31 827
Opvang zwerfjongeren 2008

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 17 maart 2009

De commissie voor de Rijksuitgaven1, de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2, en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin3), hebben over het rapport «Opvangzwerfjongeren 2008» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 827, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 17 maart 2009 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Aptroot

De voorzitter van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De voorzitter van de commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De adjunct griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van de Wiel

1 en 11

Zwerfjongeren kunnen onder 5 verschillende wetten vallen; is het kabinet van mening dat de regelgeving rondom zwerfjongeren te complex is? Kunnen jongeren gemakkelijk de weg vinden? Is er op lokaal niveau voldoende kennis in huis over de bestaande regelgeving?

Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de verschillende wetten en regels waar de zwerfjongeren in de hulpverlening onder vallen, beter op elkaar aan sluiten?

De hulpverlening aan zwerfjongeren kan gerelateerd zijn aan verschillende wetten. Dat geldt voor veel groepen in de samenleving. Waar het om gaat, is dat binnen de bestaande stelsels van wetgeving de zorg rond de cliënt wordt georganiseerd. Met de persoonsgerichte trajecten die, samen met een sluitende samenwerking, het uitgangspunt vormen van de Stedelijke Kompassen wordt de hulp en begeleiding georganiseerd rond de cliënt. Op lokaal niveau zou men daarvan op de hoogte moeten zijn. Of jongeren hierin hun weg vinden, is ook afhankelijk van hoe de hulpverlening lokaal georganiseerd is. Het door VWS gesubsidieerde project «Tijd voor zwerfjongerenbeleid» is gericht op een lokale samenhangende aanpak van zwerfjongerenproblematiek.

In het beleidskader jeugdzorg 2009–2012 dat de Minister voor Jeugd en Gezin op 24 december 2008 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, is expliciet opgenomen dat provincies met gemeenten afspraken maken om te voorkomen dat de zwerfjongeren tussen wal en schip vallen.

2

Wat gaat er in het kabinetsbeleid veranderen waardoor er in 2009 ten opzichte van 2002 nu eens een positiever rapport van de Algemene Rekenkamer over zwerfjongeren komt?

Allereerst merken we op dat we vinden dat het rapport van de Algemene Rekenkamer een positieve toonzetting heeft. Vrijwel alle centrumgemeenten blijken activiteiten te ontplooien om de problematiek van zwerfjongeren aan te pakken, vaak in het kader van het Stedelijke Kompas. Daarmee zijn we er nog niet, maar er worden wel belangrijke stappen gezet. De staatssecretaris van VWS gaat de centrumgemeenten daarbij ondersteunen door in het ondersteuningsprogramma voor de Stedelijke Kompassen expliciet aandacht te laten besteden aan zwerfjongerenbeleid.

Daarnaast hebben we het afgelopen jaar al een aantal acties in gang gezet.

• Het project «Tijd voor zwerfjongerenbeleid», waarin als doel is gesteld dat in zes gemeenten een samenhangende aanpak van zwerfjongerenproblematiek wordt bereikt.

• Het definitieonderzoek, waarin als doel is gesteld een uniforme definitie van zwerfjongeren op te stellen, om de registratie te vergemakkelijken.

• Een onderzoek naar de samenhang tussen jeugdzorg en maatschappelijke opvang met als doel de lacunes en knelpunten in beeld te brengen.

3

Hoeveel centrumgemeenten werken er met een meldpunt voor zwerfjongeren?

Dat is niet bekend. Wel hanteren steeds meer centrumgemeenten in het kader van het Stedelijk Kompas één centrale toegang voor dak- en thuislozen.

4

Hoe gaan de betrokken bewindspersonen ervoor zorgen dat er een betrouwbare schatting van het aantal zwerfjongeren komt, mede gezien het feit dat zwerfjongeren vaak niet als zwerfjongeren in een systeem geregistreerd staan?

Omdat centrumgemeenten, zoals ook blijkt uit het AR-rapport, verschillende definities van zwerfjongeren hanteren, blijft het lastig om tot een betrouwbare schatting van het aantal zwerfjongeren te komen. Een uniforme definitie kan daarbij helpen. Daarom laten we nu onderzoek doen om te bezien of het gebruik van een uniforme definitie haalbaar is.

