat als je weet waarover je het hebt, je het heel snel eens bent over 85% tot 90%. Wij hebben afgesproken dat wij dit in het eerstvolgende bestuurlijke overleg gaan doen zodat wij kunnen zien of wij daarover snel overeenstemming kunnen bereiken. Ik moet dat overleg afwachten maar ik hoop en vertrouw erop dat die pragmatische insteek vrij snel leidt tot duidelijkheid over de samenwerkingsverbanden die nodig zijn. Ik neem aan dat ook de VNG die erg nodig vindt.

De voorzitter: Ik sluit hiermee de beraadslaging. Ik constateer dat er behoefte is aan een VAO. Mevrouw Keijzer heeft dat aangegeven, maar ook andere leden hebben zich daarover uitgelaten. Er zal dus een VAO komen. Ik dank iedereen voor de belangstelling. Ik dank ook de staatssecretarissen voor hun betrokken deelname aan dit debat.

Sluiting 16.09 uur.

Naar boven