31 839 Jeugdzorg

Nr. 255 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2012

Hierbij informeer ik u mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de ontwikkeling van de wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg. Tevens kom ik een aantal toezeggingen na die mijn voorganger op 13 en 27 juni 2012 aan de Tweede Kamer heeft gedaan1 en geef ik aan wanneer ik nader inga op de situatie bij gezinshuis De Loot. Tot slot geef ik in deze brief mijn reactie op het vijf punten plan jeugdzorg van de SP.

Inleiding en samenvatting

Het beeld dat oprijst uit de gegevens van de provincies en stadsregio’s over de ontwikkeling van de wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg is dat er sprake is van een stabilisatie. Het aantal jeugdigen dat langer dan negen weken wacht op zorg is stabiel gebleven. Tegen de achtergrond van de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg naar de veiligheidssituatie van jeugdigen op de wachtlijst is dit op zich positief te duiden. De Inspectie is van oordeel dat er sprake is van goede samenwerking tussen bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders en dat deze partijen voldoende inzicht hebben om een verantwoorde risicotaxatie te maken van de situatie van een jeugdige die wacht op zorg.

Positief gestemd ben ik ook over de inspanningen van de aanbieders van geïndiceerde jeugdzorg in het buitenland. Vóór 1 november 2012 leggen zij de laatste hand van een set van screeningscriteria voor gastouders in het buitenland. Aanbieders van zorg in het buitenland hebben er ook voor gezorgd dat de onderwijsmogelijkheden voor jeugdigen die daar verblijven sterk zijn verbeterd. De praktijk dat er standaard ontheffing van onderwijs werd aangevraagd, bestaat niet meer.

Een specifieke aandachtsgroep als het gaat om toegang tot ondersteuning en zorg zijn kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en van kinderen van verslaafde ouders (KVO). Uitgangspunt hierbij is dat deze kinderen niet in de geïndiceerde jeugdzorg terechtkomen, maar geholpen worden door middel van door de gemeente gefinancierde preventieve programma’s.

1) De stand van de wachtlijst per 1 juli 2012

De provincies en stadsregio’s (hierna: provincies) hebben mij geïnformeerd over de toegankelijkheid van de jeugdzorg op peildatum 1 juli 2012. Daaruit blijkt dat het aantal kinderen op de wachtlijsten van het provinciale jeugdzorgaanbod stabiliseert. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de wachtlijstcijfers. In bijlage 1 wordt de specificatie per provincie gegeven (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).

 

1-7-2010

1-7-2011

1-7-2012

Totaal (bruto wachtlijsten)

2 873

2 974

2 859

       

– Ontvangt al een vorm van provinciale jeugdzorg

1 540

1 583

1 476

       

– Ontvangt geen provinciale jeugdzorg (netto wachtlijsten)

1 333

1 391

1 383

Provincies voeren een gedifferentieerd wachtlijst beheer waarbij, als de veiligheid van de jeugdige in het geding is, er onmiddellijk zorg wordt geboden. Welke wachttijd in andere situaties acceptabel is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de jeugdige en zijn of haar netwerk.

Over de situatie in de provincies is een bijeenkomst belegd om de uiteenlopende prestaties van provincies op het gebied van de wachtlijsten nader te analyseren. Met deze bijeenkomst is uitvoering gegeven aan de toezegging aan mevrouw Bruins Slot in het AO van 27 juni 2012 om te rapporteren over de verschillende manieren waarop de provincies de wachtlijsten aanpakken (Kamerstuk II, 2011–2012, 31 839, nr. 239). Uit de bijeenkomst met de provincies is naar voren gekomen dat alle provincies nadrukkelijk de vinger aan de pols houden. Met deze intensieve bemoeienis geven de provincies invulling aan hun rol als verantwoordelijke bestuurslaag voor de planning en financiering van de provinciale jeugdzorg.