Daarnaast is de staatssecretaris van VWS van plan de ministeriële regeling maatschappelijke ondersteuning in de Wmo, waarin geregeld is welke items geregistreerd zouden moeten worden, aan te passen. Zij zal in dat kader bezien in hoeverre zwerfjongeren daarin kunnen worden meegenomen. Het gaat dan alleen om zwerfjongeren in de opvang.

5 en 6

Wat zijn de mogelijke gevolgen van de AWBZ bezuinigingen voor de zwerfjongeren? Hoe gaat het kabinet deze gevolgen ondervangen?

Wat is de reactie van het kabinet op de verwachting van stichting Zwerfjongeren dat 10% in de knel raakt door de AWBZ bezuinigingen?

De maatregelen in de AWBZ bestaan uit twee onderdelen.

– Schrappen van de grondslag psychosociaal

Voor het schrappen van de grondslag psychosociaal zijn de (centrum)gemeenten financieel gecompenseerd, omdat de verwachting is dat mensen met psychosociale problemen vaker een beroep zullen doen op door de gemeente gefinancierde voorzieningen. De centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang zijn daardoor in staat de begeleiding voor zwerfjongeren met psychosociale problemen voort te zetten.

– Pakketmaatregel begeleiding

De pakketmaatregel houdt in dat vanaf 1 januari 2009 alleen mensen met matige of ernstige beperkingen op een aantal specifieke onderdelen nog AWBZ-begeleiding krijgen. Omdat hier niet gekeken wordt naar specifieke doelgroepen, kan niet worden aangegeven welke gevolgen de maatregel op individueel niveau heeft. Of de verwachting van de Stichting Zwerfjongeren Nederland klopt, is dus nog niet te zeggen. Naast matige of ernstige beperkingen wordt er ook gekeken bij de indicatiestelling of het risico bestaat op verwaarlozing of opname in een instelling. Wanneer dat het geval is wordt er begeleiding geindiceerd. De gezamenlijke cliëntenorganisaties en het CIZ monitoren de maatregelen in 2009. Ook de Federatie Opvang zal signalen doorgeven wanneer er knelpunten zijn. Tot slot heeft de staatssecretaris van VWS, mede op uw verzoek, een rapid response team ingesteld, dat snel zal reageren wanneer er onbedoelde effecten van de maatregel worden gesignaleerd.

7

Waarom moet de Algemene Rekenkamer jaar in jaar uit de problematiek rondom zwerfjongeren agenderen, oftewel waarom is er vanuit het kabinet zo weinig aandacht en beleid voor ontwikkeld?

De Algemene Rekenkamer meldt dat zij jaarlijks onderzoek doet omdat de problemen die zij signaleerde niet zijn opgelost. De Algemene Rekenkamer benadrukt dat het gaat om zowel het kabinetsbeleid als de aanzienlijke verantwoordelijkheid voor de lokale overheden. De problematiek van de groep zwerfjongeren is daarbij vaak complex en hardnekkig. Ook op landelijk niveau is er de afgelopen jaren veel gebeurd. Een voorbeeld van het landelijke beleid is het project «Tijd voor zwerfjongerenbeleid» waarin gemeenten worden gestimuleerd om een volledig beleid voor zwerfjongeren te ontwikkelen.

De onderzoeken van de AR zorgen er mede voor dat op alle niveaus zwerfjongeren sterk in de aandacht blijven.

8

Kan het kabinet uiteenzetten welke stimuleringsmaatregelen zij voor ogen heeft om de groep 18 min bij de analyses te betrekken? Aanvullend, wat gaat het kabinet doen als stimulering niet voldoende blijkt?

De Wmo gaat uit van gedecentraliseerde verantwoordelijkheden. De centrumgemeenten maken zelf het beleid op basis van de lokale situatie. De staatssecretaris van VWS vindt het belangrijk dat gemeenten aandacht besteden aan zwerfjongerenbeleid, inclusief de groep 18 min. Daarom stimuleert en faciliteert zij dat onder meer door:

– Het project «tijd voor zwerfjongerenbeleid»

– De handreiking zwerfjongerenbeleid

– En het ondersteuningsprogramma voor de Stedelijke Kompassen, waarin expliciet het onderwerp zwerfjongerenbeleid, inclusief analyse 18 min, aan de orde komt.

