31 814
Wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren strekkende tot het opnemen van bepalingen inzake bestuurlijke boetes

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, in het bijzonder met het oog op de naleving van de bepalingen gericht op preventie van dierziekten, het vervoeren en het doden van levend vee, wenselijk is dat bij overtreding van bepalingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bestuurlijke boetes opgelegd kunnen worden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt gewijzigd als volgt:

A

Na Hoofdstuk X wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XA BESTUURLIJKE BOETES

AFDELING 1 BEVOEGDHEDEN

Artikel 120a

1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, eerste lid, onderdelen b tot en met e, i en j, 4, 6, voor zover deze gedragingen in strijd zijn met de voorschriften met betrekking tot markten of andere verzamelplaatsen van dieren, slachterijen of het ontsmetten van vervoermiddelen, 7, 10, 11, eerste lid, onderdeel a, 12, 13, eerste lid, 17, 18, 44, eerste, achtste en negende lid, 59, 59a, 59b, 77, 78, 80, 96, 98, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 99, eerste lid;

b. overtreder: degene die een overtreding pleegt of mede pleegt;

c. bestuurlijke boete: bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom;

d. dwangbevel: schriftelijk bevel dat ertoe strekt de betaling van een geldsom af te dwingen, voor zover de verplichting tot betaling van de geldsom uitsluitend voortvloeit uit het bepaalde in dit hoofdstuk.

2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op gedragingen die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde artikelen voor zover deze betrekking hebben op producten of dieren anders dan vee.

3. Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap, wordt onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Artikel 120b

1. Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de boete die wegens een overtreding kan worden opgelegd.

3. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien de overtreder is overleden. Een op het tijdstip van overlijden niet onherroepelijke of nog niet betaalde boete vervalt.

Artikel 120c

Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete van meer dan € 340 wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt.

Artikel 120d

Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Artikel 120e

1. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.

2. De ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.

Artikel 120f

Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien tegen de overtreder wegens dezelfde overtreding:

a. een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of

b. het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 of 74c van het Wetboek van Strafrecht dan wel ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

Artikel 120g

1. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.

2. Voor een overtreding als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister slechts een bestuurlijke boete opleggen indien:

a. het openbaar ministerie heeft medegedeeld van strafvervolging tegen de overtreder af te zien, of

b. sedert het voorleggen ervan dertien weken zijn verstreken en geen reactie van het openbaar ministerie is ontvangen.

3. Indien ter zake van een overtreding aan de overtreder een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in artikel 120m, tweede lid, onderdeel a, is verzonden, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging als bedoeld in artikel 246, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 120h

1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt:

a. na verloop van twee jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, ingeval van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete van ten hoogste € 340 kan worden opgelegd, of

b. na verloop van vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, ingeval van een overtreding waarvoor een boete van meer dan € 340 kan worden opgelegd.

2. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

AFDELING 2 HOOGTE BESTUURLIJKE BOETE

Artikel 120i

Onze Minister stemt de hoogte van de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Hij houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Artikel 120j

De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, begaan door een rechtspersoon of een vennootschap.

AFDELING 3 DE PROCEDURE

Artikel 120k

1. Onze Minister en de met het toezicht belaste ambtenaren, bedoeld in artikel 114, eerste lid, kunnen van de overtreding een rapport opmaken.

2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:

a. de naam van de overtreder;

b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift, en

c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

3. Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.

4. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt, treedt dit voor de toepassing van deze afdeling in de plaats van het rapport.

5. Indien geen rapport of proces-verbaal is opgemaakt, wordt een bestuurlijke boete van ten hoogste € 340 opgelegd.

Artikel 120l

1. Onze Minister stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2. Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 120m

1. Indien de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen:

a. wordt het rapport reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt, en

b. zorgt Onze Minister voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

2. Indien Onze Minister nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:

a. voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of

b. de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

3. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen indien de voorgenomen bestuurlijke boete meer dan € 340 bedraagt.

Artikel 120n

1. Degene die wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.

2. De betrokkene wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd verklaringen af te leggen, en in ieder geval wanneer hij in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot oplegging van de bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 120o

1. Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist Onze Minister omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.

2. De beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de gedraging aan het openbaar ministerie is voorgelegd, tot de dag waarop Onze Minister weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen.

Artikel 120p

De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt:

a. de naam van de overtreder;

b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

c. het bedrag van de boete, en

d. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.

AFDELING 4 BETALING

Artikel 120q

1. De betaling van de bestuurlijke boete geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 120p, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.

2. De betaling geschiedt door bijschrijving op de daartoe door Onze Minister bestemde bankrekening.

3. Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de bankrekening, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 120r

1. Onze Minister kan de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd uitstel van betaling verlenen.

2. Gedurende het uitstel kan Onze Minister niet aanmanen als bedoeld in artikel 120t of invorderen als bedoeld in artikel 120u.

3. De beschikking tot uitstel van betaling vermeldt de termijn waarvoor het uitstel geldt.

4. Onze Minister kan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.

5. Onze Minister kan de beschikking tot uitstel van betaling intrekken:

a. indien de voorschriften, bedoeld in het vierde lid, niet zijn nageleefd, of

b. voor zover veranderde omstandigheden zich tegen voortduring van het uitstel verzetten.