Belangrijkste winstpunt ten opzichte van de situatie van enkele jaren geleden is dat de bureaus jeugdzorg en de zorgaanbieders de kinderen op de wachtlijst veel beter in zicht hebben. Indien er sprake is van overschrijding van de negen weken termijn dan is dat vaak niet vanwege capaciteitstekort. Hier kan een veelheid aan factoren achter zitten, van vakantie van de jeugdige tot het op eigen verzoek wachten op zeer specifiek aanbod. Het komt daarbij voor dat op basis van een eigen afweging van de jeugdige, eventueel in samenspraak met het eigen netwerk, er voor gekozen wordt om langer te wachten omdat er meer belang wordt gehecht aan een specifiek hulpprogramma dan aan een snellere plaatsing. In die gevallen is bij de jeugdige geen sprake van een veiligheidsrisico of van een acute hulpvraag.

Mevrouw Van der Burg heeft in het AO van 27 juni 2012 gevraagd naar verschillen tussen provincies die veel eigen middelen inzetten en desondanks een hoge wachtlijst hebben enerzijds en provincies die geen of weinig eigen middelen inzetten en toch een lage wachtlijst hebben anderzijds. Provincies geven aan dat zij eigen provinciale middelen inzetten voor verschillende doeleinden. Sommige provincies beogen daarmee een cultuuromslag bij de professionals die ervoor zorgt dat er daadwerkelijk wordt uitgegaan van de eigen kracht die bij de jeugdige en zijn gezin en netwerk nog beschikbaar is. Andere provincies zetten eigen middelen in ter voorfinanciering van geplande groeimiddelen of als flankerend beleid om de afbouw van rijksmiddelen ten gevolge van de herverdeling van de doeluitkering te verzachten. Ook komt het voor dat er bewust gekozen wordt om geen extra geld beschikbaar te stellen voor capaciteitsuitbreiding ter bestrijding van wachtlijsten. Daarbij is de redenering dat met een dergelijke financiering er bij de instellingen een prikkel kan ontstaan om wachtlijsten in stand te houden.

Door de provincies wordt er op veel manieren gewerkt om de wachtlijsten beheersbaar te houden. De maatregelen die hiervoor getroffen worden, lopen uiteen van het verbeteren van de logistiek bij bureau jeugdzorg tot het meer samenwerken met gemeenten om daarmee een beroep op de geïndiceerde jeugdzorg te voorkomen. Gegeven de hierboven beschreven stabilisatie van de wachtlijsten blijkt dat deze aanpak effectief is. Gezien de uiteenlopende doelen waarvoor de eigen middelen worden aangewend, is het moeilijk om een koppeling te leggen tussen de omvang van die middelen en de prestaties in termen van wachtlijsten.

2) Rapport van de inspectie jeugdzorg over veiligheid van jongeren op de wachtlijst

De Inspectie Jeugdzorg heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan naar de veiligheid van kinderen op de wachtlijst voor geïndiceerde jeugdzorg (Tweede kamer, 31 839, nr. 192). Met deze brief bied ik u dit rapport aan (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).

Het onderzoek is uitgevoerd bij vijf provincies die relatief lange wachtlijsten hebben. De inspectie heeft bij alle vijf gekeken naar de werkwijze bij bureau jeugdzorg en bij één organisatie voor jeugd & opvoedhulp. De onderzochte bureaus jeugdzorg en organisaties voor jeugd & opvoedhulp hebben afspraken gemaakt over hoe ze omgaan met jeugdigen die wachten op geïndiceerde zorg.

Daarnaast hebben de instellingen vaste medewerkers voor het wachtlijstbeheer aangesteld.

Het eindoordeel van de inspectie is als volgt geformuleerd:

  • a) De onderzochte bureaus jeugdzorg hebben, voordat een jongere op de wachtlijst komt, de veiligheidsrisico’s voldoende ingeschat.

  • b) De onderzochte bureaus jeugdzorg en organisaties voor jeugd & opvoedhulp hebben voldoende zicht op de situatie van:

    • jongeren die in een gedwongen kader wachten op geïndiceerde jeugdzorg;

    • jongeren die in een vrijwillig kader wachten op de geïndiceerde jeugdzorg en die te maken hebben met een vorm van intensief casemanagement gedurende de wachttijd;

    • jongeren die gedurende de wachttijd hulp of begeleiding van de organisatie voor jeugd & opvoedhulp krijgen;

    De onderzochte bureaus jeugdzorg en organisaties voor jeugd & opvoedhulp hebben onvoldoende zicht op de situatie van jongeren die in een vrijwillig kader zonder intensief casemanagement wachten op de geïndiceerde jeugdzorg en die in deze periode geen hulp of begeleiding van de organisatie voor jeugd & opvoedhulp krijgen. Voor deze groep jongeren kan de wachtperiode risico’s opleveren.