Momenteel wordt ook bekeken in hoeverre een jaarlijkse monitor Stedelijke Kompassen mogelijk is. Daarin zal dan ook aandacht worden besteed aan zwerfjongerenbeleid. Tot slot wordt er nog een onderzoek uitgezet naar 18-minners die zelfstandig in de maatschappelijk opvang verblijven.

9

Welke onderzoeksvragen zullen in het onderzoek centraal staan wanneer het kabinet in 2010 onderzoek zal doen naar de uitvoering van het zwerfjongerenbeleid?

Wij laten in 2010 een onderzoek verrichten naar de stand van zaken met betrekking tot zwerfjongeren. Ontwikkelingen rond het wonen worden daarin meegenomen. De precieze invulling van het onderzoek wordt in overleg met het veld en de Algemene Rekenkamer vastgesteld in de loop van 2009.

10

Zijn de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bereid om, gezien het feit dat zwerfjongeren geregeld problemen hebben met financiën en het ontbreken van een dagbesteding, met de staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg te treden om gezamenlijk te komen tot een samenhangend landelijk aanbod voor zwerfjongeren?

Voorop staat dat de hulpverlening aan zwerfjongeren een kwestie van individueel maatwerk is, waarbij regulier beleid voor deze groep ingezet kan worden. Er is overleg tussen JenG en VWS en SZW over de schuldhulpverlening en de Wet Investeren in Jongeren in relatie tot zwerfjongeren.

In de brief van 15 september 2008 (24 515 nr. 140) heeft het kabinet de Kamer op de hoogte gesteld op welke manier het de problematiek rondom schulden wil aanpakken. Een belangrijke maatregel die het kabinet inzet, is het ontwikkelen van een wettelijk kader voor de gemeentelijke schuldhulpverlening. In de startnotitie die de Kamer 6 februari 2009 heeft ontvangen, heeft het kabinet dit nader toegelicht. Een van de uitgangspunten daarbij is dat de schuldhulpverlening toegankelijk is voor elke burger die schuldhulpverlening nodig heeft. Bij de uitwerking hiervan zal aandacht besteed worden aan de implementatie van het wettelijk kader voor specifieke groepen. In de Voortgangsrapportage maatschappelijke opvang, die in maart 2009 naar de Tweede Kamer gezonden wordt, zal de staatssecretaris van VWS nader ingaan op de vraag hoe de schuldhulpverlening voor daklozen versterkt kan worden.

Aan de Tweede Kamer is op 18 november 2008 het wetsvoorstel Wet Investeren in Jongeren aangeboden. Dit wetsvoorstel is erop gericht om alle jongeren tot 27 jaar die niet werken en niet leren een werkleeraanbod te doen om ze toe te leiden naar een duurzame plaats op de arbeidsmarkt. Dit wetsvoorstel biedt voor alle jongeren, dus ook zwerfjongeren, kansen om duurzaam te kunnen meedoen in de maatschappij. In het wetsvoorstel is geen «meldplicht» voorzien, maar gemeenten kunnen zelf initiatieven ontplooien die zich richten op de niet-melders, waaronder de groep zwerfjongeren.

12

Is het kabinet bereid om, zoals de Algemene Rekenkamer voorstelt, in overleg te treden met de gemeenten, de provincies, de zorgkantoren en de zorgverleners, om te komen tot een effectieve aanpak van de zwerfjongerenproblematiek?

Dit gebeurt al. Er is regelmatig overleg met de betrokken partijen over zwerfjongeren. VWS en JenG stimuleren dat partijen op lokaal niveau gezamenlijk een effectieve aanpak van de zwerfjongerenproblematiek organiseren. Het project «Tijd voor zwerfjongerenbeleid» – gesubsidieerd door VWS – heeft dit specifiek als doel. Ook worden partijen opgeroepen onderling afspraken te maken over afstemming, zoals recent in het Landelijk beleidskader jeugdzorg 2009–2012 waarin provincies worden verplicht afspraken te maken met gemeenten om te voorkomen dat zwerfjongeren tussen wal en schip vallen.