Artikel 120s

1. De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

2. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

3. Onze Minister stelt het bedrag van de verschuldigde rente vast.

Artikel 120t

1. Onze Minister maant de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd en die in verzuim is schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de aanmaning is verzonden.

2. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de persoon aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd uit te voeren invorderingsmaatregelen.

3. Onze Minister kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 6 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 14 indien de schuld € 454 of meer bedraagt.

4. Indien een vergoeding als bedoeld in het derde lid in rekening wordt gebracht, vermeldt de aanmaning het desbetreffende bedrag.

Artikel 120u

1. Bij gebreke van volledige betaling binnen de gestelde termijn kan Onze Minister de verschuldigde bestuurlijke boete invorderen bij dwangbevel.

2. Een dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.

3. De uitvaardiging en betekening van een dwangbevel geschieden op kosten van degene tegen wie het is uitgevaardigd. De kosten zijn ook verschuldigd indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd. De kosten die Onze Minister in rekening kan brengen voor het uitvaardigen van het dwangbevel bedragen ten hoogste een bedrag dat is berekend met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen.

4. Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel in rekening worden gebracht.

5. Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:

a. aan het hoofd het woord «dwangbevel»;

b. het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

c. de beschikking, bedoeld in artikel 120p;

d. de kosten van het dwangbevel, en

e. dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd.

6. Het dwangbevel vermeldt, indien van toepassing:

a. het bedrag van de aanmaningsvergoeding, en

b. de ingangsdatum van de wettelijke rente.

Artikel 120v

Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanmaning, bedoeld in artikel 120t, en het dwangbevel, bedoeld in artikel 120u.

Artikel 120w

1. De bekendmaking van een dwangbevel geschiedt door middel van de betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De artikelen 3:41 tot en met 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.

2. Het exploot vermeldt in ieder geval de rechtbank waarbij tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgekomen.

Artikel 120x

Indien artikel I, onderdeel E, van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2006/07, 29 702, nr. 2, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, vervallen:

a. de artikelen 120a, eerste lid, onderdeel d, 120q tot en met 120t, 120v en 120w, en

b. het tweede tot en met het zesde lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid van artikel 120u.

Artikel 120y

Indien artikel I, onderdeel F, van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2006/07, 29 702, nr. 2, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, vervalt artikel 120n.

Artikel 120z

Indien artikel I, onderdeel I, van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2006/07, 29 702, nr. 2, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt:

a. vervallen de artikelen 120a, eerste lid, onderdeel c, 120b, derde lid, 120d, 120e, 120f, 120h, 120i, 120k tot en met 120m, 120o en 120p, en

b. komt artikel 120g als volgt te luiden:

Artikel 120g

1. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.

2. Indien ter zake van een overtreding aan de overtreder een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in artikel 5.4.2.3, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is verzonden, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging als bedoeld in artikel 246, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 120aa

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 december 2002 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 2002/03, 28 746, nr. 2), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt in de artikelen 120a, derde lid, en 120j het zinsdeel «een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap» vervangen door: een rechtspersoon of vennootschap.

B

Artikel 109 komt als volgt te luiden:

Artikel 109

1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering van een besluit als bedoeld in artikel 120b, eerste lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. In afwijking van het eerste lid staat tegen een op grond van hoofdstuk VIIa genomen besluit voor een belanghebbende beroep open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer.

3. In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten als bedoeld in artikel 120b, eerste lid, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

ARTIKEL II

In de bijlage van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt na onderdeel 18 het volgende onderdeel ingevoegd:

19. Artikel 120b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

ARTIKEL III

Indien artikel I, onderdeel E, van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2006/07, 29 702, nr. 2, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel als volgt gewijzigd:

A

De voorgestelde artikelen 120a, eerste lid, onderdeel d, 120q tot en met 120t, 120v, 120w en 120x vervallen.

B

Het tweede tot en met het zesde lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid van het voorgestelde artikel 120u vervallen.

ARTIKEL IV

Indien artikel I, onderdeel F, van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2006/07, 29 702, nr. 2, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, vervallen in artikel I, onderdeel A, de voorgestelde artikelen 120n en 120y van dit wetsvoorstel.

ARTIKEL V

Indien artikel I, onderdeel I, van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2006/07, 29 702, nr. 2, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel als volgt gewijzigd:

A

De voorgestelde artikelen 120a, eerste lid, onderdeel c, 120b, derde lid, 120d, 120e, 120f, 120h, 120i, 120k tot en met 120m, 120o, 120p en 120z vervallen.

B

Het voorgestelde artikel 120g wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt het zinsdeel «120m, tweede lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 5.4.2.3, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 december 2002 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 2002/03, 28 746, nr. 2), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel als volgt gewijzigd:

A

In de voorgestelde artikelen 120a, derde lid, en 120j wordt het zinsdeel «een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap» vervangen door: een rechtspersoon of vennootschap.

B

Het voorgestelde artikel 120aa vervalt.

ARTIKEL VII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Naar boven