  • c) Als de onderzochte bureau jeugdzorg en organisaties voor jeugd & opvoedhulp tijdens de wachtperiode acute risico’s voor de jeugdige signaleren, dan beperken ze deze risico’s voldoende.

Het is verheugend dat de inspectie constateert dat de bureaus jeugdzorg en de organisaties voor jeugd & opvoedhulp over het algemeen op een adequate wijze omgaan met de risico’s die jeugdigen kunnen lopen als zij moeten wachten op geïndiceerde zorg.

De inspectie heeft drie aanbevelingen voor de bureaus jeugdzorg en de organisaties voor jeugd & opvoedhulp om het zicht op de veiligheid van jeugdigen die wachten op geïndiceerde zorg te vergroten:

  • Bij de risico-inschatting de (verwachte) duur van de wachttijd te betrekken en met elkaar na te gaan:

    • welke casusrelevante ontwikkelingen er gedurende de wachtperiode kunnen ontstaan die zouden kunnen leiden tot een verhoogd risico;

    • hoe daar tijdig zicht op kan worden verkregen;

    • wat dit betekent voor de aanpak tijdens de wachtperiode: is er contact nodig met de jongere en eventueel met (professionele) derden, en zo ja, op welke wijze en met welke frequentie. Afspraken hierover dienen te worden vastgelegd, bewaakt en nagekomen;

  • Zorg dat binnen een redelijke termijn, de inspectie denkt hierbij aan uiterlijk vier weken, afstemming plaatsvindt, tussen de organisatie voor jeugd & opvoedhulp, de cliënt en bureau jeugdzorg, waarbij de veiligheid van de jongere gedurende de wachttijd standaard aan de orde komt, en de gemaakte afspraken hierover worden vastgelegd;

  • Elkaar te informeren over relevante uitkomsten van de contacten met de jongere en eventuele (professionele) derden. Hierbij dient periodiek afgewogen te worden of er veranderingen in de situatie van de jongeren (kunnen) zijn die om een andere aanpak vragen of die ingrijpen noodzakelijk maken.

Als deze aanbevelingen worden opgevolgd, blijven ook jeugdigen die in het vrijwillig kader wachten op zorg zonder dat zij gedurende de wachtperiode via intensief casemanagement begeleid worden in beeld.

De provincies hebben de wettelijke taak er op toe te zien dat deze aanbevelingen worden uitgevoerd. Ik ben met het IPO in overleg over de uitvoering van deze aanbevelingen.

Ik zal de opmerking van de inspectie dat het ook in het nieuwe stelsel van belang is om een risicotaxatie uit te voeren, betrekken bij de vormgeving van het nieuwe stelsel.

3) Screening gastouders in het buitenland wordt verbeterd

Tijdens het Algemeen Overleg op 13 juni 2012 heb ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Kooiman en van mevrouw Dille uw Kamer toegezegd dat u geïnformeerd wordt over de screening van gastouders in het buitenland.

In haar onderzoek uit 2011 constateerde de Inspectie Jeugdzorg dat de screening van gastgezinnen onvoldoende transparant en systematisch gebeurt. Sommige zorgaanbieders screenen gastgezinnen aan de hand van een screeningslijst en verzoeken de gastgezinnen een verklaring omtrent het gedrag in te leveren. Andere zorgaanbieders hanteren minder strikte eisen. In mijn brief van 17 juni 20122, waarin ik uw schriftelijke vragen over buitenlands zorgaanbod beantwoord, heb ik geschreven dat de organisaties voor jeugd & opvoedhulp die zorg aanbieden in het buitenland zich hebben verenigd in een landelijk platform.