In juni 2009 zal een congres plaatsvinden over zwerfjongeren; hiervoor wordt de Federatie Opvang gesubsidieerd door VWS. Alle relevante partijen komen hier bijeen om informatie uit te wisselen en samenwerkingsverbanden aan te gaan.

13

Uit welke signalen blijkt dat zwerfjongeren steeds jonger worden?

De Algemene Rekenkamer meldt dat deze signalen afkomstig zijn van de website van de Stichting Zwerfjongeren Nederland.

14

Wat zijn volgens het kabinet de oorzaken voor het feit dat zwerfjongeren steeds jonger worden? Om hoeveel zwerfjongeren gaat het eigenlijk?

Het is niet bekend of en waarom zwerfjongeren steeds jonger worden en ook niet om hoeveel jongeren het gaat.

15 en 24

Welke centrumgemeenten betrekken in hun probleemanalyse niet de zwerfjongeren die jonger zijn dan 18 jaar?

Zijn er gemeenten waar men specifiek beleid heeft in het stedelijk kompas voor 18 min zwerfjongeren? Kan het kabinet toelichten om welke gemeenten het hier gaat?

Uit de Stedelijke Kompassen blijkt dat veel gemeenten actie ondernemen voor het zwerfjongerenbeleid. Dat wordt door de Algemene Rekenkamer ook als positief beoordeeld. De centrumgemeenten Den Bosch, Den Helder en Spijkenisse melden in hun stedelijke kompas een specifiek beleid voor 18 min zwerfjongeren. Hilversum heeft in haar Stedelijke Kompas aandacht voor de bredere groep van minderjarige risicojongeren. Dit betekent overigens niet dat andere gemeenten helemaal geen beleid hebben voor minderjarige zwerfjongeren. In de reactie op het rapport van de AR is overigens aangegeven dat de Staatssecretaris van VWS de centrumgemeenten zal stimuleren om ook aandacht te besteden aan de analyse van jongeren onder de 18.

16

Zijn er ook signalen waaruit blijkt dat het aandeel meisjes onder de zwerfjongeren toeneemt? Zo ja, waar blijkt dat uit?

De Algemene Rekenkamer heeft in het rapport «Opvang zwerfjongeren 2005» gerapporteerd dat het aandeel meisjes toenam. Dit gebeurde naar aanleiding van een studie in de regio Rotterdam (Rapport «Bandieten, dissidenten, weglopers of verschoppelingen? – Profielen van thuisloze jongeren in Rotterdam», juli 2005).

Ook een studie van Jansen, Mensink en Wolf: Dakloosheid in Zeeland uit 2007 maakt melding van een toename van meisjes in deze groep.

17

Wie heeft de regie als er twee of meer instanties zijn die in de verwijsindex risicojongeren een melding doen omdat zij bezorgd zijn over het lot van de zwerfjongeren?

De wijze waarop de coördinatie van zorg is belegd is afhankelijk van de lokale situatie en kan daarom van gemeente tot gemeente verschillen. Het college van B&W draagt zorg voor de coördinatie van hulp, zorg en bijsturing ten behoeve van jeugdigen binnen hun gemeente. Hiertoe wijst het college van B&W een gemeentelijk regievoerder aan. De coördinatie omvat het nagaan of de meldingsbevoegden die een jeugdige aan de verwijsindex hebben gemeld met elkaar contact hebben opgenomen, afspraken hebben gemaakt over wie welke actie onderneemt en of die actie daadwerkelijk is ondernomen.

18

Op welke leeftijd stopt de hulp door Bureau Jeugdzorg aan een geïndiceerde zwerfjongeren? Is er sprake van een warme overdracht naar de centrumgemeenten als de jongere in kwestie te oud wordt voor hulp door Bureau Jeugdzorg?

Conform de Wet op de jeugdzorg heeft elke jongere recht op jeugdzorg tot zijn 18e jaar. Deze zorg kan, onder voorwaarden, verlengd worden tot het 23e jaar. In het Landelijk beleidskader jeugdzorg hebben de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Justitie opgenomen dat provincies er op dienen toe te zien dat bureaus jeugdzorg voor zwerfjongeren, indien de problematiek daarom vraagt, tot aan het 18e levensjaar een indicatie voor jeugdzorg afgeven die kan doorlopen tot het 23e levensjaar.

In de praktijk kan het voorkomen dat de hulpverlening aan een (zwerf)jongere eerder stopt. Onder meer om die reden is in het Beleidskader tevens aangegeven dat provincies met gemeenten sluitende afspraken dienen te maken over de samenhang en afstemming van het beleid voor zwerfjongeren, inclusief een goede overdracht en nazorg.

19

Hoe gaat de verwijsindex er concreet voor zorgen dat zwerfjongeren niet meer tussen wal en schip vallen en de nodige hulp en ondersteuning krijgen?

De verwijsindex is een landelijk elektronisch systeem, waaraan professionals een jeugdige kunnen melden bij wie zij een bepaald risico signaleren. Bij een melding over dezelfde jeugdige worden de betrokken professionals met elkaar in contact gebracht middels een signaal. Door een jeugdige aan de verwijsindex te melden worden de betrokken hulpverleners op de hoogte gehouden van welke andere hulpverleners bij dezelfde jeugdige betrokken zijn. Hierdoor hebben zij beter en sneller zicht op een jeugdige en kunnen zij de zorg, hulp of bijsturing die hij nodig heeft eerder bieden en beter op hem toesnijden.

20

Is er binnen het onderwijs voldoende aandacht voor preventie? Bestaan er naast de Zorg en Advies Teams (ZAT’s) voldoende expertise om te signaleren en te voorkomen dat een jongere gaat zwerven?

Het onderwijs heeft een verantwoordelijkheid voor het bieden van goed onderwijs, voor elk kind en voor elke jongere. Het onderwijs heeft geen verantwoordelijkheid in het voorkomen dat jongeren gaan zwerven. Omdat de jongeren bijna elke dag op school zijn, heeft het onderwijs uiteraard wel een rol in het signaleren van problemen van jongeren. Daar waar die problemen de school overstijgen, werken scholen samen met de hulpverlening in ZAT’s. ZAT’s zijn dan ook de plek waar signalen besproken kunnen worden.

De ambitie van het kabinet is om in 2011 een 100% dekkende structuur van ZAT’s te hebben in alle onderwijssectoren: PO, VO en MBO. In de monitor Zorg- en Adviesteams 2007 van het Nederlands Jeugdinstituut, die op 19 juni 2008 aan uw kamer is aangeboden staan overzichten van de samenstelling van ZAT’s.

21

Kent het kabinet de initiatieven, zoals in Deventer op het Etty Hillesum, waar jongerenwerk een plek heeft binnen de school en kent het kabinet de resultaten van deze aanpak? Hoe beoordeelt het kabinet deze initiatieven?

Het kabinet is bekend met en ondersteunt initiatieven waarbij onderwijs samenwerkt met welzijn en hulpverlening. Het initiatief in Deventer wordt over het algemeen als positief ervaren door school, leerlingen en ouders.

22 en 23

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Uitslag/Timmer (Kamerstuk 31 323, nr. 6) waarin de regering verzocht wordt om vóór het einde van 2008 een definitie van het begrip zwerfjongeren te ontwikkelen en te hanteren die niet tot problemen en afschuifgedrag leidt? Is inmiddels bekend of de definitie van «zwerfjongeren» wordt aangepast? Zo ja, hoe luidt deze definitie nu?

Kan het kabinet uiteenzetten welke aanpassingen van de definitie zwerfjongeren er zijn gemaakt? Op welke wijze zullen de bewindspersonen het gebruik van een uniforme definitie bevorderen?

Het onderzoek naar een uniforme definitie van zwerfjongeren is nog niet afgerond. Naar verwachting wordt het onderzoek eind maart opgeleverd.