Binnen het landelijke platform zijn werkgroepen ingesteld die bepaalde thema’s verder uitwerken. Eén van die werkgroepen gaat over het screenen van gastgezinnen. De veiligheid van kinderen in pleeggezinnen staat de laatste jaren hoog op de agenda. Een zorgvuldige screeningsprocedure van gastouders draagt bij aan een veilige leefomgeving. In de afgelopen jaren hebben de zorgaanbieders hier sterk op ingezet. Dit heeft onder andere geresulteerd in het kwaliteitskader «Voorbereiding en screening aspirant pleegouders». De criteria voor de screening van aspirant pleegouders in Nederland zijn ook als uitgangspunt genomen voor de screening van buitenlandse gastouders. Niet alle criteria zijn één op één over te nemen. Zo is de problematiek van de doelgroep voor buitenlands zorgaanbod zwaarder en verschilt de duur en het doel van het traject in het buitenland van pleegzorg in Nederland. De gebruikte criteria bestaan uit feitelijke criteria en criteria die zorgen voor een goed pedagogisch klimaat. Voorbeelden van feitelijke criteria zijn huisvesting en het overleggen van een verklaring zoals de VOG. De criteria voor een goed pedagogisch klimaat richten zich op vaardigheden op het gebied van samenwerken, observatie en signalering, sensitiviteit, opvoedingsvaardigheden en reflectievermogen. De organisaties verwachten voor 1 november 2012 een gezamenlijke set criteria gereed te hebben. Hierover zal overleg plaatsvinden met de Inspectie Jeugdzorg en het IPO. Jeugdzorg Nederland heeft mij eveneens geïnformeerd over het voornemen van de aanbieders van buitenlands zorgaanbod om, naast de screening, het functioneren van de gastgezinnen jaarlijks te evalueren. Op basis daarvan kan gerichte begeleiding geboden worden aan de gastgezinnen.

4) Onderwijs aan jongeren in het buitenland

Tijdens het Algemeen Overleg van 13 juni 2012 heeft mevrouw Van der Burg haar bezorgdheid uitgesproken over de onderwijssituatie bij jongeren die jeugdzorg in het buitenland ontvangen. Ik merk hier het volgende over op:

In haar onderzoek uit 2011 constateerde de Inspectie dat de meeste zorgaanbieders standaard ontheffing aanvragen voor de leerplicht en niet of nauwelijks mogelijkheden bieden tot het volgen van onderwijs gedurende het verblijf in het buitenland. Zoals ik ook in mijn brief van 17 juni 2012 heb aangegeven, vind ik het onacceptabel dat jongeren in het buitenland verstoken zijn van onderwijs. Het kunnen volgen van onderwijs is één van de eisen die mijn voorganger heeft gesteld aan buitenlands zorgaanbod. Daarnaast mag de plaatsing in het buitenland geen grond zijn om standaard vrijstelling aan te vragen. De huidige aanbieders van zorg in het buitenland hebben naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie afspraken met elkaar gemaakt over het volgen van onderwijs in het buitenland. Zo is afgesproken geen standaard vrijstelling meer aan te vragen voor de jongeren die naar het buitenland gaan. Ook worden er geen jongeren onder de 16 jaar geplaatst in projecten waar het onderwijs niet is geregeld. De projecten waar voorheen jongeren verbleven die geen onderwijs konden volgen, zijn omgebouwd in projecten waarbij er wel sprake is van onderwijsaanbod.

Het onderwijsaanbod in het buitenland wordt zoveel als mogelijk op maat aangeboden. Hierbij wordt per jongere gekeken naar de specifieke individuele behoefte en mogelijkheden. Het onderwijs kan bestaan uit leren op afstand3 of via een intensieve samenwerking met de school van herkomst in Nederland.

Zorgaanbieders geven aan tevreden te zijn over de resultaten die de jongeren boeken via e-learning. Sommige jongeren lopen een aanzienlijk deel van hun achterstand in. Bijkomend voordeel is het contact met de jongeren op dagelijkse basis.

5) Melden van suïcidepogingen door instellingen bij Inspectie Jeugdzorg

Voor het antwoord op de vraag van mevrouw Bruins Slot tijdens het Algemeen Overleg van 13 juni 2012 over meldingen van suïcidepogingen heb ik navraag gedaan bij de Inspectie Jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg maakt een onderscheid tussen calamiteiten en incidenten. Calamiteiten zijn – kort gezegd – gebeurtenissen die hebben geleid tot een dodelijk of ernstig schadelijk gevolg voor de jeugdige. Incidenten zijn alle overige gebeurtenissen met een mogelijk schadelijk gevolg voor de jeugdige.