25 en 33

Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek dat de bewindspersonen hebben laten uitvoeren naar de vraag op welke manier aansluitingsproblemen zich manifesteren in de zorg bij jongeren rond het 18e levensjaar? Kan dit onderzoeksrapport naar de Kamer verzonden worden?

«Ook het onderzoek op casus niveau naar doorlopende zorg rond het 18e jaar zal... welke acties noodzakelijk zijn», kan het kabinet toelichten wanneer de uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht?

Het onderzoek is nog niet afgerond. De planning is dat de resultaten van het onderzoek rond de zomer naar de Tweede Kamer kunnen worden gestuurd.

26

Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat alle Stedelijke Kompassen voldoende aandacht besteden aan een samenhangend beleid voor zwerfjongeren?

Aan de centrumgemeenten is al gevraagd om specifiek aandacht te besteden aan zwerfjongeren in het kader van het Stedelijk Kompas. Sommige centrumgemeenten geven aan dat zij al in een ander kader een samenhangend zwerfjongerenbeleid voeren.

Ook dit jaar zal er een ondersteuningsprogramma voor de Stedelijke Kompassen worden aangeboden aan centrumgemeenten. Ik ga met de VNG in overleg om ook in dit ondersteuningsprogramma specifiek aandacht te besteden aan zwerfjongerenbeleid.

27

Wat zijn de ervaringen van de G4 gemeenten met de persoonsgebonden aanpak voor dak- en thuislozen en zijn de bewindspersonen voornemens om deze aanpak landelijk uit te rollen? Zo ja, welke organisatie zouden deze taak op zich moeten nemen?

De ervaringen in de G4 met het Plan van Aanpak dak- en thuislozen zijn goed. Er zijn sinds de start in 2006 reeds 6 000 dak- en thuislozen in een persoonsgericht traject genomen. In navolging van de G4 hebben, op twee centrumgemeenten na, alle overige centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang een Stedelijk Kompas opgesteld.

28

Er is een traject in gang gezet om tot een cliëntenvolgsysteem te komen voor de provinciale jeugdzorg, hoe ziet een dergelijk cliëntvolgsysteem eruit? In hoeverre is dit een extra taak voor de betrokken hulpverleners en moeten zij dan meer gaan registreren?

Door de invoering van het Burger Service Nummer (BSN) in de jeugdzorg en de Landelijke verwijsindex risicojongeren (VIR) zal het gemakkelijker worden, ook tussen de afzonderlijke provincies, om een cliënt in het totale hulpverleningstraject te volgen. Provincies geven aan dat het daardoor mogelijk zal worden een vorm van cliëntvolgsysteem te ontwikkelen. Het BSN zal worden gebruikt in bestaande registraties en zal geen extra registratie betekenen. In de VIR wordt het BSN gebruikt voor de identificatie van een jongere.

29

Wanneer komt de aanvullende informatie die het ministerie VWS heeft opgevraagd bij de twaalf centrum gemeenten beschikbaar?

Van de 12 centrumgemeenten aan wie om informatie is gevraagd, hebben inmiddels negen centrumgemeenten die informatie geleverd. Met de overige drie gemeenten wordt nog contact opgenomen.

30

Is de minister voor Jeugd en Gezin voornemens om de Bureaus Jeugdzorg fysiek in de Centra voor Jeugd en Gezin te laten deelnemen zodat jongeren sneller in beeld komen en sneller tot een sluitende aanpak kan worden gekomen?

Volgens het Basismodel CJG moet het Centrum voor Jeugd en Gezin ook een schakel met bureau jeugdzorg hebben. Het is aan gemeenten om daar – uiteraard in afstemming met bureau jeugdzorg – een goede vorm in te kiezen. In het kader van de bestuurlijke afspraken «Opvoeden in de Buurt» wordt door zeven steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Tilburg, Eindhoven en Almere) en de bijbehorende provincies en stadsregio’s geëxperimenteerd met verschillende werkwijzen die zien op goede aansluiting tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin en bureau jeugdzorg. Naar de succes- en faalfactoren bij deze werkwijzen wordt onderzoek gedaan. In de loop van 2009 zullen hiervan resultaten beschikbaar komen. Deze resultaten zullen in de vorm van een handreiking aan alle gemeenten ter beschikking worden gesteld.