Een poging tot suïcide zonder dodelijk of ernstig schadelijk gevolg voor de jeugdige hoeft een jeugdzorginstelling volgens de definitie van de inspectie niet bij haar te melden als een calamiteit, maar dient zij te registreren als incident. De inspectie verwacht van instellingen dat zij incidenten systematisch registreren, periodiek analyseren en op grond daarvan verbeteringen doorvoeren. Hierover rapporteren zij halfjaarlijks aan de inspectie. Die rapportage wordt vervolgens door de inspectie getoetst. Als de inspectie bij de halfjaarlijkse toetsing van de incidentenregistratie opvallende zaken tegenkomt, zoals tekortschietende analyses en verbetermaatregelen, dan onderneemt de inspectie nadere actie richting de betreffende instelling. Een poging tot suïcide moet rechtstreeks als calamiteit bij de inspectie worden gemeld als deze een ernstig schadelijk gevolg heeft voor de betrokkene. Dit is bijvoorbeeld het geval bij blijvend lichamelijk letstel. Deze meldingen worden door de inspectie onderzocht conform de procedure die geldt bij calamiteiten.

6) Schematisch protocol pleegzorg en veiligheidscheck pleegzorg

De kamerleden Dille en Van der Burg hebben gevraagd wat de redenen zijn dat zoveel instellingen niet vanaf de door de inspectie aanbevolen datum van 1 januari 2011 werkten volgens het schematisch protocol netwerkpleegzorg.

Deze redenen zijn:

  • a) De meeste instellingen hadden in hun reactie geen concrete termijnen voor de vereiste stappen uit het protocol genoemd, die wijzen op een verkorting van de procedure tot één week

  • b) De term « spoedbesluit» in het protocol leidde bij een aantal instellingen tot verwarring

  • c) Een aantal instellingen had geen samenwerkingsafspraken gemaakt

  • d) Het bleek voor een aantal instellingen niet helemaal duidelijk te zijn dat het protocol specifiek van toepassing is op kinderen die al in een netwerkgezin zitten.

Inmiddels hebben alle instellingen verklaard dat zij wel (samen-)werken volgens het protocol. Ik zal ik u in het voorjaar van 2013 het vervolgtoezicht van de Inspectie doen toekomen naar de werking van het schematisch protocol netwerkpleegzorg. Hierbij zal vooral gelet worden op de uitvoering van de veiligheidscheck door bureau jeugdzorg.

Verder heeft de Tweede Kamer mij gevraagd hoe de jaarlijkse uitvoering van de veiligheidscheck door de pleegzorgaanbieder in de praktijk wordt uitgevoerd. Jeugdzorg Nederland heeft toegezegd in het vervolg verplicht te stellen dat de jaarlijkse veiligheidscheck in het pleeggezin thuis wordt verricht. Deze verplichting zal worden opgenomen in het kwaliteitskader Voorbereiding en screening aspirant pleegouders.

7) Zorg zonder indicatie voor kinderen van ouders met psychische problemen en van kinderen van verslaafde ouders

Tijdens het algemeen overleg over toezicht pleegzorg en wachtlijsten op 27 juni 2012 heb ik aan mevrouw Bouwmeester toegezegd om te onderzoeken of de doelgroepen kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en kinderen van verslaafde ouders (KVO) zonder indicatie geholpen kunnen worden.

Met de Kamer ben ik van mening dat het belangrijk is dat KOPP/KVO kinderen de ondersteuning en hulp op maat krijgen die ze nodig hebben. Voor deze kinderen is er de afgelopen jaren veel en gevarieerd aanbod ontwikkeld. Dit aanbod valt onder selectieve preventie. Gemeenten zijn op basis van de WMO (prestatieveld twee) voor dit zorgaanbod verantwoordelijk. Zoals ik in mijn brief van 27 april 2012 (Kamerstukken 2011/12, 31 839, nr. 200) heb aangegeven wordt door het Trimbos- instituut een handreiking voor gemeenten opgesteld met het doel het belang van ondersteuning onder de aandacht te brengen en het bestaande interventieaanbod toegankelijker te maken voor gemeenten. Op deze manier wordt het KOPP/KVO aanbod voor gemeenten toegankelijker en wordt vanuit het Rijk zowel de verspreiding als de inkoop door gemeenten gefaciliteerd. De handreiking is inmiddels gereed en zal op korte termijn voor gemeenten beschikbaar zijn. Daarnaast heb ik aan de VNG gevraagd het bestaande KOPP/KVO aanbod onder de aandacht van gemeenten te brengen en zal ik met partijen als GGZ Nederland en de VNG over dit onderwerp in gesprek blijven. Op grond van het afsprakenkader 2010–2011 hebben provincies de mogelijkheid om ambulante provinciale jeugdzorg te financieren zonder dat hiervoor een indicatie behoeft te worden gesteld. Het is aan de provincies om te bezien of en voor welke vormen van ambulante zorg zij hiervan gebruik maken. Voor zover provincies vormen van ambulante zorg zonder indicatie financieren die aansluit op de zorgvraag van deze kinderen, is deze zodoende zonder indicatie toegankelijk.

8) Situatie De Loot in Nieuwleusen

In het AO van 27 juni 2012 zijn door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en mijzelf tevens toezeggingen gedaan met betrekking tot de particuliere instelling De Loot te Nieuwleusen. Ik zal u hierover nog nader informeren.

9) Vijf punten plan van de SP om de jeugdzorg te verbeteren

Dit vijf punten plan heeft betrekking op hoe de provincies hun rol als plannende en financierende overheid vormgeven. Ik ben over het vijf punten plan van de SP met het IPO in overleg getreden. Hieronder geef ik mijn reactie op het vijf punten plan weer.

  • 1) Het mogelijk maken van buitenprovinciale plaatsingen

    Ik acht het van groot belang dat jeugdigen de meest passende zorg ontvangen. Het is daarom soms noodzakelijk dat dit tot een buitenprovinciale plaatsing leidt. Provincies hebben hiervoor maatwerkafspraken gemaakt.

  • 2) Plaatsing onder aan de wachtlijst bij buitenprovinciale plaatsingen

    k heb dit signaal met het IPO besproken. Dit signaal wordt door het IPO niet herkend. Het IPO brengt dit signaal onder de aandacht van de provincies en zal hen adviseren, als deze situatie zich al voor zal doen, om instellingen te wijzen op een zorginhoudelijke urgentiebepaling in plaats van het hanteren van een soort herkomstcriterium.

  • 3) Landelijke uitrol Tijd voor jeugd/Doorbraak methode

    Vanuit VWS is de doorbraak methode altijd sterk ondersteund. Ook het IPO is zeer positief over de doorbraak methode. De opbrengst van de projecten zijn door het IPO breed onder de provincies verspreid. Provincies zullen dit blijven stimuleren. Ook vanuit VWS worden de resultaten van deze methode onder de aandacht gebracht.

  • 4) Afspraken met woningcorporaties

    Het is inderdaad van belang dat er voldoende woonruimte voor jongeren beschikbaar is om te voorkomen dat de uitstroom uit de jeugdzorg stagneert. Tegelijk realiseer ik mij dat dit ook speelt voor andere groepen zoals mensen die AWBZ zorg ontvangen, bij voorbeeld bij cliëntgroepen die niet langer in aanmerking komen voor verblijf in een AWBZ-instelling en mensen met een ernstige lichamelijke handicap die niet woonachtig zijn in een ADL-woning. Ik zal hierover overleggen met de minister van BZK.

  • 5) Herstel opnameplicht

    Bij dit punt is sprake van een misverstand. De opnameplicht is in de Wet op de Jeugdzorg vastgelegd en nooit weggeweest.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. J. van Rijn


X Noot
1

TK 2011–2012, 31 839, nr. 236 en 239

X Noot
2

TK 2011–2012, 31 839, nr. 215

X Noot
3

Leren op afstand is een vorm van e-learning waarbij les wordt gegeven via de webcam door Nederlandse docenten. De jongeren hebben in het buitenland toegang tot een digitale leeromgeving die is aangepast aan het eigen onderwijstraject. Huiswerk wordt via de mail aangeleverd en toetsen worden afgenomen onder toezicht van een gastouder.

Naar boven