31

Wordt er onderzoek gedaan naar de woon en begeleidingsbehoefte van (zwerf) jongeren die verkeren in de afsluitende fase van de hulp? Zo ja, wanneer worden de uitkomsten van dit onderzoek verwacht?

In het onderzoek dat in 2010 wordt uitgevoerd, wordt de wooncomponent meegenomen. Dit is reeds toegezegd tijdens het AO over zwerfjongeren op 8 april 2008 (TK 29 325, nr. 26).

32

Wordt bij de registratie van zaken rekening gehouden met de inbedding van het geheel in bestaande registraties? Wordt er ook rekening nadrukkelijk gehouden met de bureaucratie wat dit registreren met zich mee kan brengen?

Ja, het is nadrukkelijk niet de bedoeling een aparte of nieuwe registratie voor zwerfjongeren op te zetten. Deze geschiedt momenteel ook binnen reeds bestaande systemen. Adequate en eenduidige registratie zijn daarbij belangrijke aspecten.

34

Zijn er concrete acties uitgezet om de positieve verwachtingen met betrekking tot de landelijke Verwijsindex en de Zorg- en Adviesteams te onderzoeken? Is er een plan van aanpak?

In het kader van het wetsvoorstel voor de verwijsindex risico’s jeugdigen en met name het implementatietraject dat samen met het veld is opgestart, wordt veel aandacht besteed aan het praktisch handen en voeten geven aan het werken met de verwijsindex. In 2007 is er een proeftuin gestart waarin gemeenten met lokale risicosignaleringssystemen worden aangesloten op de landelijke verwijsindex. Doel hiervan is om in het kader van de proeftuin ervaring op te doen met het systeem zodat dit kan worden meegenomen bij de verdere landelijke implementatie van de verwijsindex. Onlangs is de proeftuin geëvalueerd. Daaruit is een aantal concrete acties voortgekomen die dit jaar opgepakt zullen worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het ontwikkelen van een handreiking met meldcriteria per beroepsgroep en het opstellen van een privacyhandreiking die inzicht biedt aan professionals over de mogelijkheden tot het uitwisselen van informatie met andere professionals.

Over de plannen voor de ondersteuning en monitoring van ZAT’s is uw Kamer geïnformeerd per brief van 19 juni 2008. De voortgang van deze plannen is in een brief van 16 december 2008 aan uw Kamer beschreven. Tijdens het AO van 17 december 2008 is met uw Kamer over de plannen gesproken.

35

Bij punt 3 en 4 staat «de kwaliteit van de opvang zal daarbij voorop staan», op welke wijze krijgt «preventie» een plek? Wordt binnen de opvang ook actief aandacht besteed aan de schuldhulpverlening? Bijvoorbeeld in relatie met mogelijkheid tot scholing?

Preventie is een algemene taak van gemeenten op grond van de Wmo (prestatieveld 2). De Centra voor Jeugd en Gezin zullen in het kader van preventie een belangrijke rol gaan spelen, onder andere vanwege vroegtijdige signalering van problemen.

Waar toch opvang van zwerfjongeren aan de orde is, dient deze voldoende kwaliteit te bezitten. Afhankelijk van de individuele hulpverleningsplannen, kunnen schuldhulpverlening en scholing daarvan belangrijke onderdelen zijn.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA), Tang (PvdA), Vos (PvdA), ondervoorzitter, Bashir (SP), Sap (GL) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Kant (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), De Roon (PVV), Irrgang (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Besselink (PvdA), Depla (PvdA), Roemer (SP), Vendrik (GL) en Mastwijk (CDA).

XNoot
2

Samenstelling:

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV) Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sap (GL) en Vacature (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Van der Ham (D66), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Tichelaar (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Halsema (GL) en De Wit (SP).

XNoot
3

Samenstelling:

Van der Vlies (SGP), Çörüz (CDA), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (SP).

Plv. leden: Vacature (SGP), Omtzigt (CDA), Heerts (PvdA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Vacature (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV), De Wit (SP), Vacature (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).

Naar